ECLI:NL:RBNNE:2025:626

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/18/234479/ HA ZA 24-114
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van erfgenamen op broer wegens vermeende onrechtmatige onttrekking van goederen uit ouderlijk huis

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, hebben de erfgenamen van een overleden echtpaar, bestaande uit twee zonen, een vordering ingesteld tegen hun broer. De vordering betreft een vermeende onrechtmatige onttrekking van goederen en gelden ter waarde van € 100.000,00 door de broer uit de ouderlijke woning in de jaren '80. De rechtbank heeft op 22 januari 2025 uitspraak gedaan. De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], stellen dat hun ouders een vordering op de broer hadden, die onder algemene titel op hen is overgegaan. De broer, [gedaagde], betwist het bestaan van deze vordering en voert aan dat er geen bewijs is dat zijn ouders daadwerkelijk een vordering op hem hadden. De rechtbank oordeelt dat de eisende partijen onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun stelling te onderbouwen. De enkele vermelding van de vordering in het testament van de vader is niet voldoende om de vordering te doen ontstaan. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af en compenseert de proceskosten tussen hen en [gedaagde]. Tevens worden [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de executeur, omdat zij deze in rechte hebben betrokken en in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/234479/ HA ZA 24-114
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. M.P. Geerdink,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,

2.2. STICHTING NOTARIËLE DIENSTVERLENING PLASBOSSINADE,

te Groningen,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de executeur of de notaris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen;
- de conclusies van antwoord;
- het bericht van 21 augustus 2024 met producties 2 en 3 van [gedaagde] ;
- het bericht van 8 november 2024 met productie 33 van [eiser 1] en [eiser 2] ;
- de mondelinge behandeling van 21 november 2024. [eiser 2] is samen met zijn advocaat ter zitting verschenen. Zoals reeds was aangekondigd is [eiser 1] niet ter zitting verschenen. [gedaagde] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De executeur is eveneens met haar advocaat ter zitting verschenen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben [eiser 1] en [eiser 2] pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [moeder] (hierna: moeder) en de heer [vader] (hierna: vader) zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. [gedaagde] , [eiser 1] en [eiser 2] zijn hun zonen.
2.2.
[gedaagde] is in de jaren 80 van de vorige eeuw gebrouilleerd geraakt van vader en moeder.
2.3.
Vader heeft bij testament van 21 maart 2018 over zijn nalatenschap beschikt. In zijn
testament heeft hij de wettelijke verdeling van toepassing verklaard en moeder tot
executeur benoemd. Mocht moeder de benoeming niet aanvaarden, dan zijn [eiser 1] en [eiser 2] als executeurs aangewezen. In het testament is [gedaagde] als erfgenaam uitgesloten en is aan hem een geldlegaat vermaakt ter hoogte van zijn legitieme portie. Verder staat in het testament het volgende:
“(…) C. LEGATEN
I. IN-DE-LEGITIEMESTELLING
Ik legateer ten laste van de gezamenlijke erfgenamen aan mijn hiervoor genoemde
zoon [gedaagde] danwel zijn eventuele afstammelingen ingeval van —
plaatsvervulling, een bedrag in geld, gelijk aan de waarde van dat gedeelte van —
mijn vermogen, waarop deze legataris als legitimaris in weerwil van door mij-
gedane giften en gemaakte uiterste wilsbeschikkingen aanspraak kan maken.-
Ik heb thans nog een vordering op mijn genoemde zoon groot éénhonderdduizend
Euro. (…)”
2.4.
Op 26 november 2021 vader overleden.
2.5.
Moeder heeft op 19 juli 2023 een testament gemaakt en haar eerdere testament(en)
herroepen. In haar testament heeft zij de notaris tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Ook in dit testament is [gedaagde] als erfgenaam uitgesloten en heeft moeder aan [gedaagde] een geldlegaat vermaakt ter hoogte van zijn legitieme portie.
2.6.
Moeder is overleden op 14 augustus 2023.
2.7.
De executeur heeft de benoeming aanvaard en heeft op 28 augustus 2023 een brief naar [eiser 1] en [eiser 2] gestuurd en onder meer bericht dat zij als enige erfgenamen zijn benoemd en dat aan [gedaagde] een geldbedrag is gelegateerd waarvan de omvang overeenkomt met zijn legitieme portie.
2.8.
Een accountant bij Noord Negentig accountants en belastingadviseurs, in de persoon van [accountant] , heeft een concept cijferopstelling per 26 november 2021 van de nalatenschap vader naar [eiser 1] gestuurd waarin een vordering op [gedaagde] ten bedrage van € 49.462,02 (fl. 109.000,00) is opgenomen. Op 13 september 2023 heeft de accountant een e-mail naar [eiser 1] gestuurd met een herziene versie van de cijferopstelling. In de e-mail staat onder meer het volgende:
“(…) Het document, waar u naar vraagt (en een screenshot van heeft meegezonden) betreft een eerste opzet van de waarde van de nalatenschap per 26 november 2021.
Bijgaand ontvangt u de herziene versie van de waarde van de nalatenschap van uw vader, welke wij
destijds aan Notariskantoor van Pelt hebben doen toekomen, voor het verzorgen van de aangifte
erfbelasting.
Daar het verzorgen van de aangifte erfbelasting inmiddels bij de notaris was neergelegd, is de
berekening van de legitieme massa niet verder door ons doorgerekend.
Hierbij kunnen wij nog het volgende toelichten:
1. De notaris heeft voor de aangifte erfbelasting hierbij aanvullend nog rekening gehouden
met een bedrag aan contanten in de kluis van € 4.600.
2. De uitvaartkosten zijn later hoger vastgesteld op € 25.000
3. In de berekening van het gemeenschappelijk vermogen is de vordering op [gedaagde] als
incourant op nihil gesteld.
4. De hoogte van de vordering op [gedaagde] was conform het testament € 100.000 (zie
bijlage), echter de notaris heeft deze genoemde vordering met onderliggende stukken voor
een bedrag van FL 109.000 (=> € 49.462,02) kunnen onderbouwen. (…)”
2.9.
De executeur heeft contact gehad met zowel [eiser 1] en [eiser 2] als met [gedaagde] . Op 19 december 2023 heeft de executeur een brief naar de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] gestuurd. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…) Vordering [gedaagde]
De vordering hebben wij, aangezien deze vooralsnog niet bewezen kan worden, als PM post
Opgenomen in de beide vermogensoverzichten. Uw cliënten geven aan dat de vordering
bestaat doch er is geen overeenkomst van geldlening tussen erflater (en erflaatster) en de
heer [gedaagde] . De heer [gedaagde] betwist het bestaan van de vordering. (…)”
2.10.
De executeur heeft in de concept-vermogensopstellingen van moeder en vader van 20 november 2023 de (vermeende) vordering op [gedaagde] als PM (pro memorie) post opgenomen.
2.11.
Vanwege de discussie tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde] anderzijds over de vraag of tot de nalatenschappen van vader en moeder een vordering op [gedaagde] behoort, kan de executeur op dit moment niet verder met de afwikkeling van de nalatenschap.
2.12.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben een handgeschreven verklaring in het geding gebracht. In de verklaring staat onder meer het volgende:
“Hierbij stel ik vast dat [gedaagde] gokverslaafd was en ons zijn ouders systematisch
bedroog met vervalst examen en tentamenpapieren.
Ook ontzag hij ( [gedaagde] ) zich niet om uit ons huis voor een groot bedrag aan voorwerpen weg te smokkelen onopgemerkt lange tijd.
Ik noem het huwelijksgeschenk van [moeder] aan mij – speciaal in 1965 ter gelegenheid van ons huwelijk uit Zwitserland geïmporteerd gouden horloge met gouden met gouden wijzerplaat en gouden band Omega Oyster van fl 36.000.
Aan grote, middelgrote en kleine gouden munten en penningen voor fl 45.000 =
en aan contant geld fl 28.000 samen fl 109.000 = hiervoor dient vanaf die tijd rente van 6% berekend
te worden.”
2.13.
[eiser 1] en [eiser 2] en hebben een aantal passages uit het dagboek van vader in het geding gebracht.
2.14.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben nog een handgeschreven verklaring in het geding gebracht. In de verklaring staat onder meer het volgende:
“In de C-periode ben ik begonnen met het wegnemen van spullen uit het huis om ze te verkopen en zo weer te kunnen gokken. Het begon met [vader] z’n munten verzameling. Ook de zilveren tientjes van Oma gingen op. Ik totaal schat ik dat ik voor de munten tussen de f 10.000 en f 15.000 heb gekregen. Het totaal bedrag is moeilijk te schatten, omdat ik de munten vrijwel altijd stuk voor stuk verkocht. Toen de munten (bijna) op waren moest ik iets anders verzinnen. Ook zijn gouden horloge en dito manchetknopen heb ik gepakt. Daarna heb ik uit jouw sieradendoos nog twee broches en een ring (met rode steen) en een halsketting gepakt. Daarna een aantal (+- 5) boeken uit het tinkastje. Ook heb ik al eerder zo nu en dan geld ui het geldkistje gepakt. Misschien wel f 10.000 bij elkaar opgeteld. Ook dit heb ik steeds beetje bij beetje gedaan.
In de D-periode kon ik het nog redden met af en toe geld uit jouw tas en uit het geldkistje van [vader] . Ook heb ik wel eens uit dat kistje een restant duitse marken o.i.d. gewisseld voor ned. geld.
Pas in de F-periode ben ik weer wat ‘grof geschut’ begonnen; geld van [eiser 1] rek (2x), geld uit [vader] geld kistje. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - samengevat en uitvoerbaar bij voorraad - om:
I. voor recht te verklaren dat onder activa van ouders in de vermogensoverzichten de vordering van € 100.000,00 op [gedaagde] wordt opgenomen;
II. de notaris/executeur te verplichten ouders vermogensoverzichten (boedelbeschrijvingen) overeenkomstig herziend vast te stellen en de vordering van € 100.000,00 daarin op te nemen;
III. gedaagden te veroordelen in de proces- en nakosten van het onderhavige geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure.
3.3.
De executeur concludeert tot referte.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of de (wijlen) ouders een vordering op [gedaagde] hadden omdat [gedaagde] kort gezegd in de jaren 80 diverse goederen en gelden ter waarde uit de ouderlijke woning onrechtmatig zou hebben meegenomen, welke een waarde inclusief rente vertegenwoordigden van € 100.000,00.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat indien de vermeende vordering kan worden vastgesteld, deze onder algemene titel is overgegaan op [eiser 1] en [eiser 2] en zij een verklaring voor recht kunnen vorderen dat een bedrag van € 100.000,00 aan de boedelbeschrijving van de erfenis van ouders wordt toegevoegd. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De executeur heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Conform de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de stelplicht en bewijslast van de stelling dat er sprake is van een vordering op [eiser 1] en [eiser 2] nu zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroepen.
4.4.
Voor zover [eiser 1] en [eiser 2] hebben aangevoerd dat [gedaagde] gelet op de handgeschreven verklaring [1] heeft erkend dat er sprake is van een vordering, kunnen zij daarin door de rechtbank niet worden gevolgd. [gedaagde] betwist dat deze verklaring van hem afkomstig is en dat het niet zijn handschrift is. Ook staat de naam van [gedaagde] niet onder het document. Het document is überhaupt niet ondertekend. Ook is de naam van zijn vriendin/vrouw verkeerd gespeld, aldus [gedaagde] . Dat de betreffende verklaring van [gedaagde] afkomstig is, kan derhalve niet worden vastgesteld door de rechtbank. [eiser 1] en [eiser 2] hebben geen concreet bewijs aangeboden van hun stelling dat het document afkomstig is van [gedaagde] door bijvoorbeeld een grafologisch onderzoek uit te laten voeren.
4.5.
Verder hebben [eiser 1] en [eiser 2] ter onderbouwing van hun stelling verwezen naar een handgeschreven verklaring van vader, het testament van vader en naar passages uit het dagboek van vader. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat dit enkel eenzijdige verklaringen betreffen en enkel op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat vader en moeder dus een vordering op [gedaagde] hadden.
4.6.
Weliswaar is in het testament van vader genoemd dat hij een vordering van € 100.000,00 heeft op [gedaagde] , maar het enkel noemen van de vordering heeft niet tot gevolg dat hierdoor de vordering ook ontstaat. Dat het in een notariële akte is opgenomen, doet daaraan niet af. Het blijft een eenzijdige verklaring van vader dat er sprake is van een vordering op [gedaagde] .
4.7.
Ook de handgeschreven en niet-ondertekende verklaring van vader en zijn dagboek leveren een onvoldoende onderbouwing op van de stelling dat er daadwerkelijk sprake is van een vordering nu [gedaagde] dit betwist. Ook dit betreffen enkel eenzijdige verklaringen van vader dat [gedaagde] het een en ander heeft weggenomen uit ouderlijk huis, maar enige nadere onderbouwing ontbreekt. Bovendien zijn in de verklaring andere bedragen (in guldens) genoemd dan die zijn genoemd in het testament. [eiser 1] en [eiser 2] hebben onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe dat aanmerkelijke verschil zich laat verklaren.
4.8.
Ten slotte hebben [eiser 1] en [eiser 2] ter onderbouwing van hun stelling verwezen naar een e-mail van de accountant van september 2023 en de bijbehorende berekening. Ook op basis van dat stuk kan niet, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, worden geconcludeerd dát er sprake is van een vordering van ouders op [gedaagde] . Het betreft een eerste opzet van de waarde van de nalatenschap en de accountant heeft zich enkel gebaseerd op het testament van vader en de handgeschreven verklaring van vader. Dit leidt er echter niet toe, nu [gedaagde] het bestaan van de vordering betwist, dat er sprake is van een vordering op [gedaagde] .
4.9.
De conclusie van het bovenstaande is dat [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende onderbouwd hebben gesteld dat vader en moeder een vordering op [gedaagde] hadden. Nu zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden afgewezen.
4.10.
Gelet op de relatie tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [eiser 1] en [eiser 2] zullen wel worden veroordeeld in de proceskosten van de executeur nu zij de executeur in rechte hebben betrokken en vervolgens in het ongelijk zijn gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] tot betaling van de proceskosten van de executeur, welke tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 1.228,00 (2 punten x € 614,00);
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
714

Voetnoten

1.R.o. 2.14 en productie 20 bij dagvaarding