ECLI:NL:RBNNE:2025:587

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
18.155057.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor brandstichting en vernielingen met toepassing van jeugdstrafrecht

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 13 februari 2025 een minderjarige verdachte veroordeeld voor drie strafbare feiten. De verdachte heeft op 6 mei 2024 in Familiepark Nienoord in een speelloods brand gesticht door karton, plastic, gras en takjes in brand te steken, wat leidde tot een aanzienlijke brand. Daarnaast heeft hij zich op 22 mei 2024 en 31 mei 2024 schuldig gemaakt aan twee vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte, onder toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een jeugddetentie van 278 dagen met aftrek van het voorarrest en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, en dat hij opzettelijk en wederrechtelijk goederen heeft vernield die aan anderen toebehoorden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte strafbaar verklaard, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de adviezen van deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming in haar oordeel meegenomen, waarbij is vastgesteld dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de PIJ-maatregel opgelegd, omdat dit in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte is.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.155057.24
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.169936.24 en 18.275246.24
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2008 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18.155057.24
hij op of omstreeks 6 mei 2024 te [plaats], gemeente Westerkwartier opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (middels een aansteker en/of lucifers) in aanraking te brengen met (karton en/of plastic en/of (klim)netten en/of droog gras en/of takjes, althans) (een) brandbare stof(fen), (in/onder en/of in (de nabijheid van) (een/het (af)dak van) een (speel-)loods/klimhal/(toegangs)gebouw), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor d(i)e/dat (speel-)loods/klimhal/(toegangs)gebouw en/of (de gehele) inventaris/inrichting
en/of inboedel (waaronder speeltoestellen en/of (speel)installaties/inrichtingen) van die
(speel-)loods/klimhal/(toegangs)gebouw en/of (overige) belendende/naast gelegen en/of daaraan toebehorende opstallen/onderdelen/groenvoorziening(en)/toestellen/installaties en/of (overige) goederen te duchten was;
parketnummer 18.169936.24
hij in/op of omstreeks (22 mei) 2024 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel opzettelijk en wederrechtelijk een afzuigkap en/of een vaasje en/of een (slaapkamer)deur en/of een (houten) tafel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 18.275246.24
hij op of omstreeks 31 mei 2024 te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een slot en/of een ventilator en/of een wasbak en/of een toilet en/of diverse ruimtes/kamers in het gebouw van [instelling] (door het slopen van een wasbak en/of een toilet, met als gevolg waterschade) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [instelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaken met parketnummer 18.155057.24 en parketnummer 18.275246.24 ten laste gelegde. In de zaak met parketnummer 18.169936.24 heeft zij aangevoerd dat alleen de vernieling van de afzuigkap bewezen verklaard kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring in de zaken met parketnummer 18.155057.24 en parketnummer 18.275246.24 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 18.169936.24 heeft de raadsvrouw betoogd dat alleen de vernieling van de afzuigkap bewezen verklaard kan worden. Ten aanzien van de vaas, de tafel en de deur moet verdachte partieel worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank

Partiële vrijspraak

Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank de vernieling en/of beschadiging van de vaas, de tafel en de deur niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18.155057.24, het in de zaak met parketnummer 18.275246.24 en het in de zaak met 18.169936.24 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18.155057.24
hij op 6 mei 2024 te [plaats], gemeente Westerkwartier, opzettelijk brand heeft gesticht in een speelloods door open vuur middels een aansteker en/of lucifers in aanraking te brengen met karton en plastic en droog gras en takjes, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die speelloods en de inventaris (waaronder speeltoestellen van die speelloods) en naast gelegen opstallen en overige goederen te duchten was;
parketnummer 18.169936.24
hij op 22 mei 2024 te [plaats] , gemeente Tytsjerksteradiel, opzettelijk en wederrechtelijk een afzuigkap, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
parketnummer 18.275246.24
hij op 31 mei 2024 te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een slot, een ventilator, een wasbak en een toilet heeft vernield
en
diverse ruimtes in het gebouw van [instelling] door het slopen van een wasbak en een toilet, met als gevolg waterschade, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18.155057.24
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
parketnummer 18.169936.24
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
parketnummer 18.275246.24
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18.155057.24, het in de zaak met parketnummer 18.169936.24 en het in de zaak met parketnummer 18.275246.24 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en aansluitend tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de stoornissen, behoudens de LVB, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte over te nemen. Zij heeft primair gepleit voor een aanhouding van de zaak om de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) opdracht te geven de mogelijkheden van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te onderzoeken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de deskundigen hebben aangegeven dat verdachte een lange behandeling nodig heeft en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren, maar dat zij niet de mogelijkheid van een
voorwaardelijke PIJ-maatregel hebben onderzocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van plaatsing in een alternatieve setting zoals [instelling] . Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de hele geschiedenis van hulpverlening van verdachte duidelijk is geworden dat een ouderwetse en generieke aanpak niet werkt. Een benadering waarbij verdachte af en toe de ruimte krijgt en niet tegen alles in wordt geprobeerd hem tegen te houden en de strijd aan te gaan, functioneert beter. Door er voor te kiezen om die benadering af te schaffen en hem weer te gaan begrenzen, wordt de stijgende lijn doorbroken.
Ook vraagt de raadsvrouw zich af welke meerwaarde het heeft om verdachte, bij wie hechtingsproblematiek is geconstateerd, te laten hechten aan jongeren in een JJI omdat die jongeren veelal problematiek of afwijkende normen en waarden hebben. Bovendien zijn het passanten. Verder is de hechting aan een afdeling en een vast behandelteam niet te garanderen gelet op het personeelstekort en de wisselingen in een JJI. Daar komt bij dat het behandelaanbod in een JJI meer generiek is en primair is gericht op het voorkomen van recidive. Verdachte heeft echter een zorginsteek nodig en een specifieke en intensieve behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de rapportage van de Raad van 22 januari 2025, de klinisch multidisciplinaire rapportage van [instelling] van 5 december 2024, opgemaakt door drs. A.W.B. Haas, GZ-psycholoog en kinderpsycholoog, en dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Dit betreft onder meer de brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Verdachte heeft op 6 mei 2024 in [bedrijf] in een speelloods karton, plastic, gras en takjes in brand gestoken. Hierdoor is een forse brand ontstaan. In de speelloods stonden verschillende speeltoestellen. Bijna de hele loods is afgebrand, slechts het frame bleef staan. Ook de naastgelegen snackbar en andere speeltoestellen werden door de brand vernield. Door de brandstichting is veel materiële schade ontstaan. Niet alleen aan gebouwen en inventaris, maar ook door omzetderving.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen geen rekenschap heeft gegeven van de mogelijk ernstige gevolgen van brandstichting. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen veel onrust en schade veroorzaakt. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Naast de brandstichting heeft verdachte zich op 31 mei 2024 schuldig gemaakt aan de vernieling van diverse goederen in twee kamers in een gebouw van [instelling] in Groningen. Ten gevolge van die vernielingen ontstond vervolgens waterschade waardoor ruimtes in het gebouw onbruikbaar werden. Tot slot heeft verdachte op 22 mei 2024 in [plaats] nog een afzuigkap vernield. Ook dit zijn ergerlijke feiten, waarbij verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendom.
PIJ-maatregel
De vereisten om een PIJ-maatregel op te leggen, worden opgesomd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. Het moet gaan om een strafbaar feit met -voor zover van belang- een strafmaximum van tenminste vier jaren gevangenisstraf, er moet sprake zijn van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachte, de veiligheid van personen of de algemene veiligheid van personen of goederen moet oplegging van de maatregel eisen en de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat het in de zaak met parketnummer 18.155057.24 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Advies kinderjeugdpsycholoog en kinder- en jeugdpsychiater
Uit het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia blijkt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een norm-overschrijdende gedragsstoornis, een reactieve hechtingsstoornis, een andere trauma- of stressor gerelateerde stoornis, een licht verstandelijk beperking en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Deze stoornissen waren tijdens het feit ook aanwezig en hebben verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het feit in de zaak met parketnummer 18.155057.24 in verminderde mate toe te rekenen. Overigens hebben de deskundigen ook geadviseerd de beide vernielingen in verminderende mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid, dat verdachte de in de zaken met parketnummer 18.155057.24, parketnummer 18.169936.24 en parketnummer 18.275246.24 bewezen verklaarde feiten
in verminderde mate kan worden toegerekend.
De deskundigen hebben verder geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een hoog risico op recidive op gewelddadig gedrag. De werkelijkheid wordt door verdachte niet goed begrepen, terwijl hij zich intussen snel belaagd voelt en reageert vanuit een constante spanning, achterdocht en het idee dat anderen het op hem hebben voorzien. Daar komt bij dat hij er gewelddadige en beangstigende fantasieën en denkbeelden op na houdt en dat hij geweld rechtvaardigt, volkomen logisch vindt, en onvoldoende wordt tegengehouden door een geweten en empathisch vermogen. Eenmaal boos heeft hij weinig controle over zichzelf en beschikt hij niet over alternatieve oplossingsstrategieën. Dit alles maakt dat hij gemakkelijk en op een onvoorspelbare manier, met agressie kan reageren.
Ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte vinden de deskundigen het noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Tijdens of na een langere periode van gewenning aan een bepaalde afdeling, kan worden bekeken of het mogelijk is om verdachte psychotherapeutisch te ondersteunen. Op termijn kan ook worden gezocht naar eventuele andere mogelijkheden voor behandeling. Naast (therapeutische) ondersteuning kan ook worden gedacht aan het toewerken naar een vorm van dagbesteding. Voor de langere termijn is het van belang om in een vroeg stadium na te denken over het gewenste uitstroomniveau, waarbij wellicht kan worden gedacht aan beschermd wonen. De geadviseerde begeleiding en behandeling zal moeten worden vormgegeven in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Verder merken de deskundigen op dat een lichter kader, zoals dat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, niet doelmatig en te kortdurend is. Verdachte is niet gemotiveerd voor een behandeltraject en zal zich niet kunnen en willen voegen naar een ambulant behandelkader. Bovendien zou hij zonder een hoog
beveiligingsniveau weglopen. Terugplaatsing naar het gezinshuis wordt door de deskundigen als te risicovol gezien.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
De Raad komt in haar rapport eveneens tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is. Ook kan de Raad zich vinden in het advies van de deskundigen dat binnen de PIJ-maatregel snel gekeken moet worden waar verdachte kan gaan wonen bij uitstroming. Dit niet alleen in verband met de wachtlijsten, maar ook om de woonplek te betrekken bij de behandeling, zodat verdachte weet wat er van hem verwacht wordt en de beoogde woonplek verdachte leert kennen. Daarnaast heeft de Raad geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Ook heeft de Raad geadviseerd te bevelen dat de PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Advies orthopedagoog
De deskundige dhr. Meerman heeft aangegeven dat verdachte uit nood agressief is. Als hij tot rust komt, heeft hij zelfinzicht. Er zou onder meer ingezet moeten worden op het leren kennen van en omgaan met emoties. Verder zou de EMDR weer opgestart moeten worden. Als verdachte alleen structuur en grenzen geboden worden, zal dit averechts bij hem werken. Proactief optreden en een bewuste bejegening van verdachte is belangrijk. De deskundige is van oordeel dat verdachte in een intensieve behandelsetting ver zou kunnen komen, maar dat zou niet per se gesloten moeten zijn. Dergelijke open locaties liggen echter niet voor het oprapen. Als de rechtbank de PIJ-maatregel oplegt, adviseert de deskundige op te nemen dat externe partijen direct aan moeten sluiten bij het behandelproces binnen de JJI.
Gelet op de adviezen en bij gebrek aan een redelijk alternatief, ziet de rechtbank geen aanleiding de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel nader te onderzoeken. Het primaire verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de zaak wordt daarom afgewezen.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de algemene veiligheid goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel niet mogelijk is.
Omdat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd waarbij geen voorwaarden worden gesteld, kan de rechtbank gelet op de artikelen 77za en 77aa Wetboek van Strafrecht, niet de dadelijke uitvoerbaarheid gelasten.
Op te leggen straf
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, het advies van de Raad en de in de multidisciplinaire rapportage omschreven persoonlijke problematiek van verdachte, vindt de rechtbank een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte tevens de PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
Op de jeugddetentie wordt de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
parketnummer 18.155057.24
[bedrijf] , tot een bedrag van 1.232.163,02 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
parketnummer 18.275246.24
[instelling] ([instelling]), tot een bedrag van 2.998,73 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
parketnummer 18.155057.24
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de mail van mevr. [naam] van [bedrijf] , de vordering niet langer gehandhaafd wordt.
parketnummer 18.275246.24
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze niet is onderbouwd en een machtiging ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van beide vorderingen aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18.155057.24
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze vordering als ingetrokken moet worden beschouwd.
parketnummer 18.275246.24
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Verder ontbreekt een machtiging van [instelling] ([instelling]) waaruit blijkt dat dhr. [naam] gerechtigd is deze vordering in te dienen.
Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen en een machtiging te laten verstrekken, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover er nog sprake zou zijn van inbeslaggenomen goederen, deze aan verdachte teruggegeven kunnen worden.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen Samsung telefoon en kleding aan verdachte moeten worden teruggegeven omdat het strafvorderlijk belang zich daar niet langer tegen verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.155057.24, het in de zaak met parketnummer 18.169936.24 en het in de zaak met parketnummer 18.275246.24 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

een jeugddetentie voor de duur van 278 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 18.275246.24
Verklaart de vordering van [instelling] ([instelling]) niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [instelling] ([instelling]) haar eigen proceskosten draagt.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
-een zwarte Kjelvik jas (1715471)
-een paar zwarte Skechers schoenen, (1715470)
-een wit shirt met een zwart logo achterop met rode tekst (1715465)
-een zwart vest (1715469)
-een blauwe broek (1715461)
-een Samsung telefoon (1715472).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr.
J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2025.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.