ECLI:NL:RBNNE:2025:551

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
LEE 23-716
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanlegsteigers in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van vier aanlegsteigers. De vergunninghoudster had op 10 juni 2022 een aanvraag ingediend, die later werd gewijzigd naar vier steigers. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de belangenafweging van de gemeente niet kennelijk onredelijk was. Eiser betoogde dat de aanlegsteigers in strijd waren met het bestemmingsplan 'De Peinder Mieden', dat op 4 juli 2017 was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de verbeelding van het bestemmingsplan door een technische fout was verschoven, waardoor twee steigers in de bestemming 'Natuur' waren komen te liggen. De rechtbank concludeerde dat de vergunningverlening op zorgvuldige wijze was gebeurd en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van de eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: LEE 23/716
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 24 januari 2025 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.M.C. van Hoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P. Doting).
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de [vergunninghoudster] (hierna: de vergunninghoudster) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het realiseren van vier aanlegsteigers ter hoogte van de locatie van [adres] (hierna: de locatie) te [plaats].
Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 10 juni 2022 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 december 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en A. Veenstra.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Vergunninghoudster heeft op 7 februari 2022 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van twee aanlegsteigers ter hoogte van voormelde locatie te [plaats] bij verweerder ingediend.
1.2. Op 14 februari 2022 heeft vergunninghoudster de aanvraag om omgevingsvergunning gewijzigd, in die zin dat deze aanvraag nu betrekking heeft op het realiseren van vier aanlegsteigers (in plaats van twee) ter hoogte van voormelde locatie te [plaats].
1.3. Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2022 aan vergunninghoudster medegedeeld dat de aanvraag om omgevingsvergunning onvolledig is.
1.4. Verweerder heeft bij brief van 28 april 2022 de beslistermijn verlengd tot 13 juni 2022.
1.5. Bij primair besluit van 10 juni 2022 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning op grond van de Wabo verleend voor het realiseren van vier aanlegsteigers ter hoogte van voormelde locatie te Opeinde.
1.6. Eiser heeft bij brief van 20 juni 2022 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 11 juli 2022 ingediend.
1.7. Eiser heeft de bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting van 20 oktober 2022 van de commissie bezwaren en klachten, kamer algemene zaken, van de gemeente Smallingerland (hierna: de commissie).
1.8. De commissie heeft verweerder bij brief van 29 november 2022 geadviseerd om het primaire besluit van 10 juni 2022 onder een aanvullende motivering in stand te laten.
2. Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van
10 juni 2022 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het geschil
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster heeft kunnen verlenen voor het realiseren van vier aanlegsteigers ter hoogte van voormelde locatie te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Toetsingskader
5. Niet in geschil is dat het realiseren van vier aanlegsteigers op de onderhavige locatie (deels) in strijd is met het bestemmingsplan “De Peinder Mieden”, zoals dat is vastgesteld op 4 juli 2017, en dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
5.1. Verweerder heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang met de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo alsmede artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.2. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
(zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4264).
Verschoven verbeelding
6. Eiser betoogt dat als de verbeelding van het bestemmingsplan correct wordt toegepast er geen aanlegsteigers mogen worden gerealiseerd op de beoogde locatie. In dit verband wijst eiser erop dat de verbeelding slechts steigers mogelijk maakt die veel oostelijker liggen. Voor zover verweerder stelt dat de verbeelding vanwege een omissie is
opgeschoven ten opzichte van de feitelijke situatie, wijst eiser er verder op dat het haventje waarin de steigers liggen, feitelijk oostelijker ligt dan de verbeelding mogelijk maakt. Eiser betoogt verder dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de vergunde aanlegsteigers, omdat als het haventje strikt conform het bestemmingsplan zou worden aangelegd er geen steiger voor de woning van eiser zou komen. Ten slotte leidt eiser uit het bestemmingsplan af dat de planwetgever maar een beperkt aantal steigers wilde toestaan. In de visie van eiser betekent dit alles dat vergunningverlening voor de locaties waarvoor de aanvraag geldt op grondslag van het bestemmingsplan niet mogelijk is.
6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan door een fout vier meter naar rechts is verschoven. Hoewel de vier aanlegsteigers alle in werkelijkheid in het water komen te liggen, geldt voor twee daarvan formeel de bestemming “Natuur”, aldus verweerder. Als de verbeelding op een juiste manier volgens de werkelijke situatie was weergegeven, waren alle vier aanlegsteigers volgens verweerder bij recht toegestaan geweest. Volgens verweerder is er niettemin uit zorgvuldigheid voor gekozen om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen door, met afwijking van dat plan, een omgevingsvergunning te verlenen voor alle aanlegsteigers, waaronder de twee aanlegsteigers die formeel in de bestemming “Natuur” liggen.
6.2. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond van eiser niet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het naar aanleiding van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat er bij de totstandkoming van de verbeelding van het bestemmingsplan technisch iets is misgegaan, waardoor binnen de verbeelding een verschuiving naar rechts heeft plaatsgevonden en twee steigers buiten de bestemming “Water” in de bestemming “Natuur” zijn komen te liggen. Hoewel verweerder ervan uitgaat dat, als de bestemmingen correct waren weergegeven op de verbeelding, alle steigers bij recht zouden zijn toegestaan, heeft hij uit zorgvuldigheidsoogpunt gekozen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, voor zover twee van de vier steigers volgens de verbeelding zijn gelegen in de bestemming “Natuur”. De bevoegdheid om dat te doen ontleent verweerder aan de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wabo en het Bor. Omdat de vergunning is verleend met afwijking van het bestemmingsplan, is het feit dat twee van de vergunde steigers volgens de verbeelding binnen de bestemming “Natuur” liggen en die bestemming de aanleg van steigers niet mogelijk maakt niet doorslaggevend. Om dezelfde reden is geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Een maximaal aantal steigers is niet in het plan voorgeschreven, maar zelfs als dat wel het geval was geweest had ook daar eventueel op grond van het Bor van kunnen worden afgeweken. Deze grond van eiser slaagt niet.
Functieaanduiding
7. Eiser betoogt dat de functieaanduiding “specifieke vorm van water - meerpalen en steigers” ontbreekt, zodat de steigers ook niet binnen de bestemming “Water” zijn toegestaan. In dit verband voert eiser aan dat artikel 5.1, sub e, van de planregels van het bestemmingsplan meerpalen alleen toestaat binnen 5 m van de grens met de bestemming "Wonen", en de afstand in dit geval een stuk groter is.
7.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onduidelijk is op grond waarvan eiser stelt dat de functieaanduiding ontbreekt. In dit verband wijst verweerder erop dat de functieaanduiding “specifieke vorm van water - meerpalen en steigers” wel degelijk aanwezig is op de gehele enkelbestemming “Water”. Verder wijst verweerder erop dat het artikel dat door eiser wordt aangehaald, op de situatie ziet waarin geen aanduiding
“specifieke vorm van water - meerpalen en steigers” in het bestemmingsplan is opgenomen.
Dit artikel is in de visie van verweerder niet relevant, aangezien deze aanduiding juist wel is opgenomen bij de bestemming “Water” en deels in de bestemming “Natuur”.
7.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de functieaanduiding “specifieke vorm van water - meerpalen en steigers” van toepassing is op de gehele enkelbestemming “Water”, voor zover die ziet op de plaats waar de vergunde steigers komen. Artikel 5, onderdeel 5.1, aanhef en onder e, waar eiser naar verwijst, gaat alleen over dat deel van de gronden bestemd voor “Water” waar die functieaanduiding niet op rust. Dat onderdeel is hier dus niet van belang, zodat deze grond niet kan slagen.
Bereikbaarheid
8. Eiser betoogt dat de aanlegsteigers op een locatie liggen die slechts via het perceel van kavelnummer 7 bereikt kan worden. In dit verband voert eiser aan dat de aanduidingen “specifieke vorm van water - meerpalen en steigers” en “wonen” naadloos op elkaar aansluiten. In de visie van eiser is er in planologische zin dan ook geen doorgang. In dit verband wijst eiser erop dat twee aanlegsteigers zich op een onbereikbare plaats bevinden en dat getuigt niet van een goede ruimtelijke onderbouwing.
8.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanlegsteigers bereikbaar zijn. In dit verband wijst verweerder erop dat de aanlegsteigers onder ‘A’ naast een collectief weiland liggen. Hier mag iedereen overheen lopen, aldus verweerder. Volgens verweerder zijn alle gronden van De Peinder Mieden openbaar gebied (voor iedereen toegankelijk), behalve de individuele kavels. Het gestelde van eiser dat de aanlegsteigers zich bevinden op een onbereikbare plaats is naar de mening van verweerder onjuist.
8.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen sprake is van strijd met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat er sprake is van openbaar gebied in de Peinder Mieden dat voor iedereen toegankelijk is, zoals ter zitting door eiser ook is erkend. Verder heeft verweerder daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de twee aanlegsteigers onder ‘B’ naast het ‘dijkje’ aan het water liggen en dat dit ‘dijkje’ ook tot het collectieve, voor iedereen toegankelijke land behoort. Deze grond van eiser slaagt niet.
Belangenafweging
9. Eiser betoogt dat een individuele belangenafweging ontbreekt in dit geval nu vergunningverlening mogelijk is gemaakt door middel van de kruimelgevallenregeling en er (bovendien) geen beleid is voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling. In dit verband voert eiser aan dat hij verlies van woongenot ondervindt en er waardedaling van zijn woning driegt. Daarbij acht eiser van belang dat twee steigers binnen 15 meter van zijn terras en binnen 20 meter van de voorramen van zijn woning komen. Dit betekent in de visie van eiser dat het uitzicht over de weilanden wordt belemmerd als er boten aangelegd worden aan de steigers. Daarnaast is eiser van mening dat het standpunt van verweerder dat het belang van aanvrager zwaarder weegt dan dat van eiser in dit geval niet is onderbouwd door verweerder en daardoor ontoereikend is gemotiveerd.
9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij een juist weergegeven verbeelding, de aanlegsteigers alle bij recht toegestaan zouden zijn. In dat kader heeft er ook al een belangenafweging plaatsgevonden, aldus verweerder. In de visie van verweerder is het verlies van uitzicht van eiser verder niet zodanig dat de omgevingsvergunning om die reden niet verleend had mogen worden. Daarbij acht verweerder van belang dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Daarnaast is verweerder zich ervan bewust dat eiser als omwonende met zicht op de aanlegsteigers, enige hinder kan ondervinden van de te realiseren aanlegsteigers. Desondanks is verweerder van mening dat het belang van eiser bij het niet toelaten van de aanlegsteigers niet zwaarder weegt dan het belang van vergunninghoudster bij realisatie van de aanlegsteigers. In dit verband wijst verweerder erop dat, gezien de feitelijke situatie, de vier aanlegsteigers onder de bestemming “Water” vallen. De belangenafweging voor het plaatsen van de aanlegsteigers blijkt volgens verweerder duidelijk uit de functieaanduiding. Het water waar de aanlegsteigers worden geplaatst is in het bestemmingsplan aangewezen als plek waar aanlegsteigers kunnen worden gerealiseerd. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft reeds een belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening, aldus verweerder.
9.2. Voor zover de aanlegsteigers in dit geval in overeenstemming met het bestemmingsplan worden gerealiseerd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de belangenafweging bij de totstandkoming van het bestemmingsplan reeds heeft plaatsgevonden. Wat de andere steigers betreft heeft verweerder eveneens mogen aansluiten bij de afweging die de planwetgever heeft gemaakt, ervan uitgaand dat bedoeld was alle nu vergunde steigers in het bestemmingsplan bij recht toe te staan. Daarbij is nog van belang dat, zoals ook ter zitting is besproken, in het voorjaar van 2024 een nieuw bestemmingsplan, “De Peinder Mieden, 2e herziening”, is vastgesteld waarin de fout met de verbeelding is hersteld, zodat de vergunde steigers inmiddels bij recht zijn toegestaan. De rechtbank overweegt verder dat inherent aan het aanleggen van steigers en het gebruik daarvan is dat er boten aanmeren aan de steigers. Wellicht dat het aanleggen van de steigers en het aanmeren van (grotere) boten tot discussie heeft geleid binnen de Vereniging van Eigenaars, maar daaraan is verweerder niet gebonden in het kader van de door hem te verrichten belangenafweging. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op de omvang van de steigers van (maximaal) 15 m2 per steiger, in het kader van de belangenafweging in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van eiser op (een vrij) uitzicht minder zwaar weegt dan de belangen van vergunninghouder bij uitvoering van het project. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2015:1340, volgt dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. De dichtstbijzijnde steiger van maximaal 15 m2 is voorzien op een afstand van circa 17 meter van het terras van eiser, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat geen sprake is van een onevenredige verslechtering van het uitzicht van eiser. Daarnaast overweegt de rechtbank dat er wat betreft de eventueel nadelige invloed van het bouwproject op de waarde van de woning van eiser geen grond bestaat voor de verwachting dat die vermeende, niet nader onderbouwde, waardedaling zodanig zal zijn dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen daaraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Deze grond van eiser slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…),
b. (…),
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12,
(…),
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat,
(…).
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027464/2023-07-01).
Bijlage II van het Bor
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…),
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
(…).
Bestemmingsplan “De Peinder Mieden”
Aan de locatie zijn op grond van het bestemmingsplan “De Peinder Mieden” de bestemmingen “Natuur” en “Water” toegekend.
Artikel 4 Natuur
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden, waaronder plasdras gebruik van gronden;
b. dagrecreatief medegebruik;
c. het agrarisch medegebruik, waaronder boomgaarden en groentetuinen;
d. een ijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
e. bestaande aanlegplaatsen en aanleggelegenheid in de vorm van meerpalen ten behoeve van de functie wonen uitsluitend voorzover gelegen binnen het aanduidingsvlak "wonen";
f. wonen, eventueel in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, op gronden ter plaatse van de aanduiding "wonen", alsmede een woon-/zorgfunctie ten behoeve van begeleid wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woon-/zorgfunctie';
alsmede voor:
g. kleinschalige duurzame energieopwekking;
met de daarbij behorende:
h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
i. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
j. nutsvoorzieningen;
k. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen.
Artikel 5 Water
Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water, oeverstroken en eilanden, met een functie voor de waterhuishouding en natuur en landschap;
b. de functie natuur is bovengeschikt aan de overige functies;
c. dagrecreatief medegebruik;
d. aanleggelegenheid in de vorm van meerpalen en steigers, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - meerpalen en steigers";
e. aanleggelegenheid in de vorm van meerpalen anders dan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - meerpalen en steigers", ten behoeve van en in aansluiting op de functie wonen voorzover het aanduidingsvlak "wonen" binnen de bestemming 'Natuur (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0090.BP2016BGB050-0401/r_NL.IMRO.0090.BP2016BGB050-0401.html)' op niet meer dan 5 meter afstand van de bestemmingsgrens van de bestemming 'Water (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0090.BP2016BGB050-0401/r_NL.IMRO.0090.BP2016BGB050-0401.html)' is gelegen;
maar ook voor de daarbij behorende:
f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
g. openbare nutsvoorzieningen.