ECLI:NL:RBNNE:2025:5176

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
C/18/250567 KG RK 25-366
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechter mr. T. ter Brugge in civiele procedures betreffende gezag en ondertoezichtstelling

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen rechter mr. T. ter Brugge. De verzoekster had het verzoek ingediend omdat zij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit zou zijn voortgekomen uit het feit dat de rechter eerder werkzaam was bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en omdat zij tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2025 het verweerschrift van de verzoekster niet had besproken. De verzoekster voelde zich niet gehoord en was van mening dat er geen rekening was gehouden met de impact van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar zoon.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie van 9 december 2025 aangegeven dat er geen sprake is van enige (schijn van) partijdigheid. Zij heeft benadrukt dat het feit dat zij eerder bij het gerechtshof heeft gewerkt, niet betekent dat zij niet onpartijdig kan zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maken. De rechtbank heeft daarom het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en de procedures met de bijbehorende zaaknummers voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: C/18/250567 KG RK 25-366
beslissing van de meervoudige kamer van 12 december 2025 op het verzoek van
[verzoekster]
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Mulder
strekkende tot de wraking van
mr. T. ter Brugge
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 november 2025;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 november 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 december 2025.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter die is belast met de behandeling van de civiele procedures met zaaknummers [zaaknummer] en [zaaknummer] . In de zaak met nummer [zaaknummer] is aan de orde een verzoek strekkende tot het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de ex-partner van de verzoekster over hun zoon. In de zaak met nummer [zaaknummer] is aan de orde een verzoek van de gezinsvoogd strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de zoon van verzoekster met een jaar.
2.2.
De verzoekster heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, kort samengevat, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de rechter tot 2019 werkzaam is geweest bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daarnaast heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2025 het verweerschrift van de verzoekster inzake het wijzigen van het hoofdverblijf en het beëindigen van het gezag niet besproken. Ook heeft de rechter niet benoemd dat er een verweerschrift was ontvangen. Verder geldt dat de advocaat van de verzoekster niet op de hoogte was van het feit dat de zaken gevoegd waren. De advocaat had zich dan ook niet als gemachtigde gesteld om ook de verlenging tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te bespreken. Volgens de verzoekster werd er tijdens de mondelinge behandeling geen rekening gehouden met de impact die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op haar en haar gezin hebben gehad. Het voorgaande maakt dat de verzoekster het gevoel heeft dat de rechter vooringenomen was.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per e-mail van 9 december 2025.
3.2.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van enige (schijn van) partijdigheid aan haar zijde. Daartoe heeft de rechter aangevoerd dat het enkele feit dat zij bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft gewerkt, niet betekent dat zij daardoor niet meer onpartijdig is. De rechter heeft bij het gerechtshof geen zaken van de verzoekster behandeld. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 november 2025 blijken volgens de rechter geen feiten en of omstandigheden waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben geleden. De rechter heeft alle stukken die zich in het dossier bevinden nauwkeurig bestudeerd en heeft de voor de beslissing belangrijke stukken aan de partijen voorgelegd en hen daarover bevraagd. Volgens de rechter is de stellingname van de verzoekster dat haar advocaat niet op de hoogte was van het feit dat de zaken gevoegd waren, niet juist. De zaken zijn in een eerder stadium gevoegd en de partijen zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 26 november 2025. Die uitnodiging is destijds verzonden aan mr. Raatjes, de toenmalige advocaat van de verzoekster. Mr. Raatjes heeft zich op 13 november 2025 onttrokken en op 18 november 2025 heeft mr. Mulder zich gesteld in de zaak met nummer [zaaknummer] . Ter zitting heeft mr. Mulder namens de verzoekster ook een standpunt ingenomen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, hetgeen onderwerp is in de zaak met nummer [zaaknummer] . Op 28 november 2025 heeft mr. Mulder zich ook formeel nog gesteld in de zaak met nummer [zaaknummer] .

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit de vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat de rechter in het verleden werkzaam is geweest bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is op zichzelf onvoldoende om de (schijn van) partijdigheid aan te kunnen nemen. Evenmin volgen uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling aanwijzingen waaruit de vooringenomenheid van de rechter jegens de verzoekster zou kunnen blijken. Dat de advocaat van de verzoekster niet op de hoogte was van het feit dat de zaken gevoegd waren en dat zij geen standpunt heeft kunnen innemen over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is.
4.4.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Noord-Nederland, meer regels en procedures, wraking, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
5.2.
bepaalt dat de procedures met zaaknummers [zaaknummer] en [zaaknummer] worden voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevonden;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan
- de verzoekster;
- de gewraakte rechter, mr. T. ter Brugge;
- de betrokken partij(en).
Aldus gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. I. Zetstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Toussaint als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.
griffier voorzitter
(De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen)
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.