In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 april 2025 in Delfzijl met een groot keukenmes in de buik van het slachtoffer heeft gestoken, waardoor de dunne darm op twee plekken is geperforeerd. De verdachte heeft echter een beroep gedaan op noodweer, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging. Tijdens de zitting op 2 december 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem aanviel en hem bij de keel greep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, wat de verdachte in een noodweersituatie bracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte geen andere reële mogelijkheid had om zich aan de aanranding te onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de wijze van verdediging, het steken met het mes, niet in een onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het handelen van de verdachte niet strafbaar was en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging gekregen.