ECLI:NL:RBNNE:2025:5167

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
18/112589-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met gerechtvaardigd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 april 2025 in Delfzijl met een groot keukenmes in de buik van het slachtoffer heeft gestoken, waardoor de dunne darm op twee plekken is geperforeerd. De verdachte heeft echter een beroep gedaan op noodweer, stellende dat hij handelde uit zelfverdediging. Tijdens de zitting op 2 december 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem aanviel en hem bij de keel greep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, wat de verdachte in een noodweersituatie bracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte geen andere reële mogelijkheid had om zich aan de aanranding te onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de wijze van verdediging, het steken met het mes, niet in een onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het handelen van de verdachte niet strafbaar was en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/112589-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in zijn buik, althans zijn lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Delfzijl aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • lever segment 6 kleine kapselscheur
  • hematoom in het meso van colon transversum
  • tweetal perforaties in het terminale ileum (20 en 25 cm vanaf het coecum), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in zijn buik, althans zijn lichaam, te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen. Zo blijkt niet op welke wijze verdachte met het mes heeft gestoken, of hij dit gericht en met kracht heeft gedaan, hoe diep de (steek)verwonding was en of deze verwonding tot de dood had kunnen leiden. Van (voorwaardelijk) opzet op de dood is daarom geen sprake. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de beschikbare medische informatie niet kan worden afgeleid dat de messteek zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag)
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij [slachtoffer] met een mes in zijn buik heeft gestoken. Om deze reden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2025;
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [naam 1] , AIOS Chirurgie bij het Universitair Medisch Centrum Groningen, d.d. 15 april 2025, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-
Nederland met nummer PL01000/2025094656 (onderzoek Sothis) d.d. 19 juli 2025.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ),
d.d. 5 juli 2025, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier.
Bewijsoverweging
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] één keer met een mes in zijn buik heeft gestoken. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daarbij heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om [slachtoffer] te doden. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook uit het procesdossier niet worden afgeleid dat verdachte “vol” opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van [slachtoffer] - is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [slachtoffer] op (zeer) korte afstand tegenover elkaar stonden, dat verdachte een bewuste steekbeweging heeft gemaakt en dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een groot keukenmes. Als gevolg van deze messteek is de dunne darm van [slachtoffer] op twee plaatsen geperforeerd. Daarnaast is er een kleine scheur in de leverkapsel ontstaan en een bloeduitstorting in de plooi van het buikvlies dat de dikke darm verbindt met de achterwand van de buik. Een spoedoperatie was noodzakelijk om dit letsel te herstellen. Uit het feit dat verdachte door de buikwand heen heeft gestoken en letsel aan de daarachter gelegen (vitale) organen heeft veroorzaakt, leidt de rechtbank af dat verdachte ook met een zekere kracht moet hebben gestoken. Onder deze omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor hem, net als voor ieder ander, ook duidelijk zijn geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikstreek vitale organen en bloedvaten (slagaders) bevinden. Het is eveneens algemeen bekend dat het steken met een mes in (een van) deze vitale organen en/of bloedvaten een aanmerkelijke kans op fataal letsel in het leven roept. De rechtbank acht het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dan ook zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan zijn dat hij de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] met het mes dodelijk zou verwonden bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, ter terechtzitting heeft verdachte juist verklaard: Het was hij of ik.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 april 2025 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in zijn buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Om deze reden dient verdachte -bij een bewezenverklaring- te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed en dat de verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk en geboden is (artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Op de avond van 12 april 2025 bevond verdachte zich in zijn woning. Hij had bezoek van [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 2] . Op enig moment is ook [slachtoffer] naar zijn woning gekomen. Volgens verdachte was [slachtoffer] al bij binnenkomst opgefokt en (verbaal) agressief en gedurende de avond werd dit steeds erger. Verdachte heeft [slachtoffer] daarom gevraagd om weg te gaan. [slachtoffer] viel hem toen meteen aan. Hij sloeg met zijn vuisten op de borst van verdachte en heeft hem ook geduwd. [getuige 3] is daarop tussenbeide gekomen, waarna verdachte naar het balkon is gegaan om af te koelen. Op het balkon zag verdachte dat [slachtoffer] zich op [getuige 3] richtte, dat hij hem een klap in het gezicht gaf en dat [getuige 3] daarna de woning uitrende. [getuige 2] en [getuige 1] waren toen al vertrokken. Verdachte is vervolgens terug naar de woonkamer gegaan en heeft nogmaals tegen [slachtoffer] gezegd dat hij weg moest gaan. Hierop begon [slachtoffer] hem weer te slaan. Verdachte is toen bij [slachtoffer] weggerend, naar de hal van de woning. Omdat [slachtoffer] hem achterna kwam en sneller was dan hij, is verdachte naar de keuken gegaan. Daar heeft hij uit een lade een mes gepakt en dit mes heeft hij voor zich uit gehouden. Verdachte stond toen met zijn rug tegen het aanrecht, [slachtoffer] stond tegenover hem. Verdachte heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij op afstand moest blijven en dat hij de woning moest verlaten. [slachtoffer] is echter naar hem toegelopen, heeft hem met een hand bij de keel vastgepakt en zijn keel dichtgeknepen. Met zijn andere hand heeft [slachtoffer] verdachte meerdere malen in het gezicht geslagen. Omdat
verdachte bang was dat [slachtoffer] hem zou vermoorden, heeft hij hem toen met het mes gestoken. Daarop liet [slachtoffer] hem los en is hij de woning uitgerend. Verdachte heeft de voordeur van zijn woning op slot gedaan en direct daarna heeft hij de politie gebeld met de mededeling dat hij zojuist [slachtoffer] had neergestoken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte van meet af aan (in de kern) consistent heeft verklaard over wat zich in zijn woning heeft afgespeeld. Zijn verklaring wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] , getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] en door de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek waaruit blijkt dat op de hals van verdachte DNA van [slachtoffer] is aangetroffen. [slachtoffer] heeft geen aangifte willen doen en heeft ook geen verklaring willen afleggen over wat er op de bewuste avond tussen hem en verdachte is voorgevallen. Gelet op het voorgaande, neemt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op noodweer de verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht tot uitgangspunt.
Noodweersituatie
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] de agressor is geweest. Gedurende de avond heeft hij -in de woning van verdachte- meerdere malen de confrontatie met verdachte gezocht: hij heeft hem geduwd, geslagen en (verbaal) agressief benaderd. Op het moment dat verdachte en [slachtoffer] tegenover elkaar in de keuken stonden, heeft [slachtoffer] verdachte bij de keel vastgepakt, zijn keel dichtgeknepen en hem meerdere malen in het gezicht geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit handelen van [slachtoffer] een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op.
Het subsidiairiteitsvereiste
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte geen andere (reële) mogelijkheid heeft gehad om zich aan de aanranding te onttrekken (het subsidiairteitsvereiste). Het incident heeft plaatsgevonden in de keuken van de woning van verdachte. Uit het procesdossier blijkt dat de keuken een kleine, krappe ruimte is. Verdachte stond met zijn rug tegen het aanrecht en [slachtoffer] stond recht tegenover hem, in de looproute naar de uitgang van de keuken. Ook heeft verdachte het mes eerst voor zich uit gehouden en [slachtoffer] verzocht afstand te houden en de woning te verlaten. Pas toen [slachtoffer] (wederom) de confrontatie zocht met verdachte, heeft verdachte gestoken. Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen andere keuze gehad dan zich te verdedigen.
Het proportionaliteitsvereiste
De rechtbank acht de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd, het steken met het mes, niet in een onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding, ondanks het letsel dat hierdoor is veroorzaakt (het proportionaliteitsvereiste). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte het mes eerst alleen voor zich uit heeft gehouden en dat hij, toen [slachtoffer] desondanks (wederom) de confrontatie met verdachte zocht door met zijn ene hand de keel van verdachte vast te pakken en dicht te knijpen en met zijn andere hand verdachte meerdere malen in zijn gezicht te slaan, niet vaker heeft gestoken dan nodig was om deze aanval van [slachtoffer] te doen stoppen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was en dat daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn overschreden. De rechtbank komt daarom, met de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Dit betekent dat de rechtbank het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet strafbaar acht. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.H. Kielman en M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2025.
Mr. Thijsen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.