ECLI:NL:RBNNE:2025:5158

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
18.308985.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van een poging tot afpersing in het kader van zogenoemde ‘pedohunten’

Op 16 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing. De zaak kwam voort uit een aangifte van een slachtoffer die in september 2023 werd benaderd door onbekenden die hem dreigden met geweld als hij geen geld zou betalen. De verdachte, geboren in 2000, was niet verschenen tijdens de zitting, waardoor verstek werd verleend. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen had geprobeerd het slachtoffer te dwingen tot betaling van 4.000 euro door middel van bedreiging en geweld. De verdachte had op 22 september 2023 daadwerkelijk een ruit van de woning van het slachtoffer vernield. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit bewezen, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren op, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en het tijdsverloop sinds de aanvang van de strafvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.308985.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , inschreven in de Basisregistratie Personen:
[adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2025. Verdachte is niet verschenen. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2023 tot en met 22 september 2023 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten 4000,-euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) (telefonisch) heeft/hebben gesproken/gezegd dat als het niet werd opgelost de ramen eruit gingen en/of (vervolgens) opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) (van de woning gelegen aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft/hebben vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2023 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) (van de woning gelegen aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 september 2023, opgenomen op pagina 301 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 19 september 2023 kreeg ik via mijn Whatsapp een berichtje van een mij onbekend nummer. Daarin stond of ik een afspraakje wilde met een jongen van 16 jaar. Ik kreeg vervolgens een screenshot waarop een Whatsapp-gesprek te zien was waarin ik contact gehad zou hebben met deze jongen. Ik werd diezelfde avond gebeld door een anoniem nummer. Ik nam op en de persoon aan de telefoon zei: "Je bent een viespeuk". Op 21 september 2023 werd ik weer anoniem gebeld. De persoon zei: "hoe gaan we dit oplossen?". Omstreeks 20:15 uur werd er weer gebeld. Toen zei de persoon "de oplossing is, je doet ons 4000 EURO cash en we publiceren niets". Ik hoorde de persoon zeggen dat als het niet werd opgelost, de ramen eruit gingen. Ik ging naar huis en werd onderweg weer gebeld. Ik hoorde de persoon zeggen dat als het niet werd opgelost, de ramen er uit gingen.
Ik was inmiddels thuis. Op een gegeven moment hoorden we een hele harde knal. We zijn naar buiten gegaan en hier zag ik allemaal glas op de grond en een steen voor de erker liggen. Nog geen uur later zag ik voor mijn woning een auto staan. Ik zag dat er iemand uitstapte en om de auto heen liep. Ik zag dat hij iets in zijn handen had. Ik zag dat hij hiermee gooide in de richting van het raam waar ik achter stond. Ik zag dat de steen door de ruit ging.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 november 2023, opgenomen op pagina 243 e.v. van het dossier van Politie
Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R023070 (onderzoek Neerbeek) d.d. 13 december 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
Zaak 2023253394 [adres]
V: Op 22 september 2023 werd er aangifte gedaan van vernieling. Hierbij zijn onder andere ruiten ingegooid bij een woning aan de [adres] .
A: Over de vernieling kan ik vertellen. Dat ben ik geweest. [medeverdachte 1] heeft die filmpjes gemaakt. Ik heb dat met [medeverdachte 1] gedaan. Ik wist van [medeverdachte 1] dat hij altijd met die pedo shit bezig was. We zaten op een donderdagavond of woensdagavond rustig bij [medeverdachte 1] in huis een biertje te drinken. Oh het was een vrijdag, dat klopt ook wel. Er is toen iemand gebeld. Er is over de telefoon gesproken over geld enzo. Toen is [verdachte] gebeld en werd gezegd dat ik de ramen moest ingooien bij een aantal adressen.
V: Je zegt dat je die avond bij elkaar zit. Er wordt dan iemand gebeld en het gaat over geld. Wat bedoel je daar precies mee?
A: Ze bellen iemand op. Ze willen geld. V: Wat gebeurde er na dat telefoontje?
A: Toen kwam het oordeel dat we daarnaartoe moesten. Toen zijn we in de auto daarnaartoe gegaan en toen was het bats bats.
V: Wie is degene die met de man belt? A: [medeverdachte 1] .
V: Er zijn camerabeelden uit de buurt. Daaruit blijkt dat jullie rond 19:30 uur ook al bij de woning zijn geweest.
A: Nee, dat ben ik niet geweest.
V: Wie wel?
A: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Die zijn daar bij de woning wezen kijken.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank het navolgende af. Op 19 september 2023 is er anoniem telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en is die [slachtoffer] geconfronteerd met een chatgesprek dat die [slachtoffer] zou hebben gehad met een minderjarige jongen. Op 21 september 2023 werd [slachtoffer] opnieuw anoniem gebeld en werd hem gevraagd hoe dit zou worden opgelost. Aan [slachtoffer] werd verteld dat hij 4.000,00 moest betalen. Indien [slachtoffer] dit geldbedrag niet zou afstaan werd er gedreigd dat de ramen van de woning van [slachtoffer] eruit zouden gaan. Op 22 september 2025, kort na middernacht, is ook daadwerkelijk een ruit van de woning van [slachtoffer] vernield.
Verdachte heeft op 8 november 2023 verklaard dat hij op 22 september 2023 samen met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en hij, verdachte, de persoon is geweest die de ruit van de woning van [slachtoffer] heeft vernield. Ook heeft verdachte verklaard dat hij kort daarvoor samen met [medeverdachte 1] en anderen in de woning van [medeverdachte 1] was en hij aanwezig was bij een telefoongesprek dat met een derde werd gevoerd. Verdachte heeft verklaard dat er in voornoemd telefoongesprek is gesproken over geld en dat daarna werd gezegd dat hij ramen in moest gooien. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] altijd met die pedo-shit bezig was. [medeverdachte 1] en verdachte zijn kort na dat telefoongesprek met een auto naar de woning aan de [adres] zijn gereden, alwaar verdachte daadwerkelijk de ruit heeft vernield. Tot slot heeft verdachte verklaard dat die [medeverdachte 1] op een eerder moment samen met anderen ook bij de woning van [slachtoffer] is gaan kijken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Tevens is voor de bewezenverklaring van medeplegen aan een misdrijf vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medepleger als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf - het gronddelict. Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medepleger moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medepleger slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medepleger behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich bezig hield met het zogenoemde pedohunten en dat verdachte aanwezig is geweest bij het telefoongesprek dat op 21 september 2023 met [slachtoffer] is gevoerd. In dat telefoongesprek werd gepoogd die [slachtoffer] te dwingen tot betaling van 4.000,00 en werd er gedreigd, als hij niet zou betalen, de ruiten van de woning van [slachtoffer] te vernielen. Gelet op de aanwezigheid van verdachte bij dit telefoongesprek en zijn eigen verklaring hierover concludeert de rechtbank dat verdachte kennis had van de inhoud en strekking van dit telefoongesprek met [slachtoffer] . Door vervolgens samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer] te gaan en daar een ruit te vernielen heeft verdachte de telefonisch geuite dreigementen aan het adres van [slachtoffer] , als onderdeel van een poging die [slachtoffer] af te persen, uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte niet alleen was gericht op het vernielen van de ruit van de woning van [slachtoffer] , maar ook dat het opzet van verdachte - in elk geval in voorwaardelijke vorm - was gericht op het gronddelict, te weten de poging afpersing van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank is het primair ten laste gelegde in de vorm van medeplegen dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 september 2023 tot en met 22 september 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 4.000,- euro, die aan die [slachtoffer] toebehoorde,
telefonisch heeft/hebben gezegd dat als het niet werd opgelost de ramen eruit gingen en vervolgens opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woning gelegen aan de [adres] , die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft/hebben vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 19 februari 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 19 september 2023 tot en met 22 september 2023 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Het slachtoffer is in voornoemde periode meermalen bericht en (anoniem) gebeld en geconfronteerd met een chatgesprek dat hij met een minderjarige jongen zou hebben gehad.
Tegen het slachtoffer is gezegd dat hij het kan oplossen wanneer hij 4.000,00 betaalt. Wanneer het slachtoffer dit bedrag niet zou betalen is gedreigd met het ingooien van de ruiten van de woning van het slachtoffer. Verdachte is op 22 september 2023 met medeverdachten naar de woning gereden en heeft vervolgens ook daadwerkelijk een ruit van de woning van het slachtoffer ingegooid, terwijl het slachtoffer op dat moment in zijn woning verbleef. Omdat het slachtoffer, ondanks het de geuite dreigementen en de vernieling van de ruit, niet is overgegaan tot betaling van enig geldbedrag en op die 22 september 2023 contact heeft opgenomen met de politie is het uiteindelijk bij een poging tot afpersing gebleven.
Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Op gewelddadige wijze hebben verdachte en de medeverdachten aan geld proberen te komen en enkel hun eigen geldelijke gewin voor ogen gehad. Zij hebben daarbij op geen enkele wijze acht geslagen op de gevoelens en gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast dragen dergelijke strafbare feiten in bredere zin ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Wetende dat een van de medeverdachten een rechtvaardiging zag in het afstraffen van pedofielen, dient duidelijk te zijn dat hierin geen enkele rechtvaardiging voor zijn ondersteunend handelen ligt, ongeacht welk moreel oordeel verdachte heeft over de (seksuele) voorkeuren en het gedrag van het slachtoffer.
Hoewel de ernst van het bewezen verklaarde feit en het gebruikte geweld als pressiemiddel voor de poging tot afpersing in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging hiervan aan verdachte. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte tot op zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven en in het gehele feitencomplex van onderhavig strafbare feit een relatief beperkte rol heeft gehad. Ook is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en heeft hij ten overstaan van de reclasseringswerker verklaard afstand te hebben genomen van delictgerelateerde sociale contacten uit het verleden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op hetgeen de reclassering in haar advies van
19 februari 2025 heeft geadviseerd. De reclassering schrijft dat verdachte bekend is met psychosociale hulpverlening en in staat is om uit eigen beweging passende hulp te zoeken. Ook staat verdachte in contact met een bewindvoerder die goed zicht lijkt te hebben op verdachte en diens netwerk. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld en verwacht dat een justitieel kader verdachte in zijn vrijheid beperkt en tot weerstand zal leiden. Gelet op het voorgaande acht de reclassering interventies of een reclasseringstoezicht niet noodzakelijk en adviseert zij een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert negatief ten aanzien van oplegging een gevangenisstraf, maar adviseert positief ten aanzien van oplegging van een taakstraf.
Tijdsverloop
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor vanuit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de straf rekening houden met dit tijdsverloop.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf conform de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden. Daarin is het tijdsverloop voldoende verdisconteerd omdat zonder de overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf van 210 uren passend en geboden zou zijn. Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met eventuele bijzondere voorwaarden op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 (honderd) dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. J. Faber en mr. O.F. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2025.
Mr. O.F. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.