ECLI:NL:RBNNE:2025:509

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
LEE 25/282
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunningen voor coffeeshops

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die de exploitatievergunningen voor haar coffeeshops heeft ingetrokken, toegewezen. De burgemeester van Groningen had op 14 januari 2025 besloten om de exploitatievergunningen en gedoogbeschikkingen voor de coffeeshops [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] in te trekken, omdat er ernstige vermoedens waren van strafbare feiten, waaronder belastingfraude en overtredingen van de Opiumwet. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de vergunningen noodzakelijk en evenredig is. De voorzieningenrechter wijst erop dat er alternatieve maatregelen mogelijk zijn die minder belastend zijn voor verzoekster. De burgemeester had niet voldoende onderbouwd waarom de voorgestelde accountantscontrole en beperking van inkoop tot staatswiet en -hasjiesj niet voldoende zouden zijn om het risico op strafbare feiten te beperken.

Daarom schorst de voorzieningenrechter de werking van het besluit van 14 januari 2025 totdat zes weken zijn verstreken na de bekendmaking van het te nemen besluit op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 1.814,– bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/282

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster 1], uit Groningen, verzoekster, h.o.d.n.
[handelsnaam 1], t.h.o.d.n.
[handelsnaam 2]
(gemachtigde: mr. A.A. Westers)
en

de burgemeester van Groningen

(gemachtigden: mr. C.T. Brontsema en A. Kruins)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het verzoek gaat over het besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit).
1.1.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester de aan [verzoekster 1] verleende exploitatievergunningen en gedoogbeschikkingen voor coffeeshops [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de werking van het bestreden besluit geschorst, totdat de voorzieningenrechter op het verzoek zal hebben beslist.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester. Verzoekster heeft [naam persoon] meegebracht.

Totstandkoming van het besluit

2. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het Landelijk Bureau Bibob – samengevat weergegeven – in de adviezen van 25 juli 2024 heeft geconcludeerd dat er een ernstig gevaar bestaat dat de aan [verzoekster 1] verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Er is sprake van feiten en omstandigheden die wijzen op, en ernstig doen vermoeden dat, [verzoekster 1] herhaaldelijk en recent strafbare feiten heeft gepleegd. Dit betreft:
  • het handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 17 augustus 2023 en
  • het handelen in strijd met de Opiumwet op 8 september 2022.
De burgemeester verbindt daaraan de conclusie dat er aanleiding bestaat om de aan [verzoekster 1] verleende exploitatievergunningen en gedoogbeschikkingen voor coffeeshops [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] in te trekken. Volgens de burgemeester betekent dit dat [verzoekster 1] een horecabedrijf exploiteert zonder de benodigde exploitatievergunning ex artikel 2:26 van de APVG 2021. Daarom dient zij binnen twee weken na verzending/uitreiking van het besluit – te weten op 28 januari 2025 – de overtreding van artikel 2:26, eerste lid van de APVG 2021 te staken en gestaakt te houden. Hieraan kan [verzoekster 1] voldoen door de coffeeshops [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] volledig te sluiten en de exploitatie te staken. Daartoe zijn toegepast artikel 1:7 van de APVG 2021, artikel 7, tweede lid van Bijlage 1 - Nadere regels coffeeshops van de Nota integraal drugsbeleid 2024, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder b. van de Wet Bibob, aldus de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. In deze zaak is, onder meer, van belang hoe het juridisch kader moet worden geduid ten aanzien van de intrekking van een expliciete verklaring als bedoeld in de Wet experiment gesloten coffeeshopketen. Die vraag leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Het ligt daarom niet in de rede om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven. Daarom zal de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster wegen die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de burgemeester die pleiten tegen het treffen daarvan.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er twee omstandigheden aan de intrekkingen ten grondslag zijn gelegd. Ten eerste de belastingfraude zoals beschreven in de vaststellingsovereenkomst tussen verzoekster en de Belastingdienst van 12 oktober 2023, ten tweede het vermoeden van een handelsvoorraad die het maximaal toegestane gewicht van 500 gram overschreed, vermeld in de bestuurlijke rapportage van 21 september 2022. Op basis van met name laatstgenoemde omstandigheid is een bestuurlijke reactie gevolgd, in de vorm van tijdelijke sluitingen van beide coffeeshops.
6. Ten aanzien van de handelsvoorraad is van belang dat is besloten om van strafrechtelijke vervolging af te zien. Ten aanzien van de belastingfraude is van belang dat verzoekster zich heeft gehouden aan de betaalafspraak neergelegd in de vaststellingsovereenkomst. Ook heeft zij een ter zake van dit feit opgelegde werkstraf verricht. Voorts is van belang dat verzoekster zich bij brief van 26 november 2024 bereid heeft verklaard om een accountant op jaarbasis gedurende de komende drie tot vijf jaar een extra controle uit te laten voeren en om per direct uitsluitend zogenoemde staatswiet en
-hasjiesj in te kopen en te verkopen in haar coffeeshops. Verzoekster is door de burgemeester in de periode voorafgaande aan het bestreden besluit toegelaten tot het ‘Experiment gesloten coffeeshopketen’ (het experiment).
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ter zitting is vastgesteld dat de waarschuwingen die zijn gegeven aan verzoekster voor de verkoop van softdrugs aan minderjarigen niet ten grondslag (kunnen) worden gelegd aan de intrekkingen van de exploitatievergunningen en gedoogbeschikkingen. Voorts staat vast dat beide Bibob-rapporten gedateerd 25 juli 2024 geen nieuwe feiten en omstandigheden bevatten daar waar het gaat om het vermoeden dat een te hoge handelsvoorraad is aangehouden. Ten aanzien van de gepleegde belastingfraude is wel sprake van voor de burgemeester nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Niet daar waar het gaat om het feit dat onderzoek was ingesteld door de Belastingdienst, maar wel daar waar het gaat om de uitkomsten daarvan. Het gaat dan om de tussen verzoekster en de Belastingdienst opgestelde vaststellingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende strafbeschikking die een werkstraf van 80 uur inhoudt.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de coffeeshops een overwegend positieve lange voorgeschiedenis van exploitatie hebben, naast de genoemde strafbare feiten en de sluitingen in 2022.
9. Naar voorlopig oordeel weegt het belang van verzoekster bij het voortzetten van de exploitatie van beide coffeeshops gedurende de bezwaarfase zwaarder dan het belang van de burgemeester bij (nagenoeg) onmiddellijke sluiting van de coffeeshops.
Is de intrekking van de exploitatievergunningen noodzakelijk om het doel te bereiken?
9.1.
In een situatie als de onderhavige zijn er meerdere geschikte maatregelen denkbaar om te bereiken dat de exploitatievergunningen niet mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het ligt op de weg van de burgemeester om de maatregelen te kiezen die de belanghebbende het minst belasten.
9.2.
In dit verband is van belang dat van de kant van verzoekster uitdrukkelijk is aangeboden om voorschriften te stellen, in de zin dat een accountantscontrole zal worden uitgevoerd en dat inkoop niet langer “via de achterdeur” zal plaatsvinden.
Ten aanzien van de accountantscontrole heeft de burgemeester niet deugdelijk gemotiveerd waarom daarmee het gevaar dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen niet voldoende beperkt geacht kan worden te zijn. Dat klemt temeer omdat niet in geschil is dat verzoekster en de burgemeester voor het welslagen van het experiment van elkaar afhankelijk zijn, zodat aannemelijk is dat verzoekster erbij gebaat is om deel te kunnen blijven nemen aan het experiment. Dat, zoals de burgemeester heeft overwogen, de voorgestelde accountantscontrole niet kan voorkomen dat opnieuw een economisch delict wordt gepleegd maakt dat niet anders, omdat handhaving van fiscaalrechtelijke regelgeving sowieso in belangrijke mate achteraf plaatsvindt en in eerste instantie een taak van de Belastingdienst is.
Ten aanzien van inkoop “via de achterdeur” heeft de burgemeester niet deugdelijk gemotiveerd waarom met een beperking van de inkoop tot staatswiet en -hasjiesj het gevaar dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen niet voldoende beperkt geacht kan worden te zijn. Dat, zoals de burgemeester heeft overwogen, de voorwaarde per 7 april 2025 van geen waarde meer is, omdat het experiment dan een volgende fase ingaat, doet daar niet aan af. Dat zegt niets over de effectiviteit van een dergelijk voorschrift ten tijde van het bestreden besluit. Bovendien is het vermoeden dat in 2022 een te grote handelsvoorraad is aangehouden door de burgemeester bestuursrechtelijk afgedaan door de coffeeshops – betrekkelijk kort – tijdelijk te sluiten, terwijl uit de Bibob-adviezen niet blijkt van feiten en omstandigheden die ten tijde van die kortdurende sluiting niet bekend waren bij de burgemeester.
9.3.
Aangezien in het primaire besluit noch ter zitting deugdelijk is gemotiveerd waarom de intrekking van de exploitatievergunningen noodzakelijk is, is evenmin deugdelijk gemotiveerd dat en waarom dat in de gegeven omstandigheden evenredig is, in de zin dat het bestreden besluit niet onredelijk bezwarend is voor verzoekster.
10. De voorzieningenrechter zal de voorlopige voorziening treffen dat de werking van het besluit van 14 januari 2025 wordt geschorst totdat zes weken zijn verstreken, gerekend vanaf de bekendmaking van het te nemen besluit op bezwaar. Dat betekent dat, zo lang deze voorlopige voorziening voortduurt:
  • verzoekster niet is gehouden de coffeeshops [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] volledig te sluiten en de exploitatie te staken en
  • dat de burgemeester niet bevoegd is om de horecabedrijven zelf te (laten) sluiten op basis van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
11. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden toegewezen moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,– omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;
  • schorst de werking van het bestreden besluit van 14 januari 2025;
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt na ommekomst van zes weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt;
  • wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
  • draagt het college op het griffierecht van € 53,– aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,– aan proceskosten van verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.