ECLI:NL:RBNNE:2025:504
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Veroordeling wegens het dealen van hennep en cocaïne en het medeplegen van gewoontewitwassen met gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van hennep en cocaïne, alsook aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toegewezen. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld zou worden op 99.136,94 euro, gebaseerd op een rapport van 17 november 2022. De verdediging betwistte deze berekening en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager moest worden vastgesteld op 31.200,00 euro, gebaseerd op de inkomsten van de verdachte uit drugshandel over een periode van twee jaar.
Tijdens de zitting op 30 januari 2025 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.Th. van Jaarsveld, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A.J. Kemkers. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het proces-verbaal witwassen en heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal 99.136,94 euro aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Echter, de rechtbank concludeerde dat een deel van dit bedrag, dat afkomstig was van de medeverdachte, niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte kon worden meegenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 48.475,62 euro en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 969 dagen. De vordering van de officier van justitie is voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. R. Baluah niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.