ECLI:NL:RBNNE:2025:504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
25/230
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het dealen van hennep en cocaïne en het medeplegen van gewoontewitwassen met gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van hennep en cocaïne, alsook aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toegewezen. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld zou worden op 99.136,94 euro, gebaseerd op een rapport van 17 november 2022. De verdediging betwistte deze berekening en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager moest worden vastgesteld op 31.200,00 euro, gebaseerd op de inkomsten van de verdachte uit drugshandel over een periode van twee jaar.

Tijdens de zitting op 30 januari 2025 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.Th. van Jaarsveld, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A.J. Kemkers. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het proces-verbaal witwassen en heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal 99.136,94 euro aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Echter, de rechtbank concludeerde dat een deel van dit bedrag, dat afkomstig was van de medeverdachte, niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte kon worden meegenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 48.475,62 euro en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 969 dagen. De vordering van de officier van justitie is voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. R. Baluah niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:504

Instantie Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak 13-02-2025
Datum publicatie 13-02-2025
Zaaknummer 25/230
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie Veroordeling wegens het dealen van hennep en cocaïne en het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toe.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/136198-22
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 13 februari 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboorte datum] 1992 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 27 december 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 99.136,94 ter ontneming van het uit het in de
zaak met parketnummer 18/136198-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 30 januari 2025. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, anders dan in de schriftelijke vordering, het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op 94.566,94. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 17 november 2022. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is in dat rapport berekend op 104.287,94.
Volgens de officier van justitie moeten daar de kosten gemaakt voor het levensonderhoud van veroordeelde nog van worden afgetrokken.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager moet worden vastgesteld. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij vanaf 2020 heeft gehandeld in drugs en dat hij daarmee 300,00 per week verdiende. In totaal heeft veroordeelde zich ongeveer twee jaar schuldig gemaakt aan de drugshandel. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op 104 weken vermenigvuldigd met 300,00 = 31.200,00. De raadsman merkt daarnaast op dat de officier van justitie in haar berekening het bedrag dat medeverdachte [medeverdachte] op haar bankrekening aan tikkies heeft ontvangen, volledig meeneemt in de berekening van veroordeelde. Het is onvoldoende duidelijk waarom ervoor is gekozen om het bedrag voor rekening te laten komen van veroordeelde en waarom het niet is meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [medeverdachte] .

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bewijsmiddel:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 13 februari 2025 in de onderliggende strafzaak en de daarin opgenomen bewijsmiddelen.
Beoordeling
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 13 februari 2025 in de zaak met parketnummer 18/136198-22 veroordeeld ter zake van de handel in hennep en cocaïne en ter zake van gewoontewitwassen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt het proces-verbaal witwassen als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat.
Uit de berekening in het proces-verbaal witwassen blijkt dat veroordeelde in totaal
99.136,94 wederrechtelijk aan voordeel heeft genoten. Dit bedrag betreft onverklaarbaar contant en giraal vermogen. In dit bedrag zijn echter ook de tikkies meegenomen die medeverdachte [medeverdachte] op haar bankrekening heeft ontvangen. Het gaat hierbij om bedragen afkomstig uit de drugshandel van veroordeelde, maar het geld kwam binnen op de rekening van [medeverdachte] en niet is gebleken dat [medeverdachte] dit bedrag vervolgens weer aan veroordeelde heeft uitgekeerd. Het gaat om een totaal bedrag van 50.661,32. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde kan worden meegenomen. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vaststellen op 99.136,94 - 50.661,32 = 48.475,62. De rechtbank zal de betalingsverplichting op hetzelfde bedrag vaststellen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toe.
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 48.475,62.
Legt [verdachte] , voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 48.475,62 (zegge: achtenveertigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en tweeënzestig cent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 969 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. R. Baluah en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2025.
Mr. R. Baluah is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.