ECLI:NL:RBNNE:2025:501

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
18-219873-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uur, die kan worden omgezet in 90 dagen hechtenis. De verdachte, geboren in 1983, heeft gedurende een periode van drie jaar de opbrengsten van de drugshandel van een medeverdachte gewitwassen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wist dat het geld dat zij ontving afkomstig was uit criminele activiteiten, en dat zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank heeft de pleegperiode vastgesteld van 1 januari 2019 tot en met 22 april 2022, en acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar stabiele woonsituatie en langdurige werkrelatie, en heeft de straf gematigd in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als doel haar te waarschuwen en te voorkomen dat zij opnieuw strafbare feiten pleegt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/219873-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 april 2017 tot en met 22 april 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een geldbedrag van (in totaal) 78.960,32 euro, in elk geval een (groot) geldbedrag, althans een of meer voorwerp(en),
  • de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen kan worden gekomen, maar dat een bewezenverklaarde pleegperiode pas vanaf 2018 kan aanvangen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 september 2022, opgenomen op pagina 624 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2022009658 d.d. 12 januari 2023, inhoudend de verklaring van [verdachte] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 september 2022, opgenomen op pagina 551 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal witwassen d.d. 12 oktober 2022, opgenomen op pagina 338 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Overweging
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte wist dat het geld dat zij heeft verworven en voorhanden heeft gehad afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte verklaart immers dat ze wist dat medeverdachte [medeverdachte] handelde in drugs en een aantal getuigen verklaren dat verdachte ook aanwezig was bij het verkopen van verdovende middelen door [medeverdachte] . Meerdere afnemers betaalden de drugs door het overmaken van geld naar de bankrekening van verdachte middels tikkies. Het gaat hierbij om tienduizenden euros. Verdachte verklaart dat ze wist dat een deel van de op haar bankrekening ontvangen tikkies afkomstig waren uit de verkoop van drugs door [medeverdachte] . Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de op haar bankrekening ontvangen gelden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank gaat er op basis van de verklaringen van onder meer [naam] en [naam] vanuit dat de medeverdachte vanaf 2019 in drugs handelde.1 Uit het financiële onderzoek blijkt daarnaast dat vanaf 2019 duizenden euros per jaar aan tikkies worden ontvangen door verdachte en de medeverdachte, waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat deze bedragen afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen. Gelet hierop zal de rechtbank de pleegperiode van verdachte beperken tot de periode vanaf 1 januari 2019.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 22 april 2022 in Nederland, in vereniging met een ander,
- een geldbedrag van (in totaal) 78.960,32 euro,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte wist dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 18 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door gedurende een periode van drie jaar de opbrengsten van de drugshandel van de medeverdachte wit te wassen. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke gevolgen van haar handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voornoemde reclasseringsrapport. De reclassering concludeert dat verdachte haar leven goed op orde heeft. Zo heeft verdachte huisvesting en werkt ze al negentien jaar bij dezelfde werkgever. De reclassering acht interventies of toezicht niet noodzakelijk.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Volgens de oriëntatiepunten is voor het bewezenverklaarde strafbare feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden het uitgangspunt. De rechtbank neemt bij de strafoplegging verder in aanmerking dat uit de justitiële documentatie van verdachte is gebleken dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld en dat verdachte, sinds haar aanhouding in deze zaak in september 2022, niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie. Daarnaast kent de rechtbank, in strafmatigende zin, bijzonder gewicht toe aan het forse tijdsverloop. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2
jaren, passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar
de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. R. Baluah en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2025.
Mr. R. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1
Zie het onder de bewijsmiddelen genoemde dossier, paginas 538 en 586.