ECLI:NL:RBNNE:2025:500

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
18.136198.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen van hennep en cocaïne en medeplegen van gewoontewitwassen

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van hennep en cocaïne, alsook aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 april 2017 en 28 april 2022 in Groningen, in vereniging met anderen, heeft gehandeld in verdovende middelen en een aanzienlijk geldbedrag heeft verworven uit deze activiteiten. De verdachte is op 30 januari 2025 ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.Th. van Jaarsveld, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke gevolgen van het handelen van de verdachte en de noodzaak van reclassering. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor middelengebruik.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het financiële onderzoek meegenomen, waaruit bleek dat de verdachte sinds 2019 aanzienlijke bedragen ontving, vermoedelijk uit drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het medeplegen van witwassen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/136198-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1992 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 maart 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85,35 gram (2,36 gram, 80,03 gram, 1,44 gram en 1,52 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in of omstreeks de periode 18 maart 2022 tot en met 14 april 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100,80 gram (87 gram, 9 gram en 4,8 gram) en 43 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2018 tot en met 18 maart 2022 te Groningen, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2018 tot en met 18 maart 2022 te Groningen, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5 primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 28 april 2022 te Groningen, althans in Nederland, in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een geldbedrag van in totaal 96.672,60 euro, in elk geval een (groot) geldbedrag
  • een auto (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] )
  • twee horloges (van het merk Armani)
  • een of meer kledingstuk(ken) en schoeisel althans een of meer voorwerp(en),
  • de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte wist dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
5 subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 28 april 2022 te Groningen, althans in Nederland, in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag van in totaal 96.672,60 euro, in elk geval een (groot) geldbedrag
althans een of meer voorwerp(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 tot en met 4 en 5 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de ten laste gelegde pleegperiode van de feiten 3 tot en met 5 te ruim is, aangezien de verdachte heeft aangegeven pas vanaf 2020 te hebben gehandeld in drugs. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 tot en met 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 januari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2022, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022009658 d.d. 12 januari 2023, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 29 maart 2022, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2022, opgenomen op pagina 175 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 14 april 2022, opgenomen op pagina 246 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 september 2022, opgenomen op pagina 537 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 september 2022, opgenomen op pagina 543 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 september 2022, opgenomen op pagina 551 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 september 2022, opgenomen op pagina 585 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van witwassen d.d. 5 december 2022, opgenomen op pagina 281 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2022, opgenomen op pagina 183 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
Overweging
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de raadsman ten aanzien van de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf 2020 handelde in drugs. Er zijn echter meerdere getuigen die verklaren dat zij reeds eerder hennep en cocaïne afnamen bij verdachte. Zo verklaart de getuige [getuige] dat hij vanaf 2018, 2019 drugs heeft afgenomen bij verdachte.1 En getuige [getuige] verklaart dat verdachte eind 2018 begon met het dealen van drugs.2 Daarnaast blijkt uit het financiële onderzoek dat verdachte vanaf 2019, naast zijn bijstandsuitkering, duizenden euros per jaar ontvangt. Het gaat hierbij veelal om ontvangen bedragen per tikkie, waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat deze bedragen afkomstig zijn uit de handel van verdovende middelen door verdachte. Ook is er sinds 2019 een aanzienlijke toename te zien in het uitgavenpatroon van verdachte.3 Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanaf 1 januari 2019 handelde in hennep en cocaïne.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 1 tot en met 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 18 maart 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85,35 gram (2,36 gram, 80,03 gram, 1,44 gram en 1,52 gram), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode 18 maart 2022 tot en met 14 april 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100,80 gram (87 gram, 9 gram en 4,8 gram) en 43 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
hij in de periode 1 januari 2019 tot en met 18 maart 2022 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij in de periode 1 januari 2019 tot en met 18 maart 2022 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 april 2022 te Groningen, in vereniging met een ander,
  • een groot geldbedrag
  • een auto (te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] )
  • twee horloges (van het merk Armani)
  • kledingstukken en schoeisel
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig eigen misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
primairvan het medeplegen van witwassen een gewoonte maken
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 29 januari 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van, en het dealen in hennep en cocaïne. Drugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien. Ook wordt door drugs de volksgezondheid ernstig bedreigd. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers.
Het geld dat verdachte met zijn jarenlange drugshandel verdiende heeft hij samen met de medeverdachte witgewassen. Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
In totaal heeft verdachte zich ruim drie jaar schuldig gemaakt aan deze ernstige feiten. Verdachte heeft, door het plegen van deze feiten, geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel heeft gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voornoemde reclasseringsrapport. De reclassering concludeert dat er risicofactoren zijn op verschillende leefgebieden van verdachte. Zo kampt verdachte met problematiek op het gebied van middelengebruik en heeft hij schulden. De reclassering acht reclasseringsinterventies noodzakelijk. Verdachte is gemotiveerd om te werken aan zijn middelengebruik en onverwerkte traumas. Mede gelet daarop adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Bij het handelen in drugs voor een periode van 6 tot 12 maanden, is volgens de oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden het uitgangspunt. Verdachte heeft zich ruim drie jaar schuldig gemaakt aan het handelen in verdovende middelen. Daarnaast heeft hij zich ook nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, waarvoor blijkens de LOVS doorgaans een gevangenisstraf van tussen de 5 en 9 maanden wordt opgelegd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat uit de justitiële documentatie van verdachte is gebleken dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat verdachte, sinds zijn laatste aanhouding in deze zaak in september 2022, niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Daarnaast kent de rechtbank, in strafmatigende zin, bijzonder gewicht toe aan het forse tijdsverloop. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geformuleerd in haar adviesrapport.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 tot en met 4 en 5 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt bij de reclassering van VNN aan de [adres] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek van de VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. R. Baluah en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2025.
Mr. R. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1
Zie het onder 6 genoemde bewijsmiddel, pagina 538.
2
Zie het onder 9 genoemde bewijsmiddel, pagina 586.
3
Zie het onder 10 genoemde bewijsmiddel, paginas 285, 290, 291 en 292.