ECLI:NL:RBNNE:2025:4852

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
C/18/235646 / HA ZA 24-153
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van eigendomsgrenzen na onteigening door de Provincie Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Provincie Groningen en een gedaagde partij over de vaststelling van de eigendomsgrenzen van onteigend terrein. De Provincie had een verklaring voor recht gevorderd, waarin de eigendomsgrenzen zoals vastgelegd in een notitie van een advies- en ingenieursbureau moesten worden erkend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 9 juli 2025 vastgesteld dat de coördinaten in de notitie overeenkomen met de eigendomsgrenzen. De Provincie heeft haar eis gewijzigd en verzocht om toestemming voor perceelvorming en om de gedaagde te veroordelen tot medewerking aan de kadastrale registratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde eerst de gelegenheid moet krijgen om vrijwillig aan de veroordelingen te voldoen voordat er overgegaan kan worden tot reële executie. De rechtbank heeft de vorderingen van de Provincie toegewezen, met uitzondering van de vordering tot het opleggen van een dwangsom, en de gedaagde is in het ongelijk gesteld. De proceskosten zijn aan de Provincie toegewezen, en de gedaagde moet deze kosten vergoeden. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagde afgewezen, en ook hier is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/235646 / HA ZA 24-153
Vonnis van 26 november 2025
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GRONINGEN,
te Groningen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de Provincie,
advocaat: mr. S.A. Frijling,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.T. Fuller.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2025
- de akte uitlating van de Provincie, tevens inhoudende een wijziging van eis
- de antwoordakte uitlating van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 9 juli 2025 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat de in de notitie van [advies- en ingenieursbureau] vastgelegde coördinaten gelijk zijn aan de eigendomsgrenzen tussen het onteigende en de eigendommen van [gedaagde] , zoals deze uit de grondtekening blijken. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld, volgt hieruit dat de door de Provincie gevorderde, op die eigendomsgrenzen gebaseerde verklaring voor recht toewijsbaar is. De rechtbank heeft verder overwogen dat de schuldenaar eerst in de gelegenheid moet worden gesteld om een vonnis vrijwillig na te komen voordat tenuitvoerlegging (middels reële executie) plaatsvindt. Aangezien de Provincie bij dagvaarding enkel een machtiging had gevorderd om direct door middel van reële executie te komen tot een juiste kadastrale registratie, is de Provincie in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte haar vordering op dit punt te wijzigen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om een antwoordakte te nemen.
2.2.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft de Provincie bij akte haar eis als volgt gewijzigd:
het de rechtbank moge behagen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de eigendomsgrenzen van het onteigende zijn
vastgelegd in de notitie van [advies- en ingenieursbureau] van 22 april 2021 met tekening [nummer] en
coördinatenlijst [nummer] (productie 22), waarbij geen twijfel bestaat over de ligging van de eigendomsgrenzen en de grootte die is onteigend;
II. [gedaagde] te veroordelen om na betekening van dit vonnis en uiterlijk binnen 14
dagen na een eerste verzoek:
a. toestemming te geven in de zin van artikel 104 Kadasterregeling 1994
voor perceelvorming in overeenstemming met de eigendomsgrenzen van
het onteigende als bedoeld onder I, zonder onderzoek ter plaatse en
zonder meting zo nodig met behulp van de controlepunten weergegeven
in productie 23, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000 per dag (met een maximum van € 50.000) voor iedere dag dat
[gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
alsmede
b. al datgene te doen dat nodig is om het ertoe te leiden dat het Kadaster
overgaat tot bijhouding van de kadastrale registers door het definitief
maken van de onteigeningsgrenzen zoals omschreven hiervoor onder I;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag
(met een maximum van € 50.000) voor iedere dag dat [gedaagde] in
gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. Voor het geval [gedaagde] niet binnen de onder II genoemde termijn aan deze
veroordelingen voldoet, de Provincie te machtigen om bij wijze van reële
executie namens [gedaagde]
a. toestemming in de zin van artikel 104 Kadasterregeling 1994 te verlenen
voor perceelvorming in overeenstemming met de eigendomsgrenzen van
het onteigende als bedoeld onder I hiervoor, zonder onderzoek ter plaatse
en zonder meting, zo nodig met behulp van de controlepunten
weergegeven in productie 23;
alsmede
b. al datgene te doen dat nodig is om het ertoe te leiden dat het Kadaster
overgaat tot bijhouding van de kadastrale registers door het definitief
maken van de onteigeningsgrenzen zoals omschreven hiervoor onder I,
waarbij tevens wordt toegestaan dat de landmeter van het Kadaster op
aanwijs van de Provincie en namens [gedaagde] de onteigeningsgrenzen ter
plaatse inmeet;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de
nakosten en het salaris van de advocaat van de Provincie, te voldoen binnen
veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na
dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van de Provincie niet uitvoerbaar is en om die reden in haar huidige vorm niet toewijsbaar is. Volgens [gedaagde] ontstaat bij toewijzing van de vordering een onduidelijke situatie, waarbij sprake zal zijn van een verschil tussen de situatie op papier en de situatie ter plaatse. Voorts meent [gedaagde] dat de Provincie onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij directe executie vordert in het geval [gedaagde] geen medewerking verleent aan de uitvoering van een vonnis. Tot slot verzoekt [gedaagde] de gehele vordering te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid.
2.4.
Voor zover in het tussenvonnis niet reeds is beslist op hetgeen [gedaagde] aanvoert met betrekking tot de uitvoerbaarheid van de vordering van de Provincie en de toetsing aan de redelijkheid en billijkheid, geldt dat het gegeven dat deze verweren nu pas worden gevoerd in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Het betreft hier verweren op gronden die niet pas eerst na de laatste proceshandeling(en) voorafgaand aan het tussenvonnis zijn opgekomen, zodat uiterlijk de mondelinge behandeling het moment was geweest om die verweren te voeren. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten zal de rechtbank aan deze verweren voorbijgaan.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat in de gewijzigde vorderingen van de Provincie besloten ligt dat [gedaagde] eerst de gelegenheid heeft om deze vrijwillig na te komen, voordat reële executie ervan plaatsvindt. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen als in het dictum te melden, waarbij de Provincie wordt gemachtigd om bij het niet voldoen aan de veroordelingen zelf te bewerkstelligen wat [gedaagde] had moeten doen. Dat zo zijnde heeft de Provincie geen zelfstandig belang meer bij het daarnaast ook nog eens opleggen van een dwangsom, nu zij immers door middel van de machtiging al een mogelijkheid heeft om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen. In zoverre zal haar vordering dan ook worden afgewezen.
2.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Provincie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.498,72
2.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.8.
Zoals in het tussenvonnis is geoordeeld zullen de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen.
2.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Provincie worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2 punten × factor 0,5 x € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
753,00
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de eigendomsgrenzen van het onteigende zijn vastgelegd in de als productie 22 bij dagvaarding overgelegde notitie van [advies- en ingenieursbureau] van 22 april 2021 met tekening [nummer] en coördinatenlijst [nummer] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om na betekening van dit vonnis en uiterlijk binnen 14 dagen na een eerste verzoek van de Provincie daartoe toestemming te geven in de zin van artikel 104 Kadasterregeling 1994 voor perceelvorming in overeenstemming met de eigendomsgrenzen van het onteigende als bedoeld in 3.1 en voorts al hetgeen te doen dat nodig is om het ertoe te leiden dat het Kadaster overgaat tot bijhouding van de kadastrale registers door het definitief maken van deze eigendomsgrenzen,
3.3.
machtigt de Provincie – voor het geval [gedaagde] niet binnen de daarin genoemde termijn aan de veroordeling in 3.2 voldoet en het vonnis daarna wordt – om bij wijze van reële executie namens [gedaagde] al hetgeen te doen waartoe hij in 3.2 is veroordeeld,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.498,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.5.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 753,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
3.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.4 en 3.7 tot en met 3.9 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.
908