ECLI:NL:RBNNE:2025:4812

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
18/209958-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake brandstichting met gevaar voor goederen en personen

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, een vonnis gewezen in de zaak tegen een man die wordt verdacht van brandstichting. De verdachte heeft op 9 juli 2025 opzettelijk brand gesticht in zijn woning, waarbij hij een krant in brand stak en deze op een bankstel gooide. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand beperkte schade heeft veroorzaakt en dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden is aangetoond. De rechtbank oordeelt dat het bewezenverklaarde feit in sterk verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, gezien zijn psychische toestand. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 536 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en een meldplicht bij de reclassering. De proeftijd is vastgesteld op drie jaar. De rechtbank heeft de GVM-maatregel niet opgelegd, omdat de verdachte al in behandeling is en gemotiveerd is om deze voort te zetten. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/209958-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Schaafsma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2025 te Assen, althans in Nederland opzettelijk
brand heeft gesticht in/aan een woning (aan [adres] ), immers heeft
verdachte opzettelijk (open) vuur en/of een aansteker in aanraking gebracht met één of meerdere krant(en) en/of stuk(ken) papier, althans (een of meer) brandbare stof(fen) en/of voorwerpen in brand gestoken en/of deze (vervolgens) op een bankstel gegooid en/of gelegd in voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemd bankstel geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of brand is ontstaan in de woning,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning (aan [adres] ) en/of
naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
bewoner(s) van en/of aanwezigen in naastgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar voor de personen in de naastgelegen rijtjeshuizen te duchten was. Ten tijde van de brandstichting was de bewoner van de [adres] thuis. Op het moment dat hij naar buiten liep, sprong er een ruit in de woning van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen, met uitzondering van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juli 2025, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025182782 d.d. 15 augustus 2025, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 21 april 2025, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2025, opgenomen op pagina 48 van voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 juli 2025 opzettelijk brand heeft gesticht in de woonkamer van de woning aan [adres] , door met een aansteker een krant aan te steken en deze op het bankstel in de woonkamer te werpen, waarna brand is ontstaan. De woning van verdachte heeft door deze brand aanzienlijke schade opgelopen. Deze woning is een huurwoning, eigendom van [woonstichting] . De woning betreft een rijtjeshuis. In de naastgelegen woning aan de [adres] was op het moment van de brandstichting een bewoner aanwezig. Deze woning heeft ten gevolge van de brand lichte roetschade opgelopen.
Er is geen forensisch onderzoek verricht naar de feitelijke risicos voor eventuele in de naastgelegen woningen aanwezige personen. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel levensgevaar voor een ander of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten in de zin van artikel 157, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is vereist dat op grond van objectieve omstandigheden kan worden vastgesteld dat een reële mogelijkheid heeft bestaan dat door de brand personen in levensgevaar kwamen of ernstig lichamelijk letsel konden oplopen.
De enkele omstandigheid dat de brand is ontstaan in een rijtjeswoning is daartoe onvoldoende. Bepalend zijn onder meer de plaats en omvang van de brand, de aard van de gebruikte materialen, de aanwezigheid van personen in of nabij het pand en de concrete mogelijkheid dat het vuur of de rook zich zodanig had kunnen ontwikkelen dat levensgevaar of ernstig letsel te voorzien was.
In het onderhavige geval kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de brand zich heeft kunnen uitbreiden tot een zodanige omvang dat overslag naar aangrenzende woningen te duchten was of dat de rookontwikkeling of brandintensiteit van dien aard was dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan voor de aanwezige bewoner van de naastgelegen woning. Of behalve in
de woning met huisnummer [nummer] ook in de andere naastgelegen woningen personen aanwezig waren blijkt niet uit het dossier. De politie heeft geen onderzoek gedaan naar de vraag of de met de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de brand beperkt is gebleven tot de woonkamer, dat de brandweer de brand tijdig heeft kunnen blussen en dat de schade aan de belendende woning uitsluitend uit lichte roetschade bestond.
De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat het bestanddeel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2025 te Assen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan [adres] , immers heeft verdachte opzettelijk een aansteker in aanraking gebracht met een krant en deze vervolgens op een bankstel gegooid in voornoemde woning, ten gevolge waarvan
voornoemd bankstel geheel of gedeeltelijk is verbrand en brand is ontstaan in de woning, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning (aan [adres] ) en naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden. De officier van justitie vordert dat aan de bijzondere voorwaarde, inhoudende dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling, een maximale duur van 18 maanden wordt gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling. De raadsman verwijst daartoe naar de adviezen van de psycholoog en de reclassering die een klinische behandeling op basis van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel passend achten en waarmee het recidiverisico voldoende kan worden beperkt. De raadsman heeft daarbij betoogd dat een voorwaardelijk deel van 18 maanden en dat de gevorderde termijn van 18 maanden voor de opname in een zorginstelling beide te fors zijn. Beide termijnen zouden aldus de raadsman korter moeten zijn. Verdachte is behandelbereid en gemotiveerd. De raadsman heeft gelet hierop verzocht af te zien van oplegging van een GVM.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische Pro Justitia onderzoeksrapportage d.d. 30 september 2025, opgemaakt door K.A. Rose, GZ-psycholoog alsmede het reclasseringsrapport d.d. 21 oktober 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning door in zijn woonkamer een krant in brand te steken en op zijn bankstel te werpen. Verdachte heeft door zijn handelen een gevaarlijke situatie doen ontstaan voor zichzelf en de buurtbewoners. Dankzij adequaat optreden van de politie en de brandweer is het relatief goed afgelopen. Brandstichting is een zeer ernstig feit waarbij in dit geval door tijdig ingrijpen het gevaar beperkt is gebleven tot gevaar voor goederen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor brandstichting.
De rechtbank heeft acht geslagen op de PJ-rapportage van K.A. Rose, GZ-psycholoog, van 30 september 2025. Volgens deze deskundige lijdt verdachte aan een psychische stoornis. De psycholoog spreekt van schizofrenie (paranoïde type) met persisterende auditieve hallucinaties. Daarnaast heeft verdachte beïnvloedingswanen (ideeën over frequenties, transponders, telepathie) en REM-achtige ervaringen met
visioenen. De deskundige is van mening dat van deze psychische stoornis sprake was ten tijde van het tenlastegelegde en dat deze stoornis een grote heeft rol gespeeld bij het tot stand komen van het tenlastegelegde. De deskundige concludeert dat het tenlastegelegde in tenminste sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De deskundige schat het recidiverisico voor brandstichting in als laag/matig, maar bij psychotische ontregeling en stress kan het oplopen tot hoog. De kans op herhaling kan volgens de deskundige verder worden beperkt door middel van een intensieve behandeling met anti- psychotische medicatie. Naast medicatie wordt psychologische behandeling aangeraden, zoals cognitieve gedragstherapie, emotieregulatietraining en verwerking van trauma- en verlieservaringen. Een gesloten klinische start van de behandeling, met plaatsing op een forensisch psychiatrische afdeling is noodzakelijk. Stapsgewijs kan - afhankelijk van het resultaat van behandeling - vanuit deze setting op de lange termijn mogelijk worden toegewerkt naar een (forensische) beschermde woonvorm. Een plaatsing op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) biedt voldoende steun en structuur; een hoger beveiligingsniveau (FPK/FPC) is niet nodig. De psycholoog constateert dat verdachte hulp, medicatie en toezicht accepteert, en er zijn geen agressieve incidenten in het PPC geweest. Omdat de kans op terugvallen aanwezig is, is structureel toezicht in de vorm van beschermd wonen aangewezen, zodat tijdig kan worden geanticipeerd op het moment dat er sprake is van meer ontregeling (slaaptekort, verhoogde agitatie, grenzeloosheid, hoog niveau van activiteiten), omdat dan het risico op gevaarlijk gedrag toeneemt. De psycholoog adviseert een klinische behandeling op een forensische afdeling met een intensief ambulant vervolgtraject met beschermd wonen en ambulante behandeling gericht op zijn psychische kwetsbaarheid en beperkte coping in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf waarbij de reclassering langdurig toezicht houdt op verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 21 oktober 2025. De rechtbank maakt uit het rapport op dat de reclassering zich kan vinden in de diagnoses en conclusies van de deskundige. De reclassering schat de kans op herhaling in als gemiddeld-hoog. Zij achten het van belang dat verdachte een klinische behandeling volgt om zijn toestandsbeeld verder te stabiliseren, een medicamenteuze behandeling aangaat en psycho-educatie krijgt over het ziektebeeld in combinatie met behandeling gericht op het
middelengebruik. Het NIFP heeft aangegeven voldoende mogelijkheden te zien om verdachte in een voorwaardelijk kader te behandelen. De reclassering kan zich in het kader van 'stepped care in dit advies vinden. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan de bijzondere voorwaarden van de reclassering. Verdachte kan in een eventueel voorwaardelijk kader verblijven op een [instelling] . Gezien de ernst van de psychotische problematiek en het te verwachten intensieve nazorg/begeleidingstraject teneinde verdachte voldoende te stabiliseren op verschillende leefgebieden adviseert de reclassering een proeftijd van drie jaar. Na telefonisch overleg met de officier van justitie heeft de reclassering per e- mailbericht van 11 november 2025 aanvullend geadviseerd om bij een veroordeling een GVM op te leggen.
De rechtbank neemt de gemotiveerde conclusies van de psycholoog over. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten werd het (psychisch) functioneren van verdachte beïnvloed en beperkt door de bij hem aanwezige stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de bewezenverklaarde feiten in sterk verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht bedoelde GVM-maatregel legt de rechtbank niet aan verdachte op. De rechtbank ziet in de oplegging van de maatregel geen meerwaarde gelet op de (gemotiveerde) conclusies uit de rapporten van zowel de psycholoog als de reclassering. De rechtbank overweegt daar bij dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis sinds 2 oktober 2025 opgenomen is op de [instelling] . Verdachte heeft op de zitting van de rechtbank laten blijken gemotiveerd te zijn de behandeling in deze kliniek voort te zetten. Hij heeft verklaard in te zien dat hij zijn medicatie moet nemen en abstinent moet blijven van alcohol en drugs. De rechtbank ziet gelet op de houding van verdachte en de overige omstandigheden dan ook onvoldoende grond om tot oplegging
van de GVM-maatregel over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal bepalen dat de duur van het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen teneinde verdachte ervan te doordringen zich te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en zich te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 536 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 3 jaren.
De rechtbank acht het noodzakelijk om met het oog op het verder terugdringen van het recidivegevaar aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en een alcoholverbod. De rechtbank verbindt aan de bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling de bepaling dat de duur van deze opname maximaal 15 maanden zal bedragen. Gelet op de ernst van de feiten, het ingeschatte recidiverisico en de langdurige behandeling die verdachte nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht het van belang dat er voor verdachte een vangnet is zodat verdachte, ook zonder dat het vonnis onherroepelijk is, verblijft in een zorginstelling of een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de op grond van art. 14c Sr gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 536 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 450 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. De veroordeelde zal zich melden bij reclasseringsorganisatie Verslavingszorg Noord
Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan afspraken van de reclassering en werkt mee aan huisbezoeken.
2. De veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is gestart op 2 oktober 2025 om 11:00 uur. De opname duurt maximaal 15 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3. De veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. De veroordeelde verblijft in een nader te bepalen beschermd of begeleid woneninstelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. De veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
6. De veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Kielman, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2025.
Mr. T.M.L. Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.