ECLI:NL:RBNNE:2025:4730

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
18-322536-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting door verdachte op verzorgende IG tijdens medicatietoediening

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De feiten vonden plaats op 11 oktober 2023, toen de verdachte, terwijl hij zijn medicatie ontving van een verzorgende IG, haar probeerde te verkrachten. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze poging, waarbij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar werd beschouwd en ondersteund door ander bewijs, zoals getuigenverklaringen en foto's van verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en verminderde toerekeningsvatbaarheid, een gevangenisstraf van 715 dagen opgelegd kreeg, met daarnaast de maatregel van tbs met dwangverpleging. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die blijvende angstklachten heeft overgehouden aan de gebeurtenis. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van in totaal 7.473,79 euro toekende, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18-322536-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats] , gemeente Waadhoeke, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
  • onverhoeds achter haar is gaan staan en/of haar schouders heeft gemasseerd en/of
  • haar borst heeft vastgepakt (over de kleding heen) en/of
  • haar heeft vastgepakt en/of naar en/of op de bank heeft geduwd waardoor zij op haar rug op de bank terecht kwam en/of
  • op haar is gaan zitten en/of geheel of gedeeltelijk op haar is gaan liggen en/of
  • haar in bedwang heeft gehouden met zijn lichaam en/of
  • zijn hand op haar mond heeft gelegd om haar de mond te snoeren en/of
  • haar kleding naar beneden heeft getrokken en/of uit heeft proberen te trekken
  • haar bh naar beneden heeft getrokken tot haar borsten deels uit haar bh kwamen en/of
  • aan haar tepels heeft gezogen en/of
  • aan haar broek heeft getrokken en/of
  • zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en/of
  • ( vervolgens) heeft die [slachtoffer] zich genoodzaakt gevoeld om zijn geslachtsdeel af te trekken en/of vast te pakken en/of aan te raken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats] , gemeente Waadhoeke, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
[slachtoffer]
  • onverhoeds te benaderen en/of onverhoeds haar schouders te masseren en/of haar borst vast te pakken (over de kleding heen) en/of
  • haar vast te pakken en/of naar en/of op de bank te duwen waardoor zij op haar rug op de bank terechtkomt en/of
  • op haar te zitten of geheel of gedeeltelijk op haar liggen en/of
  • haar in bedwang te houden met zijn lichaam en/of
  • de mond te snoeren door zijn hand op haar mond te leggen en/of
  • aan kleding trekken en/of haar kleding uit proberen te trekken
  • aan haar broek heeft getrokken en/of
  • zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en/of
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het vastpakken van haar borst (over de kleding heen) en/of
  • het aanraken van borsten en/of
  • het zuigen aan haar tepels en/of
[slachtoffer] heeft gedwongen tot plegen van de volgende ontuchtige handeling,
- het aftrekken en/of vastpakken en/of aanraken van zijn geslachtsdeel.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in ander onafhankelijk bewijsmateriaal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats integrale vrijspraak bepleit en hij heeft daartoe aangevoerd dat niet aan het bewijsminimum is voldaan. Hij heeft in de tweede plaats bij een veroordeling zich op het standpunt gesteld dat enkel het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden, omdat aangifte is gedaan van aanranding en onvoldoende uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het doel had tot het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
We zaten op de bank en ik heb haar
(de rechtbank begrijpt: aangeefster)achterover gelegd. Ik heb aan haar borsten gezeten. Ik heb mijn broek uitgetrokken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 november 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland van het onderzoek aangeduid als MUSDUIF/ NNRBC23273 d.d. 21 december 2023, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op 11 oktober 2023 moest ik de heer [verdachte] helpen met zijn medicatie. Hij woont op het adres [adres] . Opeens ging hij achter mij staan. Hij ging mijn schouders masseren. Toen liet hij mij los en toen pakte hij van achter mijn linkerborst beet met zijn linkerhand. Ik probeerde hem van mij af te houden. Ik zei: “blijf van mij af” en maakte een beweging met mijn linkerarm om hem van mij af te houden.
Uiteindelijk had hij mij opeens helemaal vast met beide armen om mij heen. Hij had mij in bedwang en ik kon geen kant op. Hij sleurde mij naar de bank, voordat ik het wist kon ik geen kant op en lag ik met mijn rug op zijn bank. Hij lag op mij met zijn gezicht naar mij toe. Hij trok mijn hemd en mijn bh aan de kant. Hij trok dit naar beneden en ik werkte tegen want dat wilde ik niet. En terwijl hij dat deed, schreeuwde ik: “Hallo ik ben een zuster”. Hij drukte toen zijn hand op mijn mond, want ik mocht niet schreeuwen. Hij was heel sterk en ik kon daar niet weg komen. Hij probeerde steeds mijn kleding naar beneden te trekken en dat is hem uiteindelijk gelukt, want hij heeft aan mijn beide tepels gezogen. Ik had mijn bh nog wel aan, maar hij heeft er zo hard aan getrokken dat mijn borsten wel bloot kwamen. Ik vocht terug: ik was aan het schoppen en aan het slaan. Hij probeerde toen mijn werkbroek naar beneden te trekken, maar dat is niet gelukt. Toen haalde hij zijn penis uit zijn broek. Hij was al aardig opgewonden, want zijn penis was niet slap. In de worsteling probeerde ik ook steeds om omhoog te komen maar dat lukte mij niet. Hij duwde mij steeds terug en ik had de kracht niet. Ik dacht dan ga ik hem maar aftrekken. Toen werd hij
wel rustiger. Hij verslapte, liet mij los en ik kon van de bank afkomen. Ik ben toen weggegaan en zag krassen op mijn beide borsten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december 2023, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring van getuige [getuige] :
Op 11 oktober 2023 om 20:13 uur kreeg ik de melding van [slachtoffer] . Het klonk heel erg paniekerig. Ze was echt in paniek. Ze vertelde dat ze door dhr. [verdachte] was aangevallen, dit nadat ze medicatie bij hem had uitgereikt. Net voordat wij hadden opgehangen, heeft ze nog wel verteld dat de man haar heeft geprobeerd te verkrachten. Samen met de verpleegkundige heb ik [slachtoffer] opgevangen. Daar heeft ze in detail verteld wat er was gebeurd en heeft haar verwondingen ook laten zien. Op dat moment kwam de emotie ook los bij [slachtoffer] en toen besefte ze ook wat er was gebeurd. Ik zag bij [slachtoffer] vooral verdriet, onmacht en angst. We hebben ook een foto gemaakt van haar verwondingen.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitwerking van een audiovisuele opname van het verhoor van verdachte afgenomen op 5 december 2023 vermeld onder VRH-2023-12-644405, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb haar
(de rechtbank begrijpt: aangeefster)rug en schouders gemasseerd. Ik heb mijn linkerhand op haar borst gelegd. Zij heeft hele grote tieten. Dat weet ik omdat ik haar T-shirt omhoog en naar beneden heb gedaan.
5. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 4 november 2025:
De rechtbank ziet op pagina 23 en 34 van het procesdossier fotos van de bovenkant van de borsten van aangeefster met daarop rode krassen die lijken op beschadigingen van de huid.
Bewijsoverweging
In zedenzaken zullen doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn bij de ter discussie staande seksuele handelingen. Verdachte heeft de ten laste gelegde verdenkingen van verkrachting of aanranding steevast verworpen. Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend aangenomen worden op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan afzonderlijk. De rechtbank dient dus te beoordelen of de verklaring van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar is en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Uit het politiedossier volgt dat aangeefster vrijwel direct na het ten laste gelegde voorval aan getuige [getuige] heeft gemeld dat er ongewilde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en haar. Deze getuige heeft paniek in aangeefster haar stem gehoord en gevoelens van verdriet, angst en onmacht bij aangeefster waargenomen. De verbalisanten hebben tijdens het opnemen van de aangifte aangeefster ook zien huilen toen zij haar vroegen wat dit met haar heeft gedaan. Aangeefster heeft op meerdere momenten een verklaring afgelegd: ten overstaan van getuige [getuige] , tijdens het informatief gesprek zeden en de opname van de aangifte. Datgene wat zij op elk van deze momenten heeft verklaard, is steeds in grote lijnen hetzelfde en gedetailleerd. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, waarbij de rechtbank geloofwaardigheid heeft ontleend aan de manier waarop het ten laste gelegde is geopenbaard, de consistente en gedetailleerde inhoud van haar verklaringen en de daarbij passende emotie.
Het steunbewijs
De verklaring van aangeefster vindt steun in de fotos die zijn gemaakt van de krassen op de borsten van aangeefster. Deze krassen zijn passend bij de handelingen van verdachte zoals die door aangeefster zijn omschreven. De verklaring van aangeefster vindt ook steun in de verklaring van getuige [getuige] : de bij aangeefster waargenomen emotie, zoals hierboven omschreven. De rechtbank ziet daarnaast in de verklaring van verdachte bevestiging van bepaalde onderdelen van aangeefster haar verklaring. Zo heeft verdachte verklaard dat hij zijn broek uit heeft gedaan, dat hij aangeefster heeft gemasseerd, dat hij haar op de bank heeft gelegd en dat hij aan haar borsten heeft gezeten.
Poging tot verkrachting (het primair ten laste gelegde)
Nu de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en haar verklaring wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de door aangeefster omschreven gedragingen van verdachte aangemerkt kunnen worden als een poging tot verkrachting.
De ten laste gelegde pleegdatum is 11 oktober 2023. Dit is voor de inwerkingtreding van de nieuwe Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024. Verkrachting zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht moet gelet op de pleegdatum beoordeeld worden aan de hand van de definitie onder de oude zedenwetgeving. Verkrachting onder die definitie vereist dat aangeefster opzettelijk tegen haar wil is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen waarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen. De dwanguitoefening moet van dien aard zijn geweest dat aangeefster zich redelijkerwijs niet daartegen heeft kunnen verzetten of de situatie moet door toedoen van verdachte dusdanig bedreigend zijn geweest dat zij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. In dit geval gaat het om een verdenking van een poging tot verkrachting, waarvoor geldt dat in de gedragingen van verdachte, naar hun uiterlijke verschijningsvorm beschouwd, een begin van uitvoering van het voornemen tot verkrachting besloten ligt die op voltooiing daarvan is gericht.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij zich tevergeefs heeft verzet tegen de handelingen van verdachte. Verdachte heeft aangeefster fysiek overmeesterd. Verdachte heeft zijn hand op de mond van aangeefster gedrukt zodat zij niet zou gaan schreeuwen. Verdachte heeft hard aan de kleren van aangeefster getrokken en heeft geprobeerd haar werkbroek naar beneden te trekken. Vervolgens heeft hij zijn geslachtsdeel uit zijn broek gehaald. Aangeefster zag toen geen andere uitweg dan om tegen haar wil verdachte af te trekken om verdergaande seksuele handelingen te voorkomen. De rechtbank ziet in deze door aangeefster omschreven gedragingen van verdachte uitvoeringshandelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing van verkrachting waren gericht. Deze gedragingen moeten gelet daarop worden geduid als een poging tot verkrachting.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en ter ondersteuning van die verklaring bevindt zich in het dossier voldoende steunbewijs. De rechtbank is verder van oordeel dat de handelingen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beschouwd waren gericht op voltooiing van verkrachting en moeten worden geduid als een onvolkomen verwerkelijking daarvan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
  • onverhoeds achter haar is gaan staan en haar schouders heeft gemasseerd en
  • haar borst heeft vastgepakt en
  • haar heeft vastgepakt en naar de bank heeft geduwd waardoor zij op haar rug op de bank terechtkwam en
  • op haar is gaan liggen en
  • haar in bedwang heeft gehouden met zijn lichaam en
  • zijn hand op haar mond heeft gelegd om haar de mond te snoeren en
  • haar kleding naar beneden heeft getrokken en uit heeft proberen te trekken
  • haar bh naar beneden heeft getrokken tot haar borsten deels uit haar bh kwamen en
  • aan haar tepels heeft gezogen en
  • aan haar broek heeft getrokken en
  • zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en
  • vervolgens heeft die [slachtoffer] zich genoodzaakt gevoeld om zijn geslachtsdeel af te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- primair: poging tot verkrachting
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs met dwangverpleging).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die in verhouding staat tot de ernst van het bewezen verklaarde feit. Als de rechtbank een maatregel noodzakelijk acht, dan dient het advies van de gedragsdeskundigen te worden gevolgd, strekkende tot het afgeven van een zorgmachtiging. De strafrechter beschikt over de bevoegdheid dit ambtshalve te doen. Hij heeft subsidiair de rechtbank verzocht bij tussenvonnis het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te laten onderzoeken als de rechtbank niet bereid is tot ambtshalve afgifte daarvan.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de dubbel Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 1 oktober 2025, de reclasseringsrapportage van 30 oktober 2025 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft aangeefster geprobeerd te verkrachten toen zij langskwam als verzorgende IG om verdachte zijn medicijnen toe te dienen. Verdachte had lichamelijk overwicht op aangeefster, waardoor aangeefster zich genoodzaakt voelde om verdachte af te trekken om een ontsnappingsmogelijkheid te creëren uit de beklemmende situatie waarin zij zich bevond. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Hij heeft met zijn handelen voor aangeefster een zeer beangstigende situatie in het leven geroepen. Hij heeft daarmee het gevoel van veiligheid dat aangeefster behoort te hebben bij het uitvoeren van haar werk als verzorger, ontnomen. Voor aangeefster is het niet enkel gebleven bij een momentaan gevoel van angst en onmacht. Het gedrag van verdachte heeft blijvende angstgevoelens bij aangeefster veroorzaakt die haar ernstig hebben belemmerd in haar dagelijks leven, zowel privé als in haar werk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 oktober 2025 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit de beschikking van deze rechtbank d.d. 2 mei 2023 blijkt dat ten aanzien van verdachte een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg is verleend die gold tot en met 2 mei 2024.
De rechtbank heeft de dubbel Pro Justitia rapportage van de gedragsdeskundigen [naam] en [naam] van het PBC bestudeerd. De gedragsdeskundigen hebben geconstateerd dat verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en dat hij ondanks het innemen van antipsychotica en medicijnen, chronisch psychotisch is. Zij hebben een stoornis in het schizofreniespectrum vastgesteld, waarbij verdachte binnen dat spectrum mogelijk lijdt aan schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Deze stoornis komt tot uitdrukking in paranoïde wanen en grootheidswanen. Zij hebben geen aanwijzingen gezien voor een onderliggende parafiele stoornis of hyperseksualiteit, maar sluiten dat ook niet helemaal uit. Verder hebben deze gedragsdeskundigen geconstateerd dat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft.
Verdachte heeft een gebrekkige zelfzorg en er is een achteruitgang in het functioneren van verdachte waarneembaar waarbij sprake is van formele- en inhoudelijke denkstoornissen met incoherentie tot gevolg. De gedragsdeskundigen adviseren om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zij schatten de kans op herhaling van zedendelicten in als matig tot hoog. Naar het oordeel van de gedragsdeskundigen dient verdachte in een forensisch kader behandeld te worden. Zij concluderen dat achteraf bezien het erop lijkt dat de intensiteit en de kwaliteit van de begeleiding en behandeling binnen de lopende zorgmachtiging onvoldoende zijn gebleken. Hetzelfde geldt voor de tweemaal daagse (korte) bezoeken in zijn recente woonsetting. De gedragsdeskundigen hebben overwogen een stringent forensisch kader te adviseren ofwel de tbs, toch menen zij dat er behandelingsmogelijkheden bestaan binnen het systeem van een zorgmachtiging. Zij gaan daarbij uit van een plaatsing in een forensisch psychiatrische afdeling (hierna: FPA) van een GGZ-instelling, waar verdachte ingesteld kan worden op andere antipsychotische medicatie zoals Clozapine.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies. De reclassering schat het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Zij sluit zich aan bij de bevindingen die zijn gedaan in het PBC en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht deze risicos te beperken. Een voorwaardelijk kader is ontoereikend voor gedragsverandering, omdat verdachte niet in staat is om zich aan de voorwaarden te houden.
De op te leggen maatregel
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen die betrekking hebben op het ziektebeeld en de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde aan verdachte over. Zij is met de gedragsdeskundigen van oordeel dat het bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. De rechtbank zal echter het advies van de gedragsdeskundigen tot het opnieuw verlenen van een zorgmachtiging met een plaatsing in een FPA niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd in de periode dat een zorgmachtiging van kracht was. De gedragsdeskundigen hebben opgemerkt dat de manier waarop deze zorgmachtiging was ingericht, ontoereikend is geweest. Ook hebben de gedragsdeskundigen de behandelgeschiedenis van verdachte in hun Pro Justitia rapportage beschreven. Uit deze beschrijving volgt dat verdachte in 2006 eerder seksueel ontremd gedrag heeft vertoond en dat daarvan aangifte is gedaan. Uit de Pro Justitia rapportage volgt bovendien dat verdachte geen enkel ziektebesef en -inzicht heeft en dat er een duidelijke achteruitgang waarneembaar is als verdachte stopt met het innemen van zijn medicatie, hetgeen resulteert in een toename van verward en onvoorspelbaar gedrag. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir de rechtbank erop gewezen dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van een zorgmachtiging heeft onderzocht, maar dat deze niet mogelijk is gebleken vanwege het hoge recidiverisico.
De rechtbank ziet in de hiervoor aangehaalde gegevens sterke contra-indicaties voor een zorgmachtiging. Daarbij wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het onderhavige strafbare
feit is gepleegd, terwijl aan verdachte een zorgmachtiging was verleend en verdachte in dat kader (ambulant) werd behandeld. Kennelijk bood die zorgmachtiging onvoldoende kaders om te voorkomen dat verdachte een zedenfeit zou plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de overweging in de Pro Justitia rapportage dat in het kader van een zorgmachtiging vanuit een FPA zou kunnen worden toegewerkt naar doorstroming naar een beschermd wonen instelling. De forensische scherpte zou dan kunnen worden geborgd door een forensisch ambulant zorgteam. De rechtbank plaatst echter grote vraagtekens bij de praktische haalbaarheid en de wenselijkheid hiervan, temeer omdat in het kader van de huidige zorgmachtiging is gebleken dat het ambulant zorgteam van GGZ Friesland wegens personeelstekorten de toediening van medicatie heeft uitbesteed aan Thuiszorg. Aangeefster is vervolgens bij het uitoefenen van die uitbestede taak slachtoffer geworden van het onderhavige strafbare feit.
Gelet op het recidiverisico en het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte acht de rechtbank het van belang dat verdachte langdurig, in een gestructureerde en beveiligde setting, wordt behandeld. Dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict, neemt niet weg dat de deskundigen hebben geconstateerd dat verdachte in seksuele zin ontremming vertoont bij een manische ontregeling. Verdachte dient te worden behandeld om de kans op herhaling te doen afnemen. Een kader waarin verdachte zich niet kan onttrekken aan deze behandeling is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Zij stelt vast dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Blijkens de hiervoor aangehaalde dubbel Pro Justitia rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel.
De rechtbank zal, nu het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, deze maatregel ongemaximeerd opleggen.
De hoogte van de straf
Hoewel de ernst van dit feit in beginsel om een sterk vergeldende reactie vraagt in de vorm van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarmee ook recht wordt gedaan aan de belangen van het slachtoffer, houdt de rechtbank tegelijkertijd rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte al een lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat hij er belang bij heeft dat hij op korte termijn passende zorg krijgt voor de bij hem vastgestelde stoornissen. De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op de landelijke gehanteerde oriëntatiepunten van de Rechtspraak. Het oriëntatiepunt voor “verkrachting met geweld” is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het gaat in dit geval om een poging tot verkrachting waar een lager strafmaximum voor geldt, wat in strafmatigende zin wordt meegenomen. De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen die in duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.473,79 ter vergoeding van materiële schade en
9.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige materiële schadeposten niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard. Hij heeft geen opmerkingen over de overige materiële schadeposten. Ten aanzien van de immateriële schadevordering heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat deze gelet op soortgelijke zaken te hoog is.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade, met uitzondering van de toekomstige schadeposten, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023. De rechtbank zal de volgende materiële schadeposten toewijzen:
Eigen bijdrage fysiotherapie 1.744,00 Kosten eigen risico 523,45 Reiskosten 118,34
Begeleidingskosten 88,00

Totaal 2473,79

De rechtbank wijst dus een bedrag van 2473,79 aan materiële schade toe en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Immateriële schade
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek, nu voldoende is gebleken dat sprake is van een zogenoemde “aantasting in de persoon op andere wijze”. De emotionele en psychische gevolgen van de benadeelde partij liggen gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand. De benadeelde partij is als verzorgende IG in de woning van een patiënt bijna verkracht en kon alleen ontsnappen door die patiënt seksueel te bevredigen. Van een dergelijke gebeurtenis kan zonder meer
worden aangenomen dat dit emotioneel traumatisch is geweest. Uit de slachtofferverklaring is gebleken dat het onderhavige delict blijvende angstklachten bij de benadeelde heeft veroorzaakt.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat de hoogte van de immateriële schadevordering te hoog is. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft twee uitspraken aangehaald waarin een schadevergoeding van 7000 respectievelijk 10.000 aan immateriële schadevergoeding is toegekend. De Rotterdamse Schaal indiceert voor een “tamelijk ernstige verkrachting” een schadebedrag van tussen de 2500 en 7500, waarbij uit wordt gegaan van een “voltooide” verkrachting. Daarnaast dient de rechtbank rekening te houden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte wat moet leiden tot een matiging van het schadebedrag op grond van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de Rotterdamse Schaal een bedrag van
5.000 eurotoewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023. Zij wijst de vordering voor het meerdere af.
De rechtbank wijst in totaal een schadebedrag toe van
7.473,74bestaande uit 2473,74 materiële schade en 5.000 immateriële schade.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van gijzeling bij het uitblijven van betaling gelet op de behoefte aan behandeling van verdachte. Integendeel, het zal de behandeling van verdachte kunnen doorkruisen. Zij zal daarom het aantal dagen gijzeling vaststellen op nul.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 715 dagen.

Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
- het bedrag van 7.473,79 (zegge: zevenduizend vierhonderd en drieënzeventig euro en negenenzeventig
eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het meer gevorderde deel aan materiële schade niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering voor het meer gevorderde deel aan immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 7.473,79 (zegge: zevenduizend vierhonderd en drieënzeventig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2473,79 aan materiële schade en 5.000 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
0 (nul) dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. C.A.M. Veenbaas, rechters, bijgestaan door mr. J.K. Qiu, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2025.