ECLI:NL:RBNNE:2025:47

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
18-298220-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak over uitlokking van moord in Groningen met levenslange gevangenisstraf

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitlokken van de moord op [slachtoffer] op 28 november 2002 in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in de drugshandel actief was, de opdracht heeft gegeven aan [schutter] om [slachtoffer] te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van misbruik van gezag en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, omdat de moord een koelbloedige en doelgerichte daad was, gepleegd om een voorbeeld te stellen en om druk uit te oefenen op de familie van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de moord zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte de opdrachtgever was. De rechtbank heeft ook de impact van de moord op de nabestaanden in overweging genomen en de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij elke benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van 25.000 euro voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.298220.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 10 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [land] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
8 december 2021 (regiezitting), 12, 13, 14 en 15 november 2024 (inhoudelijke behandeling) en 10 januari 2025 (sluiting onderzoek). De inhoudelijke behandeling vond plaats in het Justitieel Complex Schiphol.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.C. Glismeijer en mr. H.S.J. Pleiter, advocaten te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest en mr.
S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd:
dat [schutter] , op of omstreeks 28 november 2002 in de gemeente Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen acht, althans meerdere, kogels op die [slachtoffer] af te vuren, waarbij die [slachtoffer] meermalen (in de buik en overigens in het lichaam) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk feit, hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 24 november 2002 tot en met 28 november 2002 in de gemeente Groningen, althans in Nederland, en/of in Groot-Brittannië en/of in Spanje, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door,
terwijl die [schutter] lid was van een organisatie die onder leiding stond van verdachte, in welke organisatie opdrachten en/of bevelen dienden te worden opgevolgd (op straffe van fysieke, althans repressieve, handelingen door die organisatie), en/of
terwijl die [schutter] loon, althans financiële middelen, van die organisatie ontving teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien waardoor die [schutter] afhankelijk was van die organisatie- en/of als beloning voor handelingen die voor de organisatie werden gedaan, en/of
terwijl het (daardoor) voor die [schutter] niet mogelijk, althans zeer moeilijk, was om zich aan de invloedsfeer van die organisatie te onttrekken, al dan niet via tussenpersonen,
  • aan die [schutter] de opdracht te geven om die [slachtoffer] te doden, en/of
  • aan die [schutter] een geldbedrag te geven dan wel te beloven (als beloning voor het doden van die [slachtoffer] ), en/of
  • die [schutter] te kennen te geven dat, wanneer hij die [slachtoffer] niet zou doden, er negatieve gevolgen zouden zijn voor hem en/of zijn familie/naasten, althans, terwijl het voor die [schutter] duidelijk was dat er bij een weigering die [slachtoffer] te doden, er negatieve gevolgen zouden zijn voor hem en/of zijn familie/naasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen acht, althans meerdere, kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] meermalen (in de buik en overigens in het lichaam) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat [schutter] , op of omstreeks 28 november 2002 in de gemeente Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen acht, althans meerdere, kogels op die [slachtoffer] af te vuren, waarbij die [slachtoffer] meermalen (in de buik en overigens in het lichaam) is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode 24 november 2002 tot en met 28 november 2002 in de gemeente Groningen, althans in Nederland, en/of in Groot-Brittannië en/of in Spanje, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door,
terwijl die [schutter] lid was van een organisatie die onder leiding stond van verdachte, in welke organisatie opdrachten en/of bevelen dienden te worden opgevolgd (op straffe van fysieke, althans
repressieve, handelingen door die organisatie), en/of
terwijl die [schutter] loon, althans financiële middelen, van die organisatie ontving teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien waardoor die [schutter] afhankelijk was van die organisatie- en/of als beloning voor handelingen die voor de organisatie werden gedaan, en/of
terwijl het (daardoor) voor die [schutter] niet mogelijk, althans zeer moeilijk, was om zich aan de invloedsfeer van die organisatie te onttrekken, en/of
terwijl de opdracht was gegeven om de zus van genoemde [slachtoffer] te vinden, waarbij geweld niet zou worden geschuwd, en/of
terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs kon weten, dat die [schutter] in het bezit was van een vuurwapen, en/of
terwijl verdachte wist dat die [schutter] reeds eerder een persoon had gedood en/of reeds eerder ernstig fysiek geweld had toegepast op personen,
al dan niet via tussenpersonen,
  • aan die [schutter] de naam en het adres en/of overigens informatie van/over die [slachtoffer] te geven die het mogelijk maakte(n) om die [slachtoffer] te vinden en op te zoeken, en/of
  • aan die [schutter] de opdracht te geven om genoemde [slachtoffer] op te zoeken en om druk uit te oefenen op die [slachtoffer] , en/of
  • ( vervolgens) aan die [schutter] , nadat die [slachtoffer] na het eerste bezoek niet had voldaan aan de daar gestelde eisen, nogmaals de opdracht te geven om die [slachtoffer] te bezoeken, en/of
  • aan die [schutter] de opdracht te geven om een krantenbericht (over betreffende moord) aan hem, verdachte, te geven, althans veilig te stellen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde uitlokking van de moord op [slachtoffer] door misbruik van gezag, belofte/giften en bedreiging. De officieren van justitie hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben integrale vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Zij hebben daartoe allereerst aangevoerd dat bij het onderzoeksteam sprake is geweest van tunnelvisie. Het onderzoek is slechts gericht geweest op het scenario dat verdachte de opdracht tot de moord heeft gegeven. Wettig en overtuigend bewijs voor dat scenario ontbreekt echter, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte een rol heeft gehad bij de moord.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen hebben de raadslieden gesteld dat het dossier veelal de- audituverklaringen bevat en dat sommige verklaringen tegenstrijdigheden bevatten of conclusies op basis van wat de getuige is medegedeeld. De raadslieden hebben gesteld dat de verklaringen van [naam] en [naam] , [schutter] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] (voor het deel dat ziet op [naam] en [naam] ), [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] niet betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De raadslieden hebben verder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [naam] (man) en/of [naam] / [naam] bijnamen van verdachte waren. Bovendien is er geen link tussen deze bijnamen en de moord, omdat concrete betrokkenheid daarbij niet kan worden vastgesteld.
Ten slotte hebben de raadslieden een alternatief scenario geschetst, namelijk dat een ander, [naam] , de moordopdracht heeft gegeven. Uit het dossier blijkt dat [naam] de macht, de middelen en het motief had
om de moordopdracht te geven en dat [schutter] voor hem werkte. De verklaring van getuige [naam] voor zover hij impliceert dat [naam] niet op de hoogte was, vindt geen steun in objectieve bewijsmiddelen of andere getuigenverklaringen en is daarom niet bruikbaar als bewijs.
De raadslieden hebben geconcludeerd dat uitlokking, medeplegen of medeplichtigheid van of bij de moord niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank1
Deze strafzaak draait om de moord op [slachtoffer] , die op 28 november 2002 in de hal van zijn woning aan de [plaatsnaam] is doodgeschoten. De schutter, [schutter] , is in 2006 onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van de moord op [slachtoffer] . De vraag die de rechtbank in deze strafzaak moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de opdrachtgever van deze moord is geweest.
Betrouwbaarheidsverweer getuigenverklaringen
Het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs bestaat in overwegende mate uit getuigenverklaringen. De verdediging heeft gesteld dat deze verklaringen om verschillende redenen niet betrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar voor het bewijs.
Het betreft in de eerste plaats de verklaringen van [schutter] (de veroordeelde schutter) en [naam] (veroordeeld als de chauffeur van [schutter] op de dag van de moord). De raadslieden hebben op zichzelf terecht aangevoerd dat de verklaringen van [schutter] en [naam] tegenstrijdigheden bevatten, deels van horen zeggen zijn, of af en toe conclusies bevatten op basis van wat hen door anderen in het gesprek wordt medegedeeld. De rechtbank heeft daarom kritisch getoetst of (delen van) hun verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van de verklaringen van [schutter] merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat hij tot op heden ontkent de schutter te zijn, hoewel hij daarvoor, zoals gezegd, onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft er oog voor dat zijn ontkennende proceshouding kan betekenen dat hij een belang had, en nog altijd heeft, om, in ieder geval op onderdelen, in strijd met de waarheid te verklaren en anderen te belasten. Daar staat tegenover dat [schutter] , als het gaat om onderwerpen die niet gaan over zijn daderschap, consistent heeft verklaard, waaronder over het feit dat hij voor iemand werkte en opdrachten uitvoerde. Op sommige punten heeft hij ook zelf informatie verstrekt die niet uit het dossier afkomstig was of die hem was aangereikt door zijn gesprekspartners. Een voorbeeld daarvan is zijn verklaring over een telefoongesprek dat hij in opdracht gevoerd heeft met [naam] . Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [schutter] op cruciale punten steun vindt in andere, objectieve gegevens. Dit zal hieronder nader worden besproken. De rechtbank acht de verklaringen van [schutter] daarom voor wat betreft die laatstgenoemde onderdelen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
[naam] is in het oorspronkelijke opsporingsonderzoek naar de moord een groot aantal keren als verdachte gehoord. Ook van hem kan gesteld worden dat hij, als verdachte, een belang had om niet naar waarheid te verklaren. Dat kan een reden vormen om ook met zijn verklaringen behoedzaam om te gaan. De rechtbank stelt daarbij wel vast dat [naam] in de kern telkens consistent heeft verklaard over zijn betrokkenheid, de rol van anderen en over het feit dat ook hij in opdracht werkte. Daarnaast wordt zijn verklaring op essentiële onderdelen bevestigd door andere bevindingen. De rechtbank zal de verklaringen van [naam] daarom, voor zover ondersteund door andere onderzoeksbevindingen, gebruiken voor het bewijs. Het oordeel dat zijn verklaringen betrouwbaar en bruikbaar zijn, sluit aan bij de overwegingen van het gerechtshof in het arrest in de zaak tegen [schutter] . Het gerechtshof heeft dat oordeel onder meer
gebaseerd op een deskundigenrapport waaruit blijkt dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de verklaringen van [naam] niet valide of betrouwbaar te achten.2
De rechtbank ziet, samenvattend, geen grond om die onderdelen van de verklaringen van [schutter] en [naam] die worden ondersteund door andere bevindingen die onafhankelijk van hun verklaringen bestaan, niet voor het bewijs te kunnen gebruiken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat hun verklaringen in het geheel niet als bewijsmiddel kunnen dienen.
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal andere met name genoemde getuigen eveneens betoogd dat hun verklaringen te weinig concreet of te onbetrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen gebruiken. Dat verweer behoeft geen verdere bespreking, omdat de verklaringen van deze genoemde getuigen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Bewijsoverwegingen
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting valt het volgende af te leiden.
Op 28 november 2002 om 19:22 uur kregen verbalisanten een melding dat in de hal van de woning aan de [plaatsnaam] een man hevig bloedend zou liggen. Het bleek te gaan om de bewoner, [slachtoffer] .3 Door ambulancebroeders werd geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden.4 Er werden acht kogels aangetroffen, waarvan zeven in het lichaam van [slachtoffer] .5 Hij is, zo is later vastgesteld, overleden door verbloeding en weefselschade ten gevolge van meerdere in- en doorschoten in het lichaam.6
Zoals eerder opgemerkt, is [schutter] op 22 december 2006 door het gerechtshof Leeuwarden onherroepelijk veroordeeld voor de moord op [slachtoffer] . Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat “
[schutter] op 28 november 2002 in de gemeente Groningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft [schutter] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] meermalen in het lichaam is getroffen, tengevolge waarvan hij is overleden.”7
Daarmee staat in rechte vast dat [schutter] degene is geweest die de moord op [slachtoffer] feitelijk heeft gepleegd. Het opsporingsonderzoek naar de moord heeft nooit enige aanwijzing opgeleverd dat [schutter] een persoonlijk motief had om de moord te plegen. Om die reden is van meet af aan het vermoeden geweest dat de moord in opdracht van iemand anders is gepleegd. Het onderzoek heeft zich daarom gericht op het mogelijke motief om [slachtoffer] om het leven te brengen. Over dat motief stelt de rechtbank het volgende vast.
Motief
[slachtoffer] heeft een aantal dagen voor de moord, op 24 november 2002, bij de politie gemeld dat hij was bedreigd. Er stonden vijf mannen voor zijn deur, die op zoek waren naar zijn zus [naam] . Hij kreeg een telefoonnummer en moest dat nummer bellen om te vertellen waar [naam] was, anders zouden de mannen terugkomen en het dan niet bij praten houden.8 Het telefoonnummer bleek in gebruik te zijn bij een man met de Britse nationaliteit, genaamd [naam] .9
Deze [naam] hield zich bezig met de handel in drugs.10 [naam] was in 2002 voor [naam] gaan werken, nadat haar vriendin [naam] haar bij hem had geïntroduceerd. In de eerste week van november 2002 is [naam] gestopt met het werken voor [naam] .11 Een aantal dagen later hoorde ze van [naam] dat [naam] naar haar op zoek was. [naam] is op de vlucht geslagen, omdat ze vreesde dat [naam] haar zou
vermoorden.12
[naam] heeft in 2002 ook voor [naam] gewerkt, tot op het moment dat ze [naam] had voorgesteld voor hem te gaan werken.13 Enige tijd later werd zij gebeld door [naam] en door andere Engelse mannen. Zij werd ervan beschuldigd dat zij samen met [naam] een partij drugs had gestolen. [naam] voelde zich bedreigd en is op de vlucht geslagen.14
Een kennis van [naam] en [naam] genaamd [naam] , die behoorde tot de kring rond [naam] , heeft onder meer verklaard dat [naam] (uit de context van de verklaring blijkt: [naam] ) altijd partijen drugs vervoerde die eigendom waren van anderen. Dit was ook het geval bij de partij waarmee [naam] en [naam] zouden zijn verdwenen.15
Een andere getuige die behoorde tot de kring rond [naam] , [naam] , heeft verklaard dat hij bij [naam] was toen deze ontdekte dat een partij drugs weg was. [naam] is eind 2002 samen met [naam] naar een huis in [plaatsnaam] in Spanje gegaan waar volgens [naam] een grote hoeveelheid cannabis in een bestelbusje in de garage moest liggen. De garage bleek echter leeg te zijn. [naam] en [naam] kwamen tot de conclusie dat [naam] (de naam waarmee [naam] in de kring rond [naam] werd aangeduid) de drugs had meegenomen en dat ze dit had gedaan met behulp van [naam] (de naam die voor [naam] werd gebruikt). [naam] vertelde [naam] dat hij zich ernstig zorgen maakte over zijn eigen veiligheid en die van zijn familie, omdat de verdwenen drugs niet van hem waren, maar hij daar wel voor verantwoordelijk was. Omdat het [naam] niet lukte contact te krijgen met [naam] en [naam] , had hij geen andere keus dan de eigenaar van de drugs te vertellen dat de drugs vermist waren. De eigenaar van de drugs dacht dat [naam] verantwoordelijk was voor de diefstal en eiste dat [naam] hem naar “het zuiden van Spanje” zou brengen. Er werd ook een zware uit het zuiden van Spanje gestuurd om hem te halen. Na enige tijd droeg de eigenaar van de drugs [naam] , [naam] en [naam] op om naar het zuiden te komen, om hen te ondervragen over de gestolen drugs. [naam] en [naam] zijn naar de afspraak met de eigenaar van de drugs gegaan en [naam] is naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken.16
In een getapt telefoongesprek van 15 februari 2003 zegt [naam] tegen zijn gesprekspartner [naam] : “Wij pikken niets van niemand, dat is voorbij en die verrekte sletten die me 10 maand beroofden. Ik moet nog steeds rekeningen betalen voor die sletten. Als ik die blonde eindelijk te pakken krijg, zal ze ervan lusten. Zij was de 'brains' erachter, achter die 5 berovingen in 10 maand. Eerst wat poen en dan als ik mijn positie weet ga ik terug en zet het haar betaald. We hebben het al gedaan met die andere, en het gaat ook met haar gebeuren dat zeg ik je. We hebben met diegene afgerekend. Niet met haar persoonlijk, maar we hebben wraak moeten nemen met iemand in haar nabijheid. We wilden het niet doen maar we hadden geen keus. We hebben een voorbeeld gesteld. Toen zij erin zat en zich terugtrok, de blonde trut, toen schoof ze haar vriendin erin die wachtte op een kant-en-klare kans en reed toen weg in de ondergaande zon.”17
Tussenconclusie
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het motief van de moord was gelegen in de diefstal van een partij drugs, naar alle waarschijnlijkheid cannabis. De exacte hoeveelheid en de exacte toedracht van de vermeende diefstal is niet helder geworden. Wel is duidelijk dat [naam] , de zus van het slachtoffer, en [naam] door [naam] verantwoordelijk werden gehouden voor het verdwijnen van een partij drugs. De rechtbank stelt verder vast dat de drugs niet van [naam] waren, maar dat hij wel verantwoordelijk was voor de partij verdwenen drugs. Hij moest verantwoording afleggen aan de eigenaar van de drugs, een persoon die zich in het zuiden van Spanje bevond. Uit het aangehaalde getapte telefoongesprek blijkt bovendien dat de moord op [slachtoffer] is gepleegd om wraak te nemen en om een voorbeeld te stellen.
Zoektocht naar (de familie van) [naam] en [naam]
Uit het dossier blijkt dat er naar aanleiding van de vermissing van de drugs een zoektocht werd gestart naar (de familie van) [naam] en [naam] . Bij de zoektocht waren diverse personen in verschillende landen betrokken, waaronder, in Nederland, [schutter] en [naam] . Zij hebben in dat kader verschillende opdrachten gekregen. De rechtbank zal hieronder eerst vaststellen dat [schutter] en [naam] in Nederland voor verdachte werkten en dat de opdrachten die zij kregen in de aanloop naar de moord op [slachtoffer] en de periode daaromheen van verdachte afkomstig waren. Vervolgens worden de gebeurtenissen in chronologische volgorde besproken.
[schutter] en [naam] werkten voor verdachte
[schutter] heeft in 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de periode rondom de moord op [slachtoffer] in Nederland voor verdachte werkzaamheden verrichtte die gerelateerd waren aan de handel in drugs. Hij heeft ook verklaard dat hij in opdracht van verdachte betrokken is geweest bij een aantal gebeurtenissen rondom de moord op [slachtoffer] , die hieronder nader zullen worden beschreven. [schutter] heeft voorts verklaard dat hij voor het ontvangen van opdrachten en het bespreken van zaken een speciale telefoon tot zijn beschikking had, waarmee hij alleen contact had met verdachte.18
Hoewel [schutter] pas jaren na de moord op [slachtoffer] verklaard heeft dat het verdachte was voor wie hij in Nederland werkte, is zijn latere verklaring wel in lijn met hetgeen hij eerder
als verdachte bij de politie verklaard heeft. Destijds heeft hij immers ook uitgebreid gesproken over het feit dat hij voor iemand werkte en opdrachten uitvoerde, dat hij werd gedwongen om te werken voor zijn baas, en dat daar tegenover stond dat hij een huis en een onkostenvergoeding kreeg. Hij hoefde zich geen zorgen te maken over geld.19 [schutter] heeft verklaard dat het ging om een woning in [plaatsnaam] , waar op een gegeven moment ook [naam] kwam wonen.20 Bovendien kan worden vastgesteld dat bij [schutter] ten tijde van diens aanhouding een notitieboekje is aangetroffen met daarin onder andere een Spaans telefoonnummer met daarbij de aanduiding FKY. Uit onderzoek naar afgeluisterde telefoongesprekken door de Unit Synthetische Drugs uit 2003 en printlijsten is gebleken dat [schutter] dit FKY-nummer belde als hij tegen derden zei dat hij contact op moest nemen met zijn baas.21 Meer specifiek heeft [schutter] verklaard dat wanneer hij het FKY-nummer belde, het verdachte was die opnam.22
[schutter] heeft verder aangegeven dat [naam] soms telefoontjes kreeg van dezelfde man als waar [schutter] zijn instructies van kreeg, verdachte dus. [schutter] heeft daarover nog verklaard dat hij en [naam] samen één telefoon gebruikten.23
[naam] heeft verklaard dat hij in Nederland als chauffeur voor een organisatie werkte. Hij vervoerde pakketjes waarvan hij aannam dat er drugs inzaten.24 Meer specifiek heeft [naam] verklaard dat hij werkte voor iemand die hij consequent aanduidt als de Man en dat hij door deze man naar Nederland was gestuurd. Over de identiteit van de Man heeft [naam] niet willen verklaren. Wel heeft hij aangegeven dat de Man dezelfde persoon is als de persoon die met de bijnaam [naam] wordt aangeduid.
In lijn met de hierboven genoemde verklaringen van [schutter] heeft [naam] verder verklaard dat [schutter] (de rechtbank begrijpt: [schutter] ) en hij telefonisch opdrachten kregen van de Man.25 [naam] kreeg zijn opdrachten van of via [schutter] en hij kreeg zelf ook wel eens telefoontjes. Die telefoontjes waren steeds afkomstig van dezelfde persoon.26 [schutter] had een speciale telefoon voor het bellen met één persoon. Op die telefoon zat een stukje papier geplakt met daarop de letters FKY.27
Gelet op de verklaring van [naam] dat de Man dezelfde is als [naam] , in combinatie met de verklaring van [schutter] dat dit een bijnaam was van verdachte28 en de overige samenhang tussen hun beider verklaringen, kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat ook [naam] met zijn opdrachtgever verdachte bedoelt. De verklaring van [naam] ondersteunt daarmee die van [schutter] . Dat verdachte ook met [naam] werd aangeduid en dat [schutter] en [naam] in Nederland voor hem werkten vindt verdere ondersteuning in een opgenomen telefoongesprek dat op 29 januari 2003 plaatsvond tussen [naam] en [naam] :
[naam] : Hoe gaat het met [naam] en de anderen? Is hij nog 'down'?
[naam] : Hij is niet langer bij mij. Ik weet zelf niet of hij in dit land is, weet je, maar al zijn geezers zijn in de B plaats.
[naam] : Fucking hell. Wat, zijn ze nog op zoek naar dat meisje? Hoe heet ze alweer? [naam] : Fucking [naam] of [naam] toch, of zoiets. Er waren er twee van?29
[naam] heeft verklaard dat de “B-place” [plaatsnaam] is en dat met “de geezers” hijzelf en [schutter] worden bedoeld.30
Tot slot wijst de rechtbank erop dat [schutter] heeft aangegeven dat verdachte ook wel [naam] werd genoemd.31 Die verklaring vindt steun in het feit dat hij en [naam] via het FKY-nummer contact hadden met verdachte. De aanduiding FKY lijkt immers een verwijzing te zijn naar [naam] .
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat [schutter] en [naam] in de periode rondom de moord voor verdachte in Nederland werkten. Zij kregen hun opdrachten van verdachte via een één-op- één-telefoon die voorzien was van de aanduiding FKY.
Zoektocht in Spanje door [naam] en [naam]
heeft verklaard over de zoektocht naar [naam] en [naam] in Spanje, nadat [naam] had ontdekt dat er een partij drugs weg was. Uit die verklaring volgt dat [naam] en [naam] vier dagen lang intensief naar [naam] en [naam] hebben gezocht in de omgeving van [plaatsnaam] . Bij deze zoektocht was op enig moment ook een zware uit het zuiden van Spanje betrokken, die door de eigenaar van de drugs naar hen toe was gestuurd. [naam] heeft verklaard dat [naam] en deze zware hebben ingebroken in een woning in [plaatsnaam] waar [naam] zou hebben gewoond om de vermiste drugs te zoeken.32 Deze verklaring van [naam] vindt steun in de verklaring van [naam] , die heeft verklaard dat zij, voordat ze op de vlucht was geslagen, nog langs haar huis in [plaatsnaam] is gegaan en dat ze zag dat daar was ingebroken.33 Zoals de rechtbank hieronder nog nader zal overwegen, is bij deze inbraak een notariële akte buitgemaakt, waarin onder meer het adres van de moeder van [naam] in [plaatsnaam] stond.
[schutter] belt [naam]
Nog voordat [slachtoffer] werd bedreigd, kreeg [schutter] opdracht via het FKY-telefoonnummer34 om [naam] te bellen om haar te overtuigen de gestolen spullen terug te brengen. Op grond van de hierboven weergegeven overwegingen en conclusies staat vast dat het verdachte is geweest die deze opdracht heeft gegeven. Het eerste aanbod dat [schutter] haar moest doen was dat hij alle gestolen goederen zou ophalen en terugbrengen bij de eigenaren. [naam] kon dan met haar vriendin verdwijnen. [naam]
reageerde hier niet positief op. Het tweede aanbod dat [schutter] haar deed was dat één van de grote eigenaren zijn goederen of de waarde van de goederen terug zou krijgen en dan was verder alles goed. Ook hier reageerde [naam] niet goed op. [schutter] heeft telefonisch het resultaat van zijn telefoongesprek met [naam] doorgegeven aan zijn opdrachtgever in Spanje, verdachte dus, en kreeg vervolgens de opdracht om standby te blijven.35 Het voorgaande vindt in zoverre steun in de verklaring van [naam] waar zij verklaard heeft dat zij in deze periode werd gebeld door diverse Engelse mannen, met de boodschap dat de gestolen drugs terug moesten.36
Bedreiging [slachtoffer] op 24 november 2002
Zoals eerder overwogen heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 24 november 2002 bedreigd is door vijf mannen die op zoek waren naar zijn zus [naam] .37 [schutter] heeft over dit bezoek verklaard dat hij in opdracht van verdachte, samen met vier mannen, naar [slachtoffer] is gegaan om hem een telefoonnummer te geven.38 Doel van het bezoek was om [slachtoffer] onder druk te zetten en hem duidelijk te maken dat [naam] het verstrekte telefoonnummer moest bellen. Na het bezoek aan [slachtoffer] heeft [schutter] , zo heeft hij verklaard, contact opgenomen met Spanje.39 In een telefoongesprek met [naam] in 2018 heeft [schutter] bevestigd dat dit contact met Spanje contact met verdachte was.40 Hij kreeg in dat gesprek te horen dat de broer, dat wil zeggen [slachtoffer] , had gebeld en dat hij verdere instructies moest afwachten.41
Krantenartikel over de moord en dreigbrief naar moeder van [naam]
Een aantal dagen nadat [slachtoffer] om het leven was gebracht kreeg [schutter] , zo heeft hij verklaard, de opdracht van verdachte om naar [plaatsnaam] te gaan om daar een krantenartikel te vinden over de moord, waarop hij, samen met [naam] , terug naar [plaatsnaam] is gegaan.42 [naam] heeft dat laatste bevestigd en verklaard dat hij met [schutter] naar [plaatsnaam] is gereden, nadat er een telefoontje was gekomen. [schutter] heeft toen bij een benzinepomp in [plaatsnaam] een krant gekocht.43
Nadat [schutter] het krantenartikel had gevonden, heeft hij contact gehad met verdachte. Hij kreeg een faxnummer waar hij het artikel heen moest faxen.44 Dit was naar verdachte.45 [naam] heeft bevestigd dat [schutter] deze fax naar Spanje heeft verstuurd.46
[schutter] kreeg verder telefonisch opdracht om dit krantenartikel naar een aantal adressen in [plaatsnaam] te sturen. Deze opdracht kwam, zo heeft [schutter] aangegeven, van dezelfde man die hem opdracht had gegeven om het krantenartikel te zoeken, met andere woorden, van verdachte. Eén van de adressen die [schutter] ontving was het adres van de moeder van [naam] .47 Deze adressen stonden vermeld in een notariële akte, die eerder bij de inbraak in de woning van [naam] was buitgemaakt.48 [naam] heeft hierover verklaard dat hij inderdaad samen met [schutter] brieven en enveloppen heeft beschreven.49
Op 6 december 2002 ontving de moeder van [naam] , [naam] , een envelop met daarin een kopie van het krantenartikel over de moord op [slachtoffer] . Bij het artikel stond “ [naam] turn foon op bellen [telefoonnummer] .50 Dit telefoonnummer komt op één cijfer na overeen met het telefoonnummer van [naam] dat [schutter] op 24 november 2002 aan [slachtoffer] had overhandigd. [schutter] heeft verklaard dat hij deze brief heeft samengesteld naar aanleiding van een opdracht uit Spanje51, verdachte dus.
Ontmoeting bij de [bedrijf]
[naam] en [naam] zijn door [naam] vanuit Spanje naar [plaatsnaam] gestuurd om daar naar de familie van [naam] te zoeken. [naam] heeft verklaard dat hij, eenmaal in [plaatsnaam] , samen met [naam] naar een faxwinkel is gegaan en dat hij daar een fax ontving met onder meer het adres van [naam] .52 Dit betreft de notariële akte met daarop de adressen van de familie van [naam] die [schutter] vanuit [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] heeft gefaxt.53 Later hebben [naam] en [naam] hun bevindingen over de zoektocht in [plaatsnaam] aan [schutter] en [naam] doorgegeven. De ontmoeting vond plaats bij de [bedrijf] .54 [schutter] heeft dit bevestigd. [schutter] en [naam] zijn vervolgens naar de woningen van de moeder van [naam] en haar ex gereden en hebben die woningen geobserveerd.55 [schutter] heeft dit niet op eigen initiatief gedaan.56
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode voor en na de moord op [slachtoffer] opdrachten heeft gegeven aan [schutter] die direct of indirect in verband stonden met die moord: [schutter] moest eerst [naam] bellen om haar te bewegen de drugs terug te geven, of in ieder geval het deel dat aan verdachte toebehoorde; vervolgens moest [schutter] [slachtoffer] onder druk zetten om [naam] contact op te laten nemen met [naam] ; en een aantal dagen later moest hij een krantenartikel over de moord opzoeken, naar verdachte faxen, en vervolgens aan de hand van dat artikel een dreigbrief opstellen voor de familie van [naam] om ervoor te zorgen dat [naam] contact zou zoeken met [naam] . [schutter] heeft verder nog de notariële akte met adressen verstrekt aan [naam] en [naam] ten behoeve van hun zoektocht naar de familie van [naam] . Hij heeft zich vervolgens over de resultaten van de zoektocht laten informeren en heeft in opdracht de woningen van de moeder van [naam] en haar ex geobserveerd. Gelet op de hele gang van zaken kan er geen redelijke twijfel over bestaan dat ook deze opdracht van verdachte afkomstig is geweest.
Moord op [slachtoffer] op 28 november 2002 en de betrokkenheid van verdachte daarbij
Vast staat dat [schutter] degene is geweest die op 28 november 2002 de fatale schoten heeft gelost waarmee [slachtoffer] in de hal van zijn woning om het leven is gebracht. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, kan ook buiten redelijke twijfel worden aangenomen dat het motief voor de moord gelegen is geweest in de overtuiging bij een groep Britse drugscriminelen dat [naam] en haar vriendin [naam] een partij drugs hadden weggenomen, drugs waarvoor [naam] verantwoordelijk was of werd gehouden, maar die (in ieder geval deels) toebehoorden aan, gefinancierd waren door of op een andere manier het belang waren van een andere drugscrimineel uit het zuiden van Spanje.
[schutter] had, zoals eerder opgemerkt, geen enkel persoonlijk belang of motief bij het plegen van de moord op [slachtoffer] . Dat hij de moord in opdracht heeft gepleegd, volgt bovendien uit de verklaring van [naam] over de gang van zaken op de dag van de moord, 28 november 2002. Hij heeft verklaard dat [schutter] die dag een telefoontje kreeg en vervolgens [naam] vroeg om met hem naar [plaatsnaam] te rijden.57 [schutter] had een witte plastic tas bij zich. In [plaatsnaam] heeft [naam] de auto geparkeerd. [schutter] stapte uit en [naam] moest in de auto wachten. [schutter] was enige tijd weg en toen hij terugkwam zei hij “go, go, go.” [naam] zag dat [schutter] een pistool bij zich had. Toen [naam] vroeg wat er gebeurd was, zei [schutter] tegen hem: “
I have been told to kill somebody, which I have, and that is all you need to know.”58
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat [schutter] de moord op [slachtoffer] in opdracht heeft gepleegd, waarbij het uiteindelijke doel was om, zoals [naam] dat noemt in het eerder aangehaalde tapgesprek tussen hem en [naam] op 15 februari 2023, een voorbeeld te stellen, en, gelet op de aan de
moeder van [naam] verstuurde brief met daarbij het krantenartikel over de moord, om de familie van [naam] onder druk te zetten en zo aan [naam] te laten zien dat het menens was. Zij werd immers, meer dan [naam] , door de belanghebbenden bij de drugs beschouwd als het brein achter de verdwijning van de drugs.59
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de reeds genoemde bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel dat verdachte de persoon uit het zuiden van Spanje was waarover [naam] spreekt die eigenaar was of anderszins een financieel belang had bij (een deel van de) verdwenen partij drugs. Dat volgt in de eerste plaats uit het feit dat verdachte kon beschikken over de notariële akte met daarin onder meer het adres van de moeder van [naam] , die uit de woning van [naam] in [plaatsnaam] was weggenomen door onder meer een zware die daar was in opdracht van de eigenaar van de drugs uit het zuiden van Spanje, zoals [naam] hem aanduidt. [schutter] heeft verklaard dat hij het document uit Spanje had ontvangen met de opdracht om met deze adressen de verblijfplaats van [naam] te achterhalen.60 Gelet op de hele gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat dat verdachte dit document naar [schutter] heeft gefaxt. [schutter] heeft bij de rechter-commissaris in 2021 ook bevestigd dat verdachte de partij drugs terug wilde.61
Duidelijk is ook dat verdachte zich actief en intensief bemoeide met de zoektocht naar [naam] en [naam] en met het onder druk (laten) zetten van hun familieleden. Het was immers in zijn opdracht dat [schutter] belde met [naam] over het terugbrengen van de drugs, in zijn opdracht dat [schutter] [slachtoffer] onder druk zette en hem het telefoonnummer van [naam] overhandigde, in zijn opdracht dat [schutter] het krantenartikel over de moord op [slachtoffer] heeft moeten bemachtigen en in zijn opdracht dat [schutter] het krantenartikel moest gebruiken bij een dreigbrief naar de moeder van [naam] . Er zijn geen concrete of overtuigende aanwijzingen in het dossier dat [schutter] ook van anderen opdrachten heeft ontvangen die in verband kunnen worden gebracht met de gebeurtenissen voor en na de moord.
Al het voorgaande, in samenhang genomen, leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat ook de opdracht tot het plegen van de moord op [slachtoffer] van verdachte afkomstig is geweest. Verdachte had een belang bij de drugs, een belang bij het stellen van een voorbeeld en een belang bij het gebruiken van de dood van [slachtoffer] om [naam] verder onder druk te zetten. De beschreven keten van gebeurtenissen, en het voortdurende gebruik van [schutter] als instrument om die doelen te bereiken, past daar precies bij. De rechtbank stelt vast dat verdachte aan [schutter] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer] te doden.
Alternatief scenario
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, namelijk dat het [naam] is geweest die [schutter] de moordopdracht heeft gegeven. Hoewel op grond van het dossier, zoals de verklaringen van [naam] en [naam] en een aantal tapgesprekken, kan worden vastgesteld dat [naam] ook een belang had bij het vinden van [naam] en [naam] en zich ook heeft bemoeid met de zoektocht naar beide vrouwen, zijn er, zoals gezegd, geen concrete of overtuigende aanwijzingen dat [schutter] in het kader van deze zoektocht (ook) opdrachten heeft ontvangen van een ander dan verdachte, dus ook niet van [naam] . [schutter] heeft bij de rechter-commissaris bovendien nadrukkelijk verklaard dat hij in de periode rondom de moord niet voor [naam] werkte.62
Ook overigens acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat [naam] de opdrachtgever was voor de moord. Uit het dossier blijkt dat verdachte hiërarchisch boven [naam] stond. Verdachte had immers, zo blijkt uit de al eerder aangehaalde verklaring van [naam] , voldoende macht om [naam] te sommeren naar het zuiden van Spanje te komen om hem daar te ondervragen. Ook in dat licht acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat [schutter] van [naam] een moordopdracht zou aannemen. Van een alternatief scenario dat niet door de bewijsmiddelen uitgesloten kan worden, is derhalve geen sprake.
Kwalificatie
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte [schutter] opdracht heeft gegeven om [slachtoffer] te doden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als uitlokking, zoals primair ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet in deze zaak komen vast te staan dat:
  • verdachte [schutter] heeft aangezet de moord te plegen;
  • verdachte opzet heeft gehad op de uitlokking én op de moord waartoe [schutter] is aangezet;
  • verdachte daartoe gebruik heeft gemaakt van een of meer uitlokkingsmiddelen; en
  • het uitgelokte delict, de moord, is uitgevoerd.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen volgt dat verdachte [schutter] heeft aangezet tot het plegen van de moord. Uit het feit dat verdachte de moordopdracht heeft gegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank evident dat verdachte opzet heeft gehad op zowel de uitlokking, als op de moord. Welke uitlokkingsmiddelen zijn gebruikt valt door de ontkenning van verdachte en [schutter] niet vast te stellen. Duidelijk is dat [schutter] de moordopdracht heeft aangenomen en uitgevoerd en dat hij zelf geen enkel belang of motief had bij het plegen van de moord. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte [schutter] door een of meer uitlokkingsmiddelen heeft bewogen tot het plegen van de moord. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, uitlokking van de moord op [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
dat [schutter] , op 28 november 2002 in de gemeente Groningen , opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen meerdere, kogels op die [slachtoffer] af te vuren, waarbij die [slachtoffer] meermalen in de buik en overigens in het lichaam is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk feit, hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 24 november 2002 tot en met 28 november 2002 in de gemeente Groningen , althans in Nederland en/of in Spanje, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die [schutter] de opdracht te geven om die [slachtoffer] te doden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair uitlokking van moord
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat een levenslange gevangenisstraf niet passend is voor een enkelvoudige moord. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een levensdelict. De raadslieden hebben verder aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de veroordeling in Frankrijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2024, het uittreksel ECRIS uit Spanje van 4 oktober 2024, Frankrijk van 4 oktober 2024 en het Verenigd Koninkrijk van 8 oktober 2024, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 28 november 2002 aan [schutter] de opdracht gegeven om [slachtoffer] te doden. [schutter] heeft de moordopdracht aangenomen en uitgevoerd. Hij is met een vuurwapen naar [plaatsnaam] gegaan en heeft het slachtoffer in de hal van zijn woning met meerdere kogels om het leven gebracht.
Het motief voor de moord was gelegen in de diefstal van een partij drugs in Spanje. De zus van het slachtoffer, [naam] , en haar vriendin [naam] werden verantwoordelijk gehouden voor die diefstal. Er is vervolgens in Spanje een zoektocht naar beide vrouwen ingezet, die geen resultaat opleverde. In opdracht van verdachte heeft [schutter] eerst [naam] telefonisch benaderd en gesommeerd de drugs terug te brengen. Ook dat leverde echter niet het gewenste resultaat op. Daarop heeft de zoektocht naar de vrouwen zich naar Nederland verplaatst. Op 24 november 2002 heeft [schutter] , opnieuw in opdracht van verdachte, in gezelschap van een aantal Nederlandse mannen [slachtoffer] bij zijn woning bedreigd en
hem opgedragen binnen enkele dagen te vertellen waar zijn zus was. Toen [slachtoffer] hier niet aan bleek te kunnen voldoen, is hij om het leven gebracht.
Het gaat om een koelbloedige en doelgerichte moord op een volstrekt onschuldig slachtoffer, waarvan het kennelijke doel was om een voorbeeld te stellen en om [naam] verder onder druk te zetten. Dat laatste blijkt ook wel uit het feit dat een artikel uit het Dagblad van het Noorden over de moord op [slachtoffer] gebruikt is bij een dreigbrief die een aantal dagen daarna gericht werd aan de moeder van [naam] .
Verdachte heeft op buitengewoon grove wijze inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van het slachtoffer, namelijk zijn recht op leven, en aan de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Uit de slachtofferverklaringen blijkt de enorme impact die de moord op hun vader en echtgenoot heeft gehad. De nabestaanden hebben lange tijd in angst en onzekerheid geleefd. Het slachtoffer liet een grote leegte achter en tot op de dag van vandaag, 22 jaar na de moord, is het gemis zwaar.
Op te leggen straf
Moord behoort tot de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dat komt tot uitdrukking in het wettelijk strafmaximum. Ten tijde van de moord was het strafmaximum een tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaren of een levenslange gevangenisstraf.63
De rechtbank overweegt dat een levenslange gevangenisstraf alleen in uitzonderlijke gevallen en met grote behoedzaamheid moet worden opgelegd. Het is de zwaarste straf die ons wetboek kent. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval een tijdelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de uitzonderlijke ernst van het misdrijf. Het laten liquideren van een onschuldig slachtoffer wiens enige relatie tot verdachte was dat hij de broer was van iemand die door verdachte verantwoordelijk werd gehouden voor de diefstal van een partij drugs, getuigt van ongekende wreedheid. Daar komt bij dat het gaat om één van de zwaarst denkbare vormen van ondermijnende criminaliteit. Het doel van de moord was immers om een voorbeeld te stellen, niet alleen richting de direct betrokkenen en hun familie, maar aan de samenleving als geheel. De boodschap die met de moord afgegeven moest worden was dat niemand, onschuldig of niet, veilig is als de belangen van verdachte worden geraakt.
Een zo nietsontziende en ondermijnende moord als de moord op [slachtoffer] was in Nederland nog nooit gepleegd. Voor 2002 hebben weliswaar vaker liquidaties in het criminele circuit plaatsgevonden, maar, voor zover de rechtbank bekend, nooit van een onschuldig familielid. Deze omstandigheden maken dat de moord op [slachtoffer] niet vergeleken kan worden met andere (enkelvoudige) moorden.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom enkel een levenslange gevangenisstraf een passende straf. Alleen deze straf vormt een afdoende antwoord op de volstrekt onaanvaardbare boodschap van verdachte dat niemand voor hem veilig is, en alleen met deze straf kan het intense leed van de nabestaanden en de uitzonderlijk zware inbreuk op de rechtsorde voldoende worden vergolden.

Benadeelde partijen

[naam] , [naam] en [naam] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Door elk van de benadeelde partijen wordt een bedrag van 25.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (schokschade) gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben primair gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair hebben de raadslieden bepleit de hoogte van de immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Verjaring
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de vorderingen van de benadeelde partijen zijn verjaard. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt immers dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
Sinds 1 april 2013 kent artikel 3:310 BW een vierde lid, waarin een uitzondering op deze hoofdregel is opgenomen, namelijk dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade als gevolg van een strafbaar feit niet eerder verjaart dan het recht tot strafvordering voor het desbetreffende delict. In het geval van moord, zoals in deze zaak, verjaart het recht op strafvordering niet (artikel 70 lid 2 onder 1 Sr) en daarmee civiele rechtsvorderingen die uit moord voortvloeien ook niet meer. Deze nieuwe bepaling heeft onmiddellijke werking gekregen en is ook van toepassing op strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding van het vierde lid van artikel 3:310 BW zijn begaan. Een vordering waarvan de verjaringstermijn reeds was verstreken herleeft echter niet door de inwerkingtreding van deze wetswijziging (artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw BW).
Daarmee is de volgende vraag dus of de rechtsvorderingen van de benadeelden al dan niet al waren verjaard op 1 april 2013, bezien naar de oorspronkelijke hoofdregel van artikel 3:310 lid 1 BW. De daar genoemde lange verjaringstermijn van twintig jaren was in ieder geval op dat moment nog niet verstreken. Voor de korte verjaringstermijn van vijf jaren is van belang om vast te stellen op welk moment gezegd kan worden dat de benadeelden redelijkerwijs bekend waren met de voor de schade aansprakelijke persoon. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangifte volgt dat bij de benadeelde partijen al voor 1 april 2013 het vermoeden bestond dat verdachte de opdrachtgever van de moord was en daarmee aansprakelijk was voor de schade. Zij waren immers bekend met het oorspronkelijke politieonderzoek, dat onder meer tot de veroordeling van de schutter heeft geleid, en in dat onderzoek waren aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte mogelijk de opdrachtgever was. Tegelijk staat ook vast dat het onderzoek van destijds volgens het openbaar ministerie niet voldoende aanknopingspunten voor een strafrechtelijke vervolging van verdachte heeft opgeleverd. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de benadeelden op het moment van het afronden van dat onderzoek al in voldoende mate zekerheid hadden over de voor de
opdracht tot de moord (en daarmee de daaruit voortvloeiende schade) aansprakelijke persoon.
De rechtbank stelt vast dat twee van de benadeelden, [naam] en [naam] , op 15 februari 2017 een gesprek met de veroordeelde schutter [schutter] hebben gehad, waarin hij (weliswaar in bedekte termen) vertelde dat hij ten tijde van de moord voor verdachte werkte en opdrachten van hem aannam. In het gesprek heeft [schutter] verder gezegd dat de moordopdracht in zijn beleving van niemand anders afkomstig kon zijn dan van verdachte. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het eerste moment waarop gezegd kan worden dat de benadeelden voldoende zekerheid hadden verkregen om verdachte als aansprakelijke persoon aan te merken. Dat betekent dat de verjaringstermijn op zijn vroegst is gaan lopen op 15 februari 2017, ruim na de wetswijziging van 1 april 2013. Het verruimde verjaringsregime van artikel 3:310 lid 4 BW is derhalve op deze vorderingen van toepassing. De rechtbank concludeert dan ook dat de vorderingen niet zijn verjaard en dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Schokschade
Door elk van de benadeelde partijen is 25.000,00 aan immateriële schokschade gevorderd. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld.
Het slachtoffer is in de hal van zijn woning met meerdere kogels om het leven gebracht. De moord is naar zijn aard bijzonder schokkend. De benadeelde partijen hadden een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer en vormden een gezin. In het ziekenhuis zijn zij geconfronteerd met het lichaam van hun overleden echtgenoot en vader. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht, door deze directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord. De schok heeft bij de benadeelde partijen geleid tot geestelijk letsel. Uit rapportages van psychologen blijkt dat bij [naam] en [naam] sprake is geweest van een trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Uit het huisartsenrapport dat is gevoegd bij de vordering van [naam] blijkt dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen waarvoor zij een behandeling en slaapmedicatie heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de benadeelde partijen derhalve aanspraak maken op vergoeding van immateriële schokschade. Voor wat betreft de hoogte van de vorderingen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van 25.000,00 per benadeelde billijk, gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelden.
In de omstandigheid dat bij het slachtoffer geen sprake was van verwondingen in het gezicht, zoals door de verdediging is betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding het bedrag te matigen. Dat doet namelijk niets af aan de schok die de benadeelde partijen hebben ervaren door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op hun vader en echtgenoot en de gevolgen die zij hebben ondervonden.
Conclusie
De vorderingen van [naam] , [naam] en [naam] worden toegewezen tot een bedrag van 25.000,00 aan immateriële schade per benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2002.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.

Beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2002 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 160 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 januari 2025.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige
processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met het nummer 2018093148 (URANUS2), gesloten op 12 februari 2021, bestaande uit het eindproces-verbaal van 25 (doorgenummerde) mappen, tenzij anders aangegeven.
2 Het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 22 december 2006 in de strafzaak tegen [schutter]
(XK4), p. 5240 (map 18).
3 Het proces-verbaal van 5 december 2003 (D1), p. 226 (map 2).
4 Het proces-verbaal van verhoor van [naam] van 4 december 2002 (D6), p. 333 (map 2).
5 Het proces-verbaal van 9 december 2002 (H1), p. 3771 e.v. (map 13).
6 Het Pro Justitia rapport (sectieverslag) van 9 december 2002 (D8), p. 345 (map 2).
7 Het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 22 december 2006 in de strafzaak tegen [schutter]
(XK4), p. 5242 (map 18).
8 Het proces-verbaal van 16 januari 2003 (E130), p. 2830 e.v. (map 9).
9 Getuigenverklaring van [naam] van 20 oktober 2003 (G92), p. 3738 (map 12).
10 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 15 oktober 2007 (YN1.1), p. 5347 (map 19).
11 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 april 2003 (G35), p. 3364 (map 11).
12 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 18 april 2003 (G38), p. 3379 (map 11).
13 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 15 oktober 2007 (YN1.1), p. 5348 e.v. (map 19).
14 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 oktober 2007 (YN1.2), p. 5359 e.v. (map 19).
15 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 8 augustus 2003 (G67), p. 3534 (map 12).
16 Getuigenverklaring van [naam] van 20 oktober 2003 (G92), p. 3735 e.v. (map 12).
17 Telefoongesprek van 15 februari 2003 (E25.12.19), p. 1280 e.v. (map 5).
18 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021.
19 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 12 januari 2004 (F19), p. 4552 (map 15).
20 Het proces-verbaal van de terechtzitting van rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5191 e.v.
(map 18).
21 Het proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2003 (E134), p. 2911 (map 9).
22 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 6.
23 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5191 e.v. (map 18).
24 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5195 (map 18).
25 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] door de rechter-commissaris van 8 juni 2005 (XL7),
p. 5296 e.v. (map 18).
26 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5194 (map 18).
27 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 16 december 2003 (F36), p. 4620 (map 15).
28 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 6.
29 Telefoongesprek van 29 januari 2003 (E25.12.12), p. 1271 (map 5).
30 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] door de rechter-commissaris van 8 juni 2005 (XL7),
p. 5300 (map 18).
31 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 6.
32 Getuigenverklaring van [naam] van 20 oktober 2003 (G92), p. 3737 e.v. (map 12). In deze vertaalde
verklaring staat dat het huis waarin werd ingebroken van [naam] ( [naam] ) was. Uit de bijgevoegde originele verklaring in de Engelse taal blijkt echter dat de getuige heeft verklaard dat het huis van [naam] ( [naam] ) was (p. 3743).
33 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 oktober 2007 (YN1.2), p. 5360 (map 19).
34 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5193 (map 18).
35 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 10 december 2003 (F11), p. 4513 e.v. (map
15).
36 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 16 oktober 2007 (YN1.2), p. 5364 (map 19).
37 Het proces-verbaal van 16 januari 2003 (E130), p. 2830 (map 9).
38 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 4.
39 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 10 december 2003 (F11), p. 4514 e.v. (map
15).
40 Bijlage K bij proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2018 (ZQ4), p. 5615 (map 20).
41 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 10 december 2003 (F11), p. 4516 e.v. (map
15).
42 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 4
e.v.
43 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5195 (map 18).
44 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 7.
45 Bijlage A bij proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2020 (ZQ13), p. 5702 (map 20).
46 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 12 januari 2004 (F41), p. 4631 (map 15).
47 Het proces-verbaal terechtzitting rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5192 (map 18).
48 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 8 augustus 2003 (G67), p. 3535 (map 12).
49 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 9 december 2003 (F29), p. 4582 (map 15).
50 Het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2003 (G46), p. 3425 e.v. (map 11) en de brief
(H17), p. 3882 (map 13).
51 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 16 december 2003 (F15), p. 4535 (map
15).
52 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 8 augustus 2003 (G67), p. 3534 e.v. (map 12).
53 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 16 december 2003 (F15), p. 4535 (map
15).
54 Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 8 augustus 2003 (G67), p. 3534 e.v. (map 12).
55 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 12 januari 2004 (F21), p. 4558 (map 15) en
het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 16 december 2003 (F37), p. 4622 (map 15).
56 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 10 december 2003 (F11), p. 4514 (map
15).
57 Het proces-verbaal van de terechtzitting van rechtbank Groningen van 23 juni 2005 (XK1), p. 5195 (map
18).
58 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 12 december 2003 (F34), p. 4608 e.v. (map
15).
59 Telefoongesprek van 15 februari 2003 (E25.12.19), p. 1281 (map 5).
60 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [schutter] van 10 december 2003 (F11), p. 4513 e.v. (map
15).
61 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 7.
62 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [schutter] door de rechter-commissaris van 1 juli 2021, p. 4.
63 Weliswaar is het strafmaximum van de tijdelijke gevangenisstraf sinds 1 februari 2006 verhoogd naar
dertig jaren, maar voor deze zaak geldt het strafmaximum zoals die wettelijk gold ten tijde van het delict.