ECLI:NL:RBNNE:2025:4616

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
LEE 25/3535
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening na belangenafweging in bestuursrechtelijke zaak betreffende standplaatsvergunningen op de weekmarkt

Op 11 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door [bestuurder van de rechtspersoon], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] dat op 1 oktober 2025 twee standplaatsvergunningen heeft ingetrokken. Deze vergunningen waren eerder verleend voor de verkoop van aardappelen, groente en fruit op de weekmarkt in [gemeente]. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers afgewogen tegen de belangen van het college en geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat verzoekers zich schuldig maakten aan strafbare handelingen of oneerlijke concurrentie. Hierdoor zou het intrekken van de vergunningen onomkeerbare gevolgen kunnen hebben voor de verzoekers, die afhankelijk zijn van de omzet op de weekmarkt. De voorzieningenrechter heeft de werking van het besluit van 1 oktober 2025 geschorst en bepaald dat deze voorlopige voorziening vervalt na twee weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar, tenzij er binnen die termijn een verzoek om een voorlopige voorziening in het beroep wordt ingediend. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/3535

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2025 in de zaak tussen

[naam rechtspersoon] statutair gevestigd te [vestigingsplaats rechtspersoon] , verzoekster

(gemachtigden: [bestuurder van de rechtspersoon] en mr. D. de Jong-van de Berkt)
[bestuurder van de rechtspersoon]uit [woonplaats verzoeker] , bestuurder van verzoekster, hierna samen aangeduid als “verzoekers”
(gemachtigde: mr. D. de Jong-van de Berkt)
en

het college van burgemeester en wethouders van [gemeente]

(gemachtigden: M. Entjes en mr. J.H. Meijer)

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van 1 oktober 2025. Met dat besluit heeft het college per 15 oktober 2025 twee standplaatsvergunningen ingetrokken. Beide standplaatsvergunningen zijn eerder verleend aan [bestuurder van de rechtspersoon] voor de verkoop van aardappelen, groente en fruit op de weekmarkt in [gemeente] . Het gaat om de volgende marktdagen:
  • de woensdag, deze vergunning is op 27 oktober 2014 verleend;
  • de zaterdag, deze vergunning is op 7 maart 2018 verleend.
Daartoe is toepassing gegeven aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak het verzoek toewijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 oktober 2025 en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Bij brief van 10 oktober 2025 heeft het college de gedingstukken ingediend. Aanvankelijk heeft het daarbij een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij e-mailbericht van het college aan de voorzieningenrechter, verzonden op 17 oktober 2025 heeft het college onder meer medegedeeld dat, wat het college betreft, de gedingstukken kunnen worden verstrekt aan de advocaat van verzoekers.
2.2.
Bij e-mailbericht verzonden op 13 oktober 2025 heeft het college aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat het zal wachten om uitvoering te geven aan het besluit van 1 oktober 2025 tot de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan.
2.3.
Partijen hebben hun standpunten aangevuld.
2.4.
Bij e-mailbericht verzonden op woensdag 22 oktober 2025 is door verzoekers verzocht om de mondelinge behandeling van de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, althans ten minste voor het deel waarbij het Bibob-advies zal worden besproken. Daarbij is een verband gelegd met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoekers. Daarop heeft de voorzieningenrechter besloten het deel van het verzoek waarbij het Bibob-advies zal worden besproken achter gesloten deuren te behandelen.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam rechtspersoon] , vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder van de rechtspersoon] , bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake geweest van een situatie waarin het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [bestuurder van de rechtspersoon] vereist dat het onderzoek ter zitting gedeeltelijk zou plaatshebben achter gesloten deuren. Daarom heeft bespreking van het Bibob-advies achter gesloten deuren plaatsgevonden. [1]

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3. Verzoekers hebben primair verzocht om een ordemaatregel, inhoudelijke [de voorzieningenrechter leest: inhoudende] tijdelijke toelating tot de standplaatsen totdat is beslist op het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2025. Subsidiair is verzocht om schorsing van dat besluit totdat is beslist op het bezwaar dat daartegen is gemaakt. Meer subsidiair is de voorzieningenrechter verzocht een door hem te bepalen combinatie van maatregelen te treffen. Verzocht is het college te veroordelen in de kosten van het geding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Verzoekers verkopen aardappelen, groente en fruit op de weekmarkt in [gemeente] , op de woensdagen en de zaterdagen. Op de zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat het intrekkingsbesluit volgens hen niet-evenredig is.
4.1.
Volgens het college zijn de gevolgen van het intrekkingsbesluit voor verzoekers meegewogen, maar wegen deze niet op tegen de belangen die met dat besluit gediend zijn. De burgemeester is aangesproken op oneerlijke concurrentie. Daarnaast verziekt de situatie de markt, aldus het college.
4.2.
De voorzieningenrechter maakt een belangenafweging, waarbij het belang van verzoekers om een voorlopige voorziening te treffen wordt afgewogen tegen het belang van het college om geen voorlopige voorziening te treffen.
4.2.1.
Het belang van verzoekers bestaat eruit dat er mogelijk onomkeerbare gevolgen optreden als de werking van het bestreden besluit niet wordt geschorst. Daarnaast staan er (eigendomsrechtelijke) belangen op het spel, die mogelijk door de intrekking worden aangetast. [2] Het is niet ondenkbaar dat het niet schorsen van het besluit kan leiden tot een bedrijfsbeëindiging vóórdat op het bezwaar zal worden beslist, omdat de omzet die gegenereerd wordt op de woensdag- en zaterdagmarkt een groot deel van de bestaansvoorziening van [bestuurder van de rechtspersoon] betreft. In dat geval zou de bezwaarprocedure mogelijk niet in het teken van rechtsbescherming staan, maar vooral in het teken van het antwoord op de vraag of het college schadevergoedingsplichtig is, als zou blijken dat de heroverweging aanleiding geeft om het besluit van 1 oktober 2025 te herroepen. Bovendien is ter zitting toegelicht dat verzoekers niet zonder meer elders aan de slag kunnen omdat er wachtlijsten zijn voor standplaatsvergunningen.
4.2.2.
Het belang van het college om geen voorlopige voorziening te treffen bestaat eruit dat voortzetting van strafbare handelingen wordt tegengegaan en dat oneerlijke concurrentie op de weekmarkt van [gemeente] wordt tegengegaan in het belang van een gezond ondernemersklimaat.
4.2.3.
Het afwegen van deze belangen leidt tot de uitkomst dat een voorlopige voorziening zal worden getroffen om te voorkomen dat de werking van het bestreden besluit onomkeerbare gevolgen zal hebben. De voorzieningenrechter heeft daarbij betrokken dat het college niet heeft onderbouwd dat ten tijde van het bestreden besluit aannemelijk was dat verzoekers inderdaad voortgezet strafbaar handelden en/of hun onderneming dreven op een wijze die neerkwam op oneerlijke concurrentie voor de andere standplaatsvergunninghouders op de woensdag- en zaterdagmarkt te [gemeente] .
5. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toewijzen. Hij zal de werking van het besluit gedateerd 1 oktober 2025 (78728-2024) schorsen en bepalen dat deze voorlopige voorziening hangende bezwaar vervalt na ommekomst van twee (2) weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die twee weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep. In dat geval zal de voorziening die bij deze uitspraak wordt getroffen vervallen zodra de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan op het verzoek hangende beroep. Hetgeen meer of anders is verzocht zal worden afgewezen.
6. Omdat het verzoek zal worden toegewezen moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden, met dien verstande dat betaling aan [naam rechtspersoon] bevrijdend werkt ten opzichte van [bestuurder van de rechtspersoon] en andersom. De griffier heeft een griffierecht van € 385,– geheven.
7. Ten aanzien van de door mr. D. de Jong-van de Berkt beroepsmatig verleende rechtsbijstand veroordeelt de rechtbank het college in betaling van een forfaitaire proceskostenvergoeding. Deze kosten worden voor de voorlopige voorziening vastgesteld op € 1.814,– (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,– en wegingsfactor 1). Aan [bestuurder van de rechtspersoon] is een toevoeging verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, daarom moet het college dit bedrag aan de rechtsbijstandverlener betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;
  • schorst de werking van het besluit gedateerd 1 oktober 2025 (78728-2024);
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening hangende bezwaar vervalt na ommekomst van twee (2) weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die twee weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep. In dat geval zal de voorziening die bij deze uitspraak is getroffen vervallen zodra de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan op het verzoek hangende beroep;
  • wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
  • draagt het college op het griffierecht van € 385,– aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,– aan proceskosten van verzoekers, het college moet die vergoeding betalen aan
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.. Artikel 8:83, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:62, tweede lid, aanhef en onder c., van de Awb.
2.. Vgl. rov. 30.2 van ECLI:NL:RVS:2025:1969.