ECLI:NL:RBNNE:2025:4552

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
18.400825.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft op 11 december 2024 in Meppel met een vuurwapen op zijn ex-vriendin geschoten, waarbij zij ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met voorbedachte rade, aangezien hij zich had voorbereid door een geladen vuurwapen mee te nemen naar de woning van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het volle opzet had om het slachtoffer te doden, gezien de afstand van twee à drie meter en het aantal schoten dat hij heeft gelost. De verdachte werd ook beschuldigd van het bezit van MDMA, wat hij op 17 december 2024 in Arnhem had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op, evenals een contactverbod met het slachtoffer voor vijf jaar en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf rechtvaardigde. Het slachtoffer heeft een schadevergoeding geëist, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.400825.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

4 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van Essen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Meppel, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten op of in de richting van (het hoofd en/of
(boven)lichaam van) die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en/of de hals en/of de nek
en/of de schouders en/of de oksels, althans in het (boven)lichaam is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Meppel, althans in Nederland,
aan een ander, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (schot)wonden en/of gehoorverlies en/of oorsuizen heeft toegebracht door opzettelijk met een vuurwapen te schieten op of in de richting van (het hoofd en/of (boven)lichaam van) die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en/of de hals en/of de nek en/of de schouders en/of de oksels, althans in het (boven)lichaam, is geraakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Meppel, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten op of in de richting van (het hoofd en/of
(boven)lichaam van) die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] in het hoofd en/of de hals en/of de nek
en/of de schouders en/of de oksels, althans in het (boven)lichaam is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 december 2024 te Arnhem, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 254 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot moord, omdat zij - samengevat - onvoldoende bewijs ziet voor voorbedachte rade. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, en dat hij
nietheeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de eveneens onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en voor feit 2, tot een gewicht van 245 gram.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot moord.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het opzet van verdachte op de dood werd beïnvloed door zijn onheldere geestelijke toestand, veroorzaakt door het overvloedige gebruik van cocaïne, testosteron, alcohol, suikerhoudende drank, in combinatie met zijn suikerziekte, die voor het eerst werd ontdekt toen verdachte al gedetineerd was.
Ook heeft de raadsvrouw de voorbedachte raad bestreden, omdat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Er ‘knapte’ volgens de raadsvrouw iets bij verdachte door een opmerking van aangeefster dat zij een ander had die haar wel kon bevredigen. Verdachte voelde zich daardoor sterk afgewezen, terwijl hij onder invloed was van verschillende (verdovende) middelen en aan suikerziekte bleek te lijden.
Met betrekking tot de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en feit 2 heeft de raadsvrouw zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de primair tenlastegelegde poging tot moord heeft begaan. De rechtbank past daarvoor de volgende bewijsmiddelen toe, die de voor de bewezenverklaringen redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt - tenzij anders aangegeven - verwezen naar pagina’s uit het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024338393 d.d. 17 juli 2025.
Feit 1
1.
De door verdachte ter zitting van 21 oktober 2025 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven en voor zover inhoudend:
[slachtoffer] en ik hebben een relatie gehad. Ik was gedurende de relatie wel eens jaloers.
Het klopt dat ik [slachtoffer] in de avond van 11 december 2024 in haar woning in Meppel met een vuurwapen heb beschoten. Ik kwam net van het toilet. Zij stond in de keuken, met haar rug naar mij toe. Ik heb de veiligheidspal omgezet, heb het wapen op haar arm gericht, mijn gezicht afgewend en heb de trekker overgehaald. Ik hoorde haar schreeuwen.
Ik droeg het geladen wapen bij mij in mijn jas, die ik in mijn auto bewaarde. Ik ben op verzoek van [slachtoffer] die avond meerdere keren naar buiten geweest om het geld te pinnen dat ik haar beloofd had terug te betalen. Ik heb die avond niet echt geprobeerd geld te pinnen, want ik had geen geld op mijn rekening. Dat wist ik al toen ik naar haar toe ging.
Nadat ik had geschoten, ben ik met mijn auto weggereden. Onderweg heb ik het wapen en mijn smartphone uit het raam gegooid. Ik wilde niet gevonden worden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2025, pagina 366 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
(…)
V1: Hoe ver stond je van [slachtoffer] af toen je schoot?
A: Bij de trap.
V1: Hoe ver is dat ongeveer?
A: Dit is de trap, dit is de keuken het zal ongeveer. Ik schat twee a drie meter.
V1: Wil je voor mij tekenen waar jij stond en waar zij stond?
O: Verdachte zit in de schets erbij waar hij stond en waar [slachtoffer] stond.
V1: Het was dus ongeveer 2 à 3 meter dat er tussen jullie in zat.
A: Ja.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaaktp
roces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2024 (met bijlagen) opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Op maandag 16 december 2024, had ik een telefonisch gesprek met [naam] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats]. (…)
Ik hoorde [naam] zeggen dat hij op woensdag 11 december 2024 om 21:07 uur een laatste Whatsapp-bericht had ontvangen van [verdachte] Hierin stond:
“Ze heeft al maanden contract met iemand :(“ (…)
Ik, verbalisant, heb twee screenshots ontvangen van deze Whatsapp-berichten. Deze zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. (…)
Verder vertelde [naam] dat [verdachte] erg verdrietig en depressief was over de verbroken relatie met [slachtoffer] .
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2024, opgenomen op pagina 58 e.v. (digitale pagina 59 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Ik en [verdachte] hebben elkaar ontmoet op het werk, ergens in februari 2024. Hij was heel snel verliefd en ging heel snel. Hij was heel bang om me kwijt te raken en dan kreeg hij een error. Hij was bang dat ik vreemd zou gaan of dat andere mannen me zouden benaderen op het werk ofzo. Ik kreeg allemaal regels, dat waren er echt heel veel.
Ik heb op 13 november 2024 in de avond besloten dat ik de relatie zou beëindigen. Het contact tussen ons werd toen wel minder, maar hij bleef wel berichten sturen ook midden in de nacht. Hij zou mij nog € 1.000,00 geven. Toen stuurde hij op WhatsApp dat hij me deze week € 500,00 kon geven en dan de volgende maand de rest. Ik vond dat wel een goed idee. Ik stuurde 11 december overdag dat ik wel overdag of 's avonds kon die dag. Hij stuurde toen alleen oké, dat was pas rond 22:00 uur op 11 december. Ik vroeg toen wat hij bedoelde, of hij 11 december of een andere dag zou komen. Hij zei dat hij de avond van 11 december wilde komen. Hij wilde dan voor zijn werk komen, hij moest in Kampen werken die nacht. Ik stuurde toen “oké maar heb je dan ook mijn geld”. Toen belde hij mij en toen vroeg ik hoeveel geld hij had. Hij zei toen 200 euro, waarop ik zei dat is niet de afspraak dan hoef je niet te komen. Hij hing toen op en toen ging vrij snel daarna de bel. Toen stond hij voor de deur.
Hij zei dat hij nog wel kon pinnen. Toen ging hij de deur uit. De dichtstbijzijnde pinautomaat is met de auto iets van 2 minuten rijden. Hij bleef voor mijn gevoel wel 15 à 20 minuten weg. Toen stond hij weer voor de deur en vroeg ik of hij geld had. Hij zei van niet en toen stuurde ik hem weer op pad om te gaan pinnen. Toen kwam hij na iets van 10 minuten terug en hij zei dat het weer niet was gelukt. Hij bleef erop dat hij het eind van de week zou geven, hij zou dat regelen. Hij had 200 euro op zak.
Toen liep hij naar het toilet toe.
Hij liet de deur ongeveer 15 centimeter openstaan en deed het licht niet aan. Ik zag dat hij zijn jas omhoog deed en ik dacht dat hij wilde gaan plassen. Ik dacht dit hoef ik niet te zien of te horen dus ik ging naar de keuken. Ik heb geen plasgeluiden gehoord en ook geen doorspoelgeluiden. Ik stond toen met mijn rug naar de opening van de hal. In een keer kreeg ik een piep en merkte ik dat ik niets meer hoorde en zag. Ik hoorde een knal maar die ging direct over in die piep. Ik zakte direct naar beneden omdat ik niets meer zag of hoorde.
Vanaf de eerste keer dat hij binnenkwam die avond had ik mijn vriendin [vriendin van slachtoffer] aan de telefoon.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon [slachtoffer] (met bijlagen) d.d. 18 maart 2025 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en opgenomen op pagina 244 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Call log:
Op 11 december 2024 om 22:00:58 uur belt “ [verdachte] ” voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] naar [slachtoffer] (“owner”) via Whatsapp. Dit gesprek duurt 01.25 minuten.
Op 11 december 2024 om 22:01:10 uur belt “ [verdachte] ” naar [slachtoffer] . Dit gesprek duurt 01.26 minuten. [verdachte] hing op.
Op 11 december 2024 om 22:33:33 uur belt “ [verdachte] ” via Whatsapp naar [slachtoffer] . Dit gesprek duurt 9 seconden. Om 22:33:37 belt “ [verdachte] ”. Dit gesprek duurt 11 seconden waarbij [verdachte] opgehangen zou hebben.
Whatsapp
Gesprek tussen “ [verdachte] ” met telefoonnummer [telefoonnummer] en [slachtoffer] “owner” vanaf 01-08-2024 tot en met 11 december 2024 (…)
10390 [slachtoffer] 11-12-2024 12:34:29 (UTC+1) Je auto band al binnen? Ik ben vanavond en morgenavond thuis. Wanneer komt het jou uit?
(…)
10392 [verdachte] 11-12-2024 21:21:57 (UTC+1) Oké
10393 [slachtoffer] 11-12-2024 21:26:48 (UTC+1) Oké betekend ik kan vanavond? Of ik kan morgen? Of?
(…)
10402 [slachtoffer] 11-12-2024 21:48:53 (UTC+1) Ik heb geen rekening met vanavond gehouden want je reageerde steeds niet dus kun je morgen?
10403 [verdachte] 11-12-2024 21:49:36 (UTC+1) Hoe bedoel je geen rekening mee gehouden
10404 [verdachte] 11-12-2024 21:50:07 (UTC+1) Kan toch voor werk
10405 [verdachte] 11-12-2024 21:52:26 (UTC+1) Je zegt toch vanavond of morgen
10406 [verdachte] 11-12-2024 21:53:09 (UTC+1) Zijn toch maar paar spullen
10407 [slachtoffer] 11-12-2024 21:56:05 (UTC+1) Ik vraag aan jou wat je bedoeld met oké. Of oké betekend vandaag of oké betekend morgen?
10408 [slachtoffer] 11-12-2024 21:56:28 (UTC+1) Het komt voor mij nu niet meer uit. Ik ga zo slapen namelijk.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster d.d. 3 maart 2025, opgenomen op pagina 89 e.v. (digitale pagina 90 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V: Heeft hij die avond nog iets gezegd over het gebruiken van drugs?
A: Nee. Daar heeft hij het niet over gehad.
V: Toen hij de tweede keer uit de wc kwam, wat zei hij toen?
A: Niets. Ik heb hem niet gehoord.
V: In zijn verklaring zegt [verdachte] :
“Om mijn neus te snuiten. Ik had coke gehad. Dus mijn neus liep behoorlijk leeg zeg maar. Toen stond ik bij, bij de trap. Van de wc ben ik naar de trap toe gelopen. En toen vroeg ik aan [slachtoffer] of zij seks had gehad. Ze had een contact of euh ik kan dat later nog wel even uitleggen. Contact met iemand. Ik vroeg of ze seks met hem had gehad. Waardoor zij reageerde van, nou moet ik het even goed formuleren, waardoor zij zei tegen mij van: "Jij kan mij niet bevredigen, en hij wel.”
Wat kun jij hierover zeggen?
A: Niks van waar. Nee. De hele avond niet. Hij heeft het niet gevraagd. Nooit gebeurd. Ik heb ook naast dat het niet gebeurd is ook nooit contact gehad met iemand. Hij heeft de hele avond hier niets over gevraagd. Ik heb zelf ook niet over gehad. Ik heb de hele avond alleen maar gesproken over het geld en over zijn spullen. Dat waren echt de onderwerpen.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 december 2024, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [vriendin van slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Om 22:03 uur toen stond hij aan de deur en belde zij mij. Toen zei [slachtoffer] dat hij haar belde en heeft ze opgehangen zodat ze kon opnemen. Ze belde mij terug om 22:33 en toen heb ik het geluid direct gedempt omdat ik stemmen hoorde. Toen hij binnen was heeft ze hem drie keer naar de pinautomaat gestuurd voor (…) geld.
Hij komt weer terug na drie keer zonder geld. Toen werd het stil. Ik hoorde twee keer een doffe knal.
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2024, opgenomen op pagina 164 e.v. (digitale pagina 165 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op vrijdag 20 december 2024 bekeek ik de camerabeelden van het adres [adres] . Deze camerabeelden waren afkomstig van een deurbelcamera. Ik zag dat links boven in beeld de datum en het tijdstip stond vermeld. Dit betrof; 11-12-2024 23:13:52 uur. De beelden eindigden op 11-12-2024 23:16:53 uur. Ik zag dat er geen beweging te zien was op de camerabeelden. Ik hoorde om 23:14:29 uur een doffe knal welke ik herken als schot van een vuurwapen. Ik hoorde vervolgens om 23:14:30 uur vier schoten achter elkaar, welke ik herken als schoten van een vuurwapen. Ik hoorde dat het eerste schot van deze vier schoten harder hoorbaar was dan de drie schoten die daarop volgden. Direct na deze schoten hoorde ik iemand heel hard gillen. Dit hield aan tot het einde van de video opname.
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2024, opgenomen op pagina 207 e.v. (digitale pagina 208 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] en [forensisch onderzoeker] , forensisch onderzoekers:
Wij zagen op de keukenvloer zes hulzen en drie projectielen liggen. Wij zagen dat de hulzen allemaal van het kaliber 7,65 millimeter waren.
10.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2024, opgenomen op pagina 56 e.v. (digitale pagina 57 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant]:
Op donderdag 12 december 2024, omstreeks 11:03 uur bevonden wij verbalisanten, [verbalisant] en [verbalisant] ons, in uniform gekleed, in het Isala ziekenhuis te Zwolle. Wij waren belast met de bewaking van het slachtoffer, Mevr. [slachtoffer] , en kregen van de verpleging een plastic verpakking met daarin een scherf van een patroon. Deze patroonscherf had de verpleging aangetroffen in c.q. op het hoofd van het slachtoffer, [slachtoffer] .
Vervolgens is deze scherf aan ons overgedragen. Wij hebben vervolgens de scherf in de plastic verpakking, in een wit potje van het ziekenhuis gedeponeerd, en deze in beslag genomen.
11.
Een geneeskundige verklaring, op 21 december 2024 opgemaakt en ondertekend door [forensisch arts] , forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Naam: [slachtoffer]
Beoordeling:
Samenvatting letsel: schotwond in de rechter oksel/schouder, schotwond (boven op hoofd), schotwond in de linker hals.
Toelichting: hals en schouder in - en uitschot; wond zeer waarschijnlijk op het hoofd moeilijk te beoordelen - in het behaarde huid - schampen.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster kenden elkaar van hun werk in Meppel, en kregen in begin 2024 een relatie. De relatie werd volgens aangeefster onder andere gekenmerkt door zorgen van verdachte dat aangeefster hem zou verlaten voor een ander. Verdachte heeft ook zelf aangegeven dat hij af en toe jaloers was.
In november 2024 heeft aangeefster de relatie beëindigd. Aangeefster wilde de financiële kant van hun relatie nog in 2024 afronden en drong er bij verdachte op aan haar zo snel mogelijk het geld te betalen wat hij haar nog schuldig was. Hierover hadden zij contact.
In de avond van 11 december 2024 besloot verdachte vanuit Deventer met zijn auto naar aangeefster in Meppel te rijden. Zij hadden via Whatsapp contact, waarbij aangeefster in de middag van die dag duidelijk maakte dat hij langs kon komen om haar te betalen. Aangeefster had verdachte, na ontvangst van een appje van hem rond negen uur die avond, laten weten dat ze niet wilde dat verdachte die avond nog langs zou komen. Niettemin is verdachte naar de woning van aangeefster gereden.
Voordat verdachte naar aangeefster toe ging, had hij aan een vriend geappt dat hij dacht dat aangeefster al maanden contact met een andere man had.
Vrijwel direct na een telefoongesprek met aangeefster, belde verdachte bij aangeefster aan. Aangeefster deed open, en liet hem binnen. Verdachte had op dat moment een geladen vuurwapen in de binnenzak van zijn jas bij zich. Zij vroeg hem naar het geld, dat hij niet bij zich had, en stuurde hem een aantal keer naar buiten om geld voor haar te pinnen. Verdachte wist echter dat hij niet kon pinnen, want zijn bankrekening was leeg, maar heeft iedere keer een reden verzonnen waarom hij het geld niet kon opnemen.
Toen hij weer terug was in haar woning, is verdachte naar het toilet gegaan met zijn jas met daarin het vuurwapen aan. Toen hij uit de toiletruimte kwam, hield hij het vuurwapen in zijn hand. Het veiligheidssysteem had hij uitgeschakeld, het wapen was schietklaar. Aangeefster stond op twee à drie meter afstand van hem, in haar keuken, met haar rug naar verdachte gedraaid. Verdachte heeft het wapen op aangeefster gericht en, gelet op het sporenbeeld, in het bijzonder de aangetroffen hulzen en de geluiden die op de opname van de deurbelcamera van één van de buren te horen zijn, zes schoten gelost.
Aangeefster heeft twee in- en uitschotwonden opgelopen, hetgeen er op duidt dat twee kogels haar lichaam hebben doorboord: haar schouder en haar hals. Ook heeft zij een schampschot bovenop haar hoofd opgelopen. Aangeefster is afgevoerd naar het ziekenhuis, waar zij enkele dagen is behandeld.
Verdachte is meteen weggevlucht, zonder zelf hulp aan aangeefster te verlenen of hulp van anderen voor haar te vragen. Hij is in zijn auto gestapt en richting Deventer gereden. Onderweg heeft hij het vuurwapen en zijn smartphone uit het autoraam gegooid. Hij is niet meer naar zijn huis teruggekeerd. Na een paar dagen heeft de politie hem kunnen opsporen en is hij op 17 december 2024 aangehouden.
Met betrekking tot het bewijs en de hiervoor weergegeven standpunten van de officier van justitie en de verdediging over opzet en voorbedachte raad, overweegt de rechtbank het volgende.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen het volle opzet gehad om aangeefster te doden. Hij stond immers op twee à drie meter afstand van haar, heeft zijn vuurwapen in zijn hand genomen, de veiligheidspal ontgrendeld, het wapen op aangeefster gericht en zes keer geschoten. Aangeefster is geraakt in haar hals en schouder, en heeft bovenop haar hoofd een verwonding opgelopen waarin een scherfdeel van een kogel is achterbleven. Het staat voor de rechtbank buiten enige twijfel dat verdachte aangeefster dodelijk had kunnen verwonden.
Het verweer dat het opzet van verdachte niet vol op de dood was gericht omdat hij onder invloed was van verschillende middelen en kampte met een onbehandelde hoge bloedsuikerspiegel, verwerpt de rechtbank. Dat dat het geval zou zijn geweest, volgt immers alleen uit de verklaring van verdachte zelf en vindt geen ondersteuning in andere bewijsmiddelen, nog los van de vraag of en in hoeverre dit invloed zou kunnen hebben gehad op zijn wilsbepaling. De rechtbank wijst erop dat het handelen van verdachte - het ontgrendelen van de veiligheidspal, richten en tot zes keer toe afvuren van het door hem meegenomen vuurwapen - veel meer wijst op een doelbewuste actie die, zoals al overwogen, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan te zijn gericht op het doden van aangeefster.
Ook het handelen van verdachte na zijn daad wijst er niet op dat hij zodanig onder invloed was dat hij niet in staat was om vrijelijk zijn wil te bepalen. Hij is meteen daarna in zijn auto vertrokken, heeft het wapen en zijn smartphone onderweg uit het autoraam gegooid, en is in staat gebleken zonder ongelukken zijn weg te vervolgen en de afweging te maken niet naar huis terug te keren maar elders te overnachten.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit én dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte het vooropgezette plan had aangeefster van het leven te beroven. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is naar de woning van aangeefster gereden, in de wetenschap dat haar bedoeling was om de relatie financieel af te ronden, terwijl hij wist dat hij daar het geld niet voor had en terwijl hij van haar te horen had gekregen dat ze er geen behoefte aan had om hem die avond nog te zien. Desondanks heeft verdachte zijn kennelijke plan om haar toch op te zoeken doorgezet. De precieze reden daarvoor is niet duidelijk geworden; wel dat het verdachte niet kan zijn gegaan om de afspraak na te komen over het betalen van een geldbedrag. De rechtbank wijst erop dat verdachte kort voor het bezoek nog contact heeft gehad met een vriend van hem en dat uit de berichten die hij gestuurd heeft volgt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aangeefster omgang had met een andere man. Het is dus zeer wel denkbaar dat jaloezie of boosheid de belangrijkste reden was om per se die avond naar aangeefster toe te gaan.
Hoe dan ook was verdachte op dat moment in het bezit van een geladen vuurwapen, dat hij in de binnenzak van zijn jas de woning van aangeefster heeft binnengebracht. Dit vormt een sterke aanwijzing dat verdachte al op dat moment rekening hield met het gebruik van (dodelijk) geweld.
De gang van zaken daarna vormt daarvan een verdere bevestiging. Nadat verdachte een aantal malen voorgewend had dat hij had geprobeerd geld te pinnen, is hij uiteindelijk weer teruggegaan naar de woning van aangeefster. Daar heeft hij het toilet bezocht, met zijn jas met daarin het vuurwapen nog aan en is direct daarna naar aangeefster toegelopen, die inmiddels in de keuken stond. Zoals hierboven al overwogen, heeft verdachte vervolgens het vuurwapen ter hand genomen, de veiligheidspal ontgrendeld en op korte afstand gericht zes schoten op aangeefster afgevuurd. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het hele handelen van verdachte daarmee zozeer gericht op het planmatig uitvoeren van een eerder voorgenomen besluit dat het, behoudens contra-indicaties, er voor gehouden moet worden dat verdachte zich van te voren rekenschap heeft kunnen geven van zijn besluit om aangeefster te beschieten en van de gevolgen daarvan, en hij dat ook heeft gedaan.
De rechtbank betrekt hierbij dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat er in de onmiddellijke aanloop naar het schieten iets is voorgevallen dat bij verdachte heeft kunnen leiden tot een zodanige gemoedsopwelling dat zijn handelen daaruit verklaard zou kunnen worden. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij geraakt werd door een opmerking van aangeefster over zijn seksuele prestaties, maar zowel aangeefster als haar vriendin en de partner van haar vriendin, die mee konden luisteren via de telefoon, hebben verklaard dat er tussen het moment waarop hij naar het toilet ging en het schieten geen woorden meer zijn gewisseld tussen verdachte en aangeefster.
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer] .
Feit 2
Nu verdachte feit 2 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2024, opgenomen op pagina 177 e.v. (digitale pagina 178 e.v.) van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt deskundigenrapport van het NFI d.d. 13 februari 2025, opgemaakt en ondertekend door P.H. Walinga, en opgenomen op pagina 226 e.v. (digitale pagina 227 e.v.) van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 11 december 2024 te Meppel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten op die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer]
in het hoofd en de hals en de schouder en de oksel is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 17 december 2024 te Arnhem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 245 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot moord;
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregelen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Daarnaast heeft zij de oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloe-dende en vrijheidsbeperkende maatregel (op grond van artikel 38z Wetboek van Strafrecht), en een verbod op contact met het slachtoffer, voor de maximale duur van vijf jaar (op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vier jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, met de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De raadsvrouw heeft verzocht niet de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van psycholoog C. Sipma en psychiater F. Harmanny-Wiersma, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-vriendin. Hij heeft haar meerdere keren beschoten met een vuurwapen, waardoor zij ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft haar lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden.
Bijna is het handelen van verdachte haar fataal geworden. Dat zij niet dodelijk is getroffen, is niet aan hem te danken. Hij heeft haar na het schietincident hulpeloos achtergelaten. Vervolgens is hij gevlucht en heeft hij zich dagenlang onvindbaar gehouden. Omdat zij mogelijk nog gevaar liep, moest het slachtoffer daarom worden overgebracht naar een zogenaamd safe house.
Slachtoffers van dergelijk gewelddadig gedrag kunnen daarvan lange tijd psychische en lichamelijke gevolgen ondervinden. De gevolgen voor het slachtoffer in deze zaak zijn ingrijpend en duren nog voort, zo blijkt uit haar indrukwekkende verklaring ter terechtzitting en haar vordering tot schadevergoeding. Het besef dat verdachte haar wilde doden is zeer schokkend.
De moeder van het slachtoffer was snel ter plaatse en werd, evenals toegesnelde buren, geconfronteerd met het zwaar gewonde slachtoffer, dat veel bloed had verloren en schotwonden had. Haar dochter zo aantreffen moet ook voor de moeder bijzonder aangrijpend en angstaanjagend zijn geweest.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waaróm hij het slachtoffer heeft beschoten, neemt de rechtbank - op grond van het procesdossier en wat ter terechtzitting is besproken - aan dat verdachte niet kon leven met het einde van hun relatie en zijn vermoeden dat zij een andere man had. De rechtbank ziet aanwijzingen voor een scenario waarin verdachte de moord heeft willen plegen, om daarna zichzelf van het leven te beroven. Het heeft er alle schijn van dat verdachte haar een leven met een ander wilde ontzeggen. De rechtbank merkt deze zaak daarom aan als zogenaamde (onvoltooide) femicide, waarmee verdachte sterke gevoelens van angst en onveiligheid voor de samenleving heeft veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ook weegt de rechtbank strafverhogend mee dat verdachte in het bezit was van harddrugs, dat gevaarlijk is voor de gezondheid en waarvan de productie verband houdt met milieuvervuilende en gewelddadige criminaliteit.
Persoon van verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
In het kader van de onderhavige strafzaak heeft er uitgebreid psychologisch en psychiatrisch onderzoek naar verdachte plaatsvonden. Ook heeft de reclassering advies uitgebracht.
De bevindingen luiden als volgt, zakelijk weergegeven.
Psycholoog
GZ-psycholoog C. Sipma heeft in haar rapport d.d. 27 augustus 2025 vastgesteld dat verdachte lijdt aan meerdere stoornissen, zowel geestelijk als lichamelijk. Er is sprake van zwakbegaafdheid, een posttraumatische stressstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis, dyslexie, en een erectiestoornis. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van het delict. De psycholoog acht het daarnaast aannemelijk dat er op dat moment ook sprake was van diabetes en een stoornis in het gebruik van cocaïne en testosteron. Deze stoornissen hadden invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het delict. De psycholoog gaat er daarbij op basis van verdachtes verklaring van uit dat hij cocaïne, testosteron, alcohol, en suikerhoudend drinken had gebruikt. In combinatie met de toen nog niet ontdekte diabetes kan dit een toestand hebben veroorzaakt van vertraagd denken, hoofdpijn en concentratieproblemen. De psycholoog concludeert dat de breinfunctie van verdachte zodanig werd verstoord, dat hij niet helder kon nadenken en geen weloverwogen keuzes kon maken. Daarbij speelde ook zijn zwakbegaafdheid een rol. De psycholoog adviseert het delict in verminderde mate toe te rekenen. Zij schat de kans op recidive in als laag tot matig. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de psycholoog een behandeling in strafrechtelijk kader, bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf of in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Psychiater
De psychiater F. Harmanny-Wiersma heeft in haar rapport van 27 september 2025 vastgesteld dat verdachte lijdt aan een neurobiologische ontwikkelingsstoornis met zwakbegaafdheid en een leerstoornis. Er is ook sprake van vermijdende en narcistische persoonlijkheidstrekken. Daarnaast is er sprake van een posttraumatische stressstoornis, en een stoornis in het gebruik van tabak en cannabis. Verdachte kampt ook met lichamelijke stoornissen: diabetes en een erectiestoornis. Deze stoornissen bestonden bij verdachte ook ten tijde van het delict, en werkten door op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het delict. De combinatie van zijn zwakbegaafdheid, de zeer moeilijke start in zijn leven, de neurobiologische ontwikkelingsstoornis en verwaarlozing en mishandeling door zijn biologische ouders brengen de psychiater tot het advies het delict in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zij schat de kans op recidive in als laag tot matig. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de psychiater een verplichte behandeling, in het kader van een TBS met voorwaarden, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, of in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Reclassering
De reclassering heeft in haar rapport van 15 oktober 2025 onder meer het volgende vermeld.
Betrokkene heeft een complexe achtergrond met een te vroege geboorte, verslaafde ouders en plaatsing in een pleeggezin toen hij zes maanden was. Hij werd traumatisch mishandeld door zijn biologische vader, wat leidde tot claustrofobie en PTSS waarvoor hij nu EMDR-behandeling krijgt in detentie. Betrokkene toont een gemotiveerde houding ten aanzien van behandeling. Op dit moment toont hij oprechte spijt en realiseert hij zich dat hij het slachtoffer en haar familie enorm veel schade heeft toegebracht. Hij wil graag hulp om te voorkomen dat zoiets ooit nog gebeurt. De onverwerkte trauma's blijven zonder behandeling een tijdbom. De combinatie van afwijzing, vernedering en masculiniteitsproblematiek zou opnieuw tot ontregeling kunnen leiden. Een ambulant reclasseringstoezicht in combinatie met specialistische LVB-behandeling is haalbaar en noodzakelijk, om het gevaar voor herhaling te verkleinen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank kan zich gedeeltelijk verenigen met de conclusies van de deskundigen. Dat verdachte kort voor het delict alcohol, cocaïne en testosteron heeft ingenomen, is door hemzelf verklaard, maar is overigens niet komen vast te staan noch aannemelijk geworden.
Op grond van de doorwerking van zijn andere stoornissen is de rechtbank evenwel van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank weegt dit gegeven strafverminderend mee.
Straf
Ondanks het feit dat het bewezenverklaarde in verminderende mate aan verdachte kan worden toegerekend, dat de rechtbank in het procesdossier heeft gelezen en ter terechtzitting heeft kunnen zien dat verdachte oprechte spijt van zijn daad lijkt te hebben en het feit dat deze zaak grote gevolgen zal hebben voor het persoonlijke leven van verdachte en zijn kinderen, is de rechtbank gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan, van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden. Gelet op de hoogte van de straf is een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet aan de orde.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden verleend zoals bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)
De rechtbank zal, gelet op de aard en omstandigheden van het delict, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een contactverbod met het slachtoffer opleggen, in de vorm van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht. Ter bescherming van het slachtoffer zal de rechtbank die maatregel opleggen voor een periode van vijf jaar, met bepaling dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
De rechtbank zal bepalen dat hiervoor bedoelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen voor het slachtoffer, gelet op de ernst van wat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan, en omdat verdachte eerder ook al had laten zien haar moeilijk los te kunnen laten.
Gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank acht het voorkomen van herhaling van groot belang. Gelet op de problematiek van verdachte en het hiermee samenhangende recidiverisico, acht de rechtbank het daarom noodzakelijk dat de mogelijkheid bestaat om verdachte langdurig onder toezicht te stellen. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan, nu
  • verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten de poging tot moord op zijn ex-vriendin,
  • op dit misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en,
  • de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd worden:
een bedrag van € 15.732,36 ter vergoeding van reeds geleden materiële schade,
een bedrag van € 66.000,00 ter vergoeding van toekomstige materiële schade,
een bedrag van € 65.000,00 ter vergoeding van (toekomstige) immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het onder a) genoemde bedrag ter vergoeding van reeds geleden materiele schade bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico ziektekostenverzekering 2024 en 2025: € 233,78 + € 285,22;
  • kosten apotheek € 12,22 + € 23,83;
  • reiskosten naar Revalidatie Friesland € 380,16;
  • kosten psychologische behandeling € 1.392,00;
  • daggeldvergoeding voor vijf nachten verblijf in het ziekenhuis € 175,00;
  • verlies van verdienvermogen € 10.204,20;
  • verhuizing en stoffering nieuwe woning € 2.864,47;
  • videodeurbel en camerasysteem € 161,48.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van zowel de geleden materiële als de geleden immateriële schade kan worden toegewezen.
De vordering met betrekking tot nog niet geleden, toekomstige materiële en immateriële schade acht de officier van justitie niet toewijsbaar.
De vordering dient te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedings-maatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige materiele en immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor reeds geleden materiële schade vindt de verdediging dat niet vaststaat dat het slachtoffer nog volledig arbeidsongeschikt is, noch dat vaststaat dat zij in 2025 bij een nieuwe werkgever een hoger salaris zou hebben verdiend dan in haar vorige baan. Verder is de noodzaak tot verhuizing en beveiliging van de nieuwe woning niet gebleken. De vordering dient ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te worden verklaard. Onbetwist zijn de posten: eigen risico ziektekostenverzekering, kosten apotheek, reiskosten, kosten psychologische behandeling en daggeldvergoeding.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor reeds geleden immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het bedrag van € 32.500,00 onvoldoende is onderbouwd. Wel kan een lager bedrag aan smartengeld worden toegekend voor de ernst van de normschending op zich.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de benadeelde partij de onder a) gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde.
De posten eigen risico ziektekostenverzekering, kosten apotheek, reiskosten, kosten psychologische behandeling en daggeldvergoeding zijn door de verdediging niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Vergoeding van deze kosten zal dan ook worden toegewezen. Dat geldt ook voor de wel betwiste posten verlies van verdienvermogen, verhuizing en stoffering nieuwe woning en videodeurbel en camerasysteem.
Ten aanzien van het verlies van verdienvermogen is de rechtbank van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering voldoende blijkt dat de benadeelde partij nog altijd volledig arbeidsongeschikt is. Immers uit bijlage 3 blijkt dat de (voormalig) werkgever van de benadeelde partij, welke eigenrisicodrager is in de zin van de Ziektewet, in ieder geval tot oktober 2025 de volledige uitkering betaalt. Dat duidt op volledige arbeidsongeschiktheid.
Ten aanzien van de berekening van het verzochte schadebedrag gaat de rechtbank uit het bedrag dat de benadeelde partij bij haar nieuwe werkgever zou gaan verdienen. Ter onderbouwing van de berekening is een door beide partijen getekende arbeidsovereenkomst in het geding gebracht waarin de aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst op 20 januari 2025 is gesteld. Het salaris is vastgesteld volgens de CAO MKMB in de kinderopvang in schaal 6 trede 12, hetgeen overeenkomt met berekende verschil in verdienvermogen en daarmee het gevorderde bedrag. Dat de arbeidsovereenkomst van de benadeelde partij bij haar voormalig werkgever liep tot 1 februari 2025 en de gestelde datum van de nieuwe arbeidsovereenkomst, zoals de verdediging aanvoert, vragen oproept, doet daar niet aan af. Uitgegaan mag worden van de nieuwe arbeidsovereenkomst. Het is tussen de benadeelde partij en haar (voormalig en nieuwe) werkgever hoe zij zou regelen dat de verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomsten zouden worden nagekomen.
Ten aanzien van de kosten voor verhuizing en beveiliging overweegt de rechtbank als volgt.
In het onderhavige geval is sprake van een traumatische gebeurtenis die bij de benadeelde partij als slachtoffer heeft geleid tot veel lichamelijke en psychische schade. De benadeelde partij is in haar eigen woning neergeschoten door haar ex-vriend. Bij gecontinueerd verblijf in die woning zou zij daar iedere dag met de moordpoging worden geconfronteerd. Die dagelijkse confrontatie zou blijkens de aangeleverde onderbouwing de traumaverwerking waar de benadeelde partij nog volop mee bezig is, in de weg staan. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat van de benadeelde partij niet gevergd kon worden na het incident nog in de woning te blijven wonen, waar de traumatische gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde kosten, welke voldoende zijn onderbouwd, toewijzen. Dat geldt ook voor de gevorderde kosten ten aanzien van het aanschaffen van een videodeurbel en camerasysteem. In de gegeven omstandigheden kan evenmin van de benadeelde partij gevergd worden dat zij geen maatregelen neemt ter bescherming en beveiliging en ter inperking van haar angst.
Daarom zal de gevorderde geleden materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 15.732,36, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 december 2024.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende vaststaat om te kunnen toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De rechtbank neemt daarbij ook op dit onderdeel mede in aanmerking dat de benadeelde partij in haar eigen woning door haar ex-vriend is neergeschoten, hulpeloos en gewond is achtergelaten en dat zij lichamelijk en psychisch (ernstig) letsel heeft opgelopen. De aard en ernst van het lichamelijke letsel bestaat blijkens de onderbouwing van de vordering uit wekedelenletsel door de schotverwonding in de schouder en hals met pijnklachten tot gevolg, gehoorverlies en tinnitusklachten en hoofdletsel met aanhoudende cognitieve klachten tot gevolg. De aard en ernst van de psychische klachten bestaan uit trauma- en angstklachten, waarvoor de benadeelde partij blijkens de onderbouwing van de vordering tot op heden nog steeds intensief wordt behandeld door een psycholoog.
Voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de ‘Rotterdamse schaal’ waarin smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen zijn geordend. Het ernstige psychische leed van het slachtoffer en het door haar opgelopen fysieke letsel maken dat de rechtbank toewijzing van een bedrag van
€ 50.000,00 billijk acht, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38z, 45, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair (poging tot moord) en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en beveelt dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaar op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , adres bekend bij het Openbaar Ministerie.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op. Beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag, en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van € 65.732,36 (zegge: vijfenzestigduizendzevenhonderdtweeendertig euro en zesendertig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 65.732,36 (zegge: vijfenzestigduizendzevenhonderdtweeendertig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 15.732,36 aan materiële schade en
€ 50.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 337 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van den Oever, voorzitter, mrs. J. van Bruggen en J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2025.