ECLI:NL:RBNNE:2025:4458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
18/298294-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van brandstichting met gevolgen voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting. De feiten vonden plaats op 9 september 2024 in Hoogeveen, waar de verdachte samen met een medeverdachte brand heeft gesticht door benzine over een terras van een restaurant te gieten en deze in brand te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichting gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, maar niet voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.J. Bosma, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 195 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de immateriële schade van de benadeelde partij, die is vastgesteld op 3.000 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schade van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze schade rechtstreeks verband hield met het delict. De rechtbank heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht afgewezen, omdat de verdachte op het moment van de feiten 19 jaar oud was en de rechtbank van oordeel was dat de toepassing van het volwassenenstrafrecht meer effect zou hebben op de gedragsverandering van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/298294-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 oktober 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans (een) brandbare/brandversnellende stof(fen) te gieten/sprenkelen over een terras met tafels en/of stoelen van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan [adres] ) en/of (vervolgens) aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, althans met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die tafels en/of stoelen en/of de bestrating nabij die tafels en/of stoelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en/of de in dat pand aanwezige goederen en/of de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] en/of in die bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat aanwezige goederen, te duchten was, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich bevonden in de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] , te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door benzine, althans (een) brandbare/brandversnellende stof(fen) te gieten/sprenkelen over een terras met tafels en/of stoelen van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan [adres] ) en/of (vervolgens) aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, althans met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die tafels en/of stoelen en/of de bestrating nabij die tafels en/of stoelen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en/of de in dat pand aanwezige goederen en/of de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] en/of in die bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat aanwezige goederen, te duchten was, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de personen die zich bevonden in de bedrijfspanden en/of woningen en/of appartementen en/of flat gelegen naast en/of boven en/of nabij [adres] , te duchten was,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 9 september 2024, te Hoogeveen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • de medeverdachte op een door hem, verdachte, bestuurde scooter naar of in de nabijheid van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan [adres] ) te Hoogeveen te brengen en/of
  • de jerrycan met benzine, althans met (een) brandbare/brandversnellende stof(fen), mee te nemen en/of vast te houden en/of aan te geven aan/voor de medeverdachte en/of
  • aldaar bij/op de scooter te wachten terwijl die medeverdachte opzettelijk brand sticht en/of
  • (vervolgens) de medeverdachte in de door verdachte bestuurde scooter van de plaats des misdrijfs naar elders te vervoeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Hoogeveen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk tafels en/of stoelen en/of de bestrating nabij die tafels en/of stoelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt,

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich op het standpunt gesteld dat het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van vernieling kan worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Door het ontbreken van een brandschaderapport kan niet worden vastgesteld dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen of gevaar voor personen te duchten was. Daarnaast blijkt uit contact met de gemeente Hoogeveen dat twee jaren voor de brand brandwerend materiaal is aangebracht tussen de winkels en de dakbedekking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​De door verdachte ter zitting van 16 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De brandstichting vond plaats op 9 september 2024 rond 01.00 uur in de nacht. Iets ervoor werd ik gebeld door [medeverdachte] . Hij vertelde over zijn plan om die zaak in brand te zetten en vroeg of ik wilde rijden. Ik heb toen bij mij thuis een skimasker voor onder mijn scooterhelm gepakt en donkere kleding aangetrokken. Ik heb de gebruikte scooter uit een schuur gehaald. Toen ik bij [medeverdachte] aankwam zag ik hem staan met een jerrycan. Hij stapte achterop de scooter en we zijn naar cafetaria [bedrijf] gereden. Volgens mij had ik tijdens de rit de jerrycan tussen mijn voeten. Dat is makkelijker vervoeren.
Aangekomen bij [bedrijf] is [medeverdachte] afgestapt en heeft hij op het glas in de deur geslagen. Ik heb de jerrycan vanaf de scooter op de grond gezet. [medeverdachte] heeft vervolgens vanuit die jerrycan benzine over de tafels en stoelen gegoten en hij heeft de benzine aangestoken. Daarna stapte hij weer achterop de scooter en zijn we weggereden. De scooter heb ik toen eerst in een steeg gezet. Later die nacht nam [medeverdachte] contact met mij op en zei hij dat ik met de scooter naar een garagebox moest komen. De scooter heb ik daar in een garagebox gezet. Het klopt dat ik degene ben die wordt aangeduid als persoon 2 door de verbalisant die de camerabeelden heeft beschreven.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2024, opgenomen op pagina 228 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met kenmerk NN3R024083 / ORION d.d. 19 november 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] , Hoogeveen.
Toen mijn broer bij mij was zijn we naar de winkel gegaan om de machines en de verlichting uit te zetten zoals afgesproken. Het was 01.03 of 01.05 uur. Ik zag de politie en zag buren van mij die de brand aan het blussen waren.
V: Wat was er aan het branden toen je aan kwam?
A: het buitenterras was allemaal aan het branden, stoelen alles.
A: Alles was aan, de airco, verlichting. Ik heb enkele middelen in de winkel staan die licht ontvlambaar zijn. Zoals je op de film kunt zien hebben ze geprobeerd om het raam aan de voorzijde kapot te maken.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 29

e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :

De camera hing onder een overkapping en was schuin naar beneden recht op restaurant [bedrijf] Hoogeveen aan [adres] gericht. De voor- en een deel van de zijgevel van het pand waren zichtbaar.
Bestand 1 (0:25 minuut)
0:00 minuut: Ik zag dat er op het beeld van de camera schuin voor het pand twee tafels met stoelen en naast het pand drie tafels met stoelen stonden. Ik zag dat op het moment dat het beeld begon, betrokkene 1 onder de overkapping in een lopende beweging recht op de toegangsdeur van het pand afliep. Ik zag dat betrokkene een object lijkend op een bijl in zijn rechterhand vasthield.
0:02 minuut: Ik zag en hoorde dat betrokkene 1 met de scherpe kant van de bijl tweemaal tegen het glas van de toegangsdeur sloeg. Ik zag dat het glas schade had. Ik zag dat betrokkene 2 met de linkerhand een donker object links van de scooter op de grond zette.
0:05 uur: Ik zag dat het neergezette object van betrokkene 2 een donkere jerrycan was. 0:07 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 de jerrycan vastpakte en uit beeld liep.
0:09 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 van onder de camera met de jerrycan in zijn beide handen boven de twee tafels schudde. Ik zag dat er een doorzichtige vloeistof vanuit de jerrycan over de tafels verspreidde. 0:12 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 met de jerrycan voor zich in een rechte lijn naar de achterste tafel liep. Ik zag dat betrokkene 1 ondertussen alle tafels, alle stoelen en de lege ruimte tussen de tafels natmaakte met de vloeistof.
0:21 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 wat terugliep en vloeistof uit de jerrycan op de grond goot.
0:22 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 met de jerrycan voor twee seconden uit beeld liep.
0:24 minuut: Ik zag dat betrokkene 1 half in beeld hurkte en met zijn rechterhand naar de grond reikte, waar betrokkene 1 de grond waar hij eerder de grond natmaakte. Ik hoorde een klikkend geluid. Ik zag dat betrokkene 1 vervolgens gelijk zijn rechterhand iets terugtrok. Ik zag dat het leek alsof betrokkene 1 de jerrycan nog vasthield.
Bestand 2 (0:10 minuut)
0:00 minuut: Ik zag dat, op het moment dat het beeld begon, dat er vuur brandde bij de tafels aan de zijkant van het pand. Ik hoorde een knal. Ik zag dat het vuur zich over de grond verspreidde richting de voorkant van het pand.
0:03 minuut: Ik zag dat de gegoten vloeistof op de tafels aan de voorzijde van het pand brandde.
4. ​
​De eigen waarneming van de rechtbank welke bij het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025 door haar persoonlijk is geschied, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt op de camerabeelden van het incident, welke beelden deel uitmaken van voornoemd dossier en ter terechtzitting zijn getoond en besproken, waar dat drie tafels direct tegen de zijgevel van het pand staan. Op de beelden is te zien dat er over deze drie tafels en over twee tafels aan de voorzijde een vloeistof wordt gegoten en dat zij hevig branden.
5. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2024, opgenomen op pagina 288 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Wie is wij?
A: Ik en [verdachte] . [verdachte] wilde het eerst niet maar ik praatte op hem in door te zeggen dat stel dat jouw moeder werd bedreigd door gekke buitenlanders. Op een gegeven moment gingen we op de scooter en reden we naar [bedrijf] toe. Op een gegeven moment had ik een kleine jerrycan bij me. Ik gooide het over die stoelen heen en stak het aan.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat vijf tafels met stoelen met benzine zijn overgoten en dat de benzine vervolgens in brand is gestoken. Hierdoor zijn deze tafels en stoelen hevig gaan branden. Op camerabeelden is te zien dat op het moment van de brandstichting drie van de vijf tafels direct tegen de zijgevel van het pand van cafetaria [bedrijf] stonden. Door met een flinke hoeveelheid benzine brand te stichten aan goederen die direct tegen de gevel van de cafetaria stonden was naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat hiervan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, namelijk het pand waarin de cafetaria was gevestigd en de goederen die zich in dit pand bevonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat als gevolg van de brandstichting gemeen gevaar voor andere (verder van de brandhaard gelegen) bedrijfspanden en appartementen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten was. Het dossier bevat geen technisch rapport met betrekking tot de brand en met betrekking tot de materialen waaruit de panden en de plafonds bestonden. De rechtbank beschikt aldus over te weinig informatie om vast te kunnen stellen of, en in welke mate, de brand zich verder had kunnen ontwikkelen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bij de uitvoering van de brandstichting is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Hoewel het niet verdachte is geweest die de benzine daadwerkelijk heeft aangestoken, wist verdachte van dit plan en heeft hij met dat doel met zijn scooter verdachte opgehaald, de jerrycan met benzine tussen zijn voeten vervoerd en deze jerrycan bij de cafetaria op de grond geplaatst. Naderhand heeft verdachte samen met de medeverdachte de scooter aan het zicht onttrokken. Er is dan ook sprake van medeplegen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2024 te Hoogeveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door benzine te gieten over een terras met tafels en stoelen van restaurant [bedrijf] (gevestigd aan [adres] ) en vervolgens aan te steken, ten gevolge waarvan die tafels en stoelen en de bestrating nabij die tafels en stoelen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en de in dat pand aanwezige goederen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairmedeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 114 dagen jeugddetentie, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde dient een contactverbod met aangever [slachtoffer] te worden gesteld. Er is geen noodzaak dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf gevorderd voor de duur van 120 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 12 september 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan brandstichting waarbij op het terras van een cafetaria tafels en stoelen met benzine zijn overgoten en deze benzine in brand is gestoken. Als gevolg van de brandstichting is gevaar ontstaan voor het pand waarin de cafetaria gevestigd was en de goederen die zich in de cafetaria bevonden. Naast het gevaar voor materiële schade heeft verdachte hiermee grote emotionele schade aangericht bij de eigenaar van de cafetaria, die net op het moment van de brandstichting aankwam bij zijn zaak en heeft moeten helpen de brand te blussen. Ter terechtzitting is namens de eigenaar toegelicht dat deze gebeurtenis grote gevoelens van angst heeft veroorzaakt, zodanig dat hij zich genoodzaakt voelde zijn zaak te sluiten en elders te gaan wonen. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat zij het recidiverisico inschat als laag tot gemiddeld. De reclassering beschrijft dat verdachtes sociale netwerk een negatieve invloed heeft gehad bij de totstandkoming van het delict en dat uit een gevolgde Cova-training naar voren is gekomen dat verdachte beïnvloedbaar is en impulsief kan zijn. Daarnaast is uit deze cursus naar voren gekomen dat verdachte criminaliteit niet helemaal afkeurt, al is hij na onderhavige verdenking niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering overweegt in dit verband dat verdachte ontvankelijk is voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Ter motivering hiervan beschrijft de reclassering dat verdachte niet openstaat voor reclasseringstoezicht en niet gemotiveerd is om te werken aan verdere gedragsverandering. Eventueel zou een contactverbod met de medeverdachte kunnen worden gesteld.
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit 19 jaar oud. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsadvies met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank ziet op basis van de persoon van verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij geen nut ziet in reclasseringsbegeleiding geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van berechting volgens het volwassenenstrafrecht. Er is geen onderbouwing te geven voor de stelling dat toepassing van het jeugdstrafrecht gelet op de ontwikkelingsfase van verdachte de meest effectieve manier is om het gedrag van verdachte positief te beïnvloeden. Sterker nog, gelet op de houding van verdachte verwacht de rechtbank meer effect van een stevige stok achter de deur in de vorm van gevangenisstraf en directe consequenties bij het overtreden van de algemene voorwaarde. De rechtbank volgt het advies van de reclassering op dit punt dan ook niet.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal bepalen dat de duur van het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen teneinde verdachte ervan te doordringen zich te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Bij de duur van de taakstraf zal de rechtbank er in matigende zin rekening mee houden dat verdachte jong is en daarnaast bezig is om te werken aan zijn toekomstperspectief.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 2 jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren.
De rechtbank zal, anders dan door de benadeelde partij en de officier van justitie gevorderd, geen contactverbod met aangever [slachtoffer] stellen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis geen contact heeft gezocht met aangever en daarnaast is gebleken dat aangever uit de omgeving van Hoogeveen is verhuisd. De rechtbank ziet gelet hierop geen noodzaak tot het stellen van dit contactverbod. De rechtbank zal evenmin een contactverbod met de medeverdachte stellen. De medeverdachten zijn bevriend met elkaar en omdat toekomstig sociaal contact waarschijnlijk en normaal is, zou een dergelijk verbod een onevenredige beperking vormen op de levenssfeer van verdachte zonder aantoonbaar nut in het kader van preventie van recidive of beïnvloeding.

Benadeelde partij

De volgende benadeelde partijen hebben de volgende vorderingen tot schadevergoeding ingediend:
18/328707-24 onder 1
- [ [slachtoffer] , tot een bedrag van 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
- [ [slachtoffer] als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf] , tot een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van
materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering ter zake van immateriële schade. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat teveel onduidelijkheid bestaat over in hoeverre materiële schade is geleden en in hoeverre deze schade in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan [slachtoffer] toe te wijzen vergoeding wegens immateriële schade ten opzichte van het gevorderde dient te worden gematigd tot een bedrag van 1.000,00 tot 1.500,00 zodat de schadevergoeding aansluit bij schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat teveel onduidelijkheid, zodat de benadeelde partij op dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van 3.000,00 daarom toewijzen, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf 9 september 2024.
Eerst ter terechtzitting van 16 oktober 2025 is namens de benadeelde partij een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade wegens bedrijfsbeëindiging als gevolg van het
ten laste gelegde. Nu de rechtbank niet verzekerd acht dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van het verweer tegen de vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Dat betekent ook dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Ten aanzien van primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van immateriële schade toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.000,00 (zegge: drieduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] ter zake van materiële schade, ingediend als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf] , niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.000,00
(zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.R. Eising, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2025.
Mr. H.R. Eising is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.