ECLI:NL:RBNNE:2025:4440

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
18.401475.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de wegnemingshandeling en het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tas van het slachtoffer had weggenomen.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2024 in Winsum, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer in een trein heeft belaagd. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wat resulteerde in een lichte hersenschudding en andere verwondingen bij het slachtoffer. De rechtbank legde een jeugddetentie op, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest van 58 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.401475.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Arends, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Hellinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. ​
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, toe te brengen, (in een treinstel naar die [slachtoffer] is gelopen en/of is gerend)
  • die [slachtoffer] (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) heeft geslagen en/of met (de) voet(en) heeft getrapt en/of gestampt
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft geraakt op zijn lichaam en/of hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland openlijk, te weten (in een treinstel) te station Winsum gelegen aan de openbare weg [adres] te Winsum, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
  • ( meerdere malen)(met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) te slaan en/of met (de) voet(en) te trappen en/of te stampen
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) te raken op zijn lichaam en/of hoofd
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een schaafverwonding (aan het hoofd) en/of een hersenschudding, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (zwarte) (vierkante) tas van het merk Xplicit,(een) bankpas(sen) (Rabobank en/of SNS bank), een hoeveelheid geld (ongeveer 80,-), een verblijfsvergunning en een reisdocument, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] (in een treinstel)
  • ( meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en/of vuist(en) te slaan en/of met (de) voet(en) te trappen en/of te stampen
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) te raken op zijn lichaam en/of hoofd.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 2 en bewezenverklaring gevorderd voor feit 1 primair, de poging zware mishandeling in vereniging met voorbedachten rade.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 primair en 2. Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij aangevoerd dat het voorwaardelijk opzet op de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte tweemaal in de richting van aangever en eenmaal gericht in diens gezicht heeft uitgehaald. Echter kan hieruit, evenmin als uit de aangifte en de overige verklaringen, niet worden herleid met welke kracht dit is gebeurd en of de klappen op een bepaald kwetsbaar onderdeel van het gezicht waren gericht. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen intreden. Evenmin kan uit de beelden en de verklaring van verdachte worden afgeleid dat zijn opzet daarop was gericht. Verder dient kritisch naar de verklaring van de huisarts te worden gekeken. Het huisartsbezoek heeft pas anderhalf maand na het incident (op verzoek van de politie) plaatsgevonden en uit het medisch journaal (bijlage 3 bij de vordering van benadeelde partij) blijkt dat aangever heeft verklaard dat hij twee weken voor het consult zou zijn mishandeld.
In het geval de rechtbank de poging tot zware mishandeling wel bewezen acht, dan is er geen wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte raad. Verdachte heeft bij de politieverhoren niets over een mogelijk vooropgezet plan verklaard en uit het dossier komt onvoldoende naar voren wanneer verdachte zich voor het eerst in de groep heeft gemengd. In dat kader kan niet met zekerheid worden gezegd dat verdachte de tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Gezien de diagnostiek en persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in het reclasseringsrapport, is het niet uit te sluiten dat het handelen van verdachte een impulsieve actie is geweest en mogelijk heeft hij zich laten leiden door groepsdruk. Daarbij komt dat de getuigenverklaring van [getuige] zeer subjectief is, in die zin dat hij het vermoeden had dat de groep aangever kende en dat hij niet heeft uitgelegd waarop hij zijn vermoeden baseert dat met voorbedachten rade is gehandeld. Ook zegt het feit dat (mede)verdachten naar een bus zijn gerend niets over de intenties van verdachte vóór het incident.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Uit het dossier is noch de betrokkenheid van verdachte bij de wegnemingshandeling noch het oogmerk van verdachte op de wederrechtelijke toe-eigening van de tas van aangever gebleken.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 oktober 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ging de trein in. Toen ik binnen was had ik [slachtoffer] een klap gegeven, nadat ik van hem een klap kreeg.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2024, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024324151 d.d. 25 januari 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 27 oktober 2024 zag ik op het station in Uithuizen een aantal bekende jongens staan, waaronder op een gegeven moment [medeverdachte 1] . Omdat ik verdere ruzie wilde voorkomen besloot ik om de laatste trein naar huis te pakken. Om 01.21 uur stapte ik alleen in de trein van Uithuizen naar Groningen. Op 27 oktober 2024 omstreeks 01.41 uur kwam de trein waarin ik zat aan op het station in Winsum. Ik zag dat [medeverdachte 1] met meerdere jongens de trein in kwam stormen. Ik ken niet alle jongens, maar ik zag dat [medeverdachte 2] , de oudere broer van [medeverdachte 1] , er ook bij was. Ik herkende nog een jongen, zijn voornaam is [naam] . Ze waren met zes of zeven personen. Ze zagen mij in de trein zitten en kwamen op mij af lopen. Ik maakte mij klein en ze begonnen met z'n allen op mij in te slaan en te trappen. Ik kon mij niet verdedigen. De machinist van de trein kwam eraan lopen en schreeuwde dat we op moesten houden. Zij reageerden hier niet op en bleven doorgaan met slaan en schoppen. Ik voelde veel pijn op mijn lichaam. Het geweld dat werd uitgeoefend bestond uit schoppen en slaan tegen mijn bovenlichaam en hoofd. Toen ze uiteindelijk klaar waren met mij liepen ze weg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 30 oktober 2024, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 27 oktober 2024, omstreeks 01.30-01.40 uur, stond ik op het treinstation van Winsum. Ik zag dat vijf à zes jongens aan kwamen rennen. Ik zag dat zij capuchons op hadden en ik had direct een vreemd onveilig gevoel. Ik zag dat zij met een behoorlijke snelheid richting de trein renden. Ik zag dat alle jongens richting het voorste compartiment van de trein renden. Ik zag dat de deur werd opengedaan en ik zag dat een jongen in de deuropening bleef staan. Ik zag dat vier of vijf jongens naar een vierzitsbankje liepen in de richting van een jongen. Ik zag dat vier of vijf jongens direct los gingen op het slachtoffer die al in de trein zat. Na drie tot vijf minuten zag ik alle jongens weer naar buiten rennen. Ik zag dat alle jongens in de richting van een bus renden en instapten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik bekeek de camerabeelden die gevorderd zijn bij Arriva. Deze camerabeelden stonden in de politiesystemen onder: [bestandsnaam] .
Op deze video zie ik het volgende: De camera is gericht op de deur van de treinmachinist. Aan de linkerzijde van de trein zie ik het slachtoffer [slachtoffer] in de hoek zitten. [slachtoffer] zit in een vierzitter en voor hem staat een tafel gevestigd.
In het onderstaande proces-verbaal verwijs ik naar de minuten en seconden in het filmpje. Vanaf 09:49 zie ik een groep van vijf personen naar [slachtoffer] lopen/rennen, ik zie dat de groep [slachtoffer] belaagt.
Om het overzicht te bewaren in dit proces-verbaal zal ik de personen en hun acties één voor één beschrijven.
Om 09:49 zie ik persoon 1 naar [slachtoffer] lopen. Persoon 1 draagt een jas met capuchon over zijn hoofd. Ik zie later in de video dat hij schoenen draagt. Ik zie dat deze persoon [slachtoffer] met beide handen bij zijn hoofd vastpakt en hem met kracht naar zich toe trekt. Ik zie dat de andere personen [slachtoffer] belagen. Ik zie dat persoon 1 bewegingen maakt met zijn bovenlichaam in de richting van [slachtoffer] . Ik kan de armen van de persoon niet zien, omdat de andere personen ervoor staan. Ik zie dat persoon 1 op de treinstoel naast [slachtoffer] gaat staan. Ik zie dat de persoon zich balanceert met zijn rechterarm op het bagagerek boven de stoelen. Ik zie dat de persoon zijn rechterbeen omhoog trekt tot boven zijn heup. Ik zie dat de persoon vijf keer op [slachtoffer] stampt. Ik kan niet zien waar persoon 1 [slachtoffer] raakt. Ik zie dat [slachtoffer] zijn handen aan weerszijden van zijn hoofd houdt terwijl de personen hem slaan en schoppen. Ik zie dat persoon 1 van de stoel afstapt. Ik zie dat persoon 1 nogmaals met kracht aan [slachtoffer] trekt.
Ik zie om 09:50 persoon 2 op [slachtoffer] aflopen. Hij draagt een jas met een capuchon over zijn hoofd getrokken. Ik zie dat persoon 2 gelijk met zijn rechterarm twee keer uithaalt naar [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon door het gedrang van de andere personen in de stoel tegenover [slachtoffer] wordt gedrukt.
Op het beeld zie ik dat hij met zijn linkerarm de linkerarm van [slachtoffer] vasthoudt. [slachtoffer]
bedekte op dit moment met deze arm de linkerkant van zijn hoofd. Ik zie dat [slachtoffer] opstaat en meerdere malen met zijn beide armen in de richting van persoon 2 slaat. Ik zie dat persoon 2 met beide armen in de richting van [slachtoffer] slaat. Ik zie als persoon 1 [slachtoffer] aantrekt, dat persoon 2 met zijn rechterarm met kracht uithaalt naar [slachtoffer] zijn gezicht. Ik zie [slachtoffer] heen en weer bewegen alsof er aan hem getrokken wordt.
Ik zie om 09.50 persoon 3 op [slachtoffer] aflopen. Persoon 3 draagt een jas met capuchon over zijn hoofd getrokken. Ook draagt hij schoenen. Persoon 3 staat middenin de groep personen. Persoon 3 beweegt met zijn bovenlichaam in schokkende bewegingen in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat persoon 3, twee slaande bewegingen met zijn rechter- en linkerarm maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon twee keer een schoppende beweging maakt met zijn rechterbeen in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat persoon 3 aan [slachtoffer] trekt.
Om 09:50 zie ik persoon 4 op [slachtoffer] aflopen. Persoon 4 draagt een jas met een capuchon die hij over zijn hoofd heeft getrokken. Hij draagt schoenen. Ik zag dat de persoon naar [slachtoffer] toeliep en zich over de tafel buigt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat de persoon met zijn bovenlichaam schokkende bewegingen maakt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie persoon 4 zijn armen niet op de beelden. Ik zie dat persoon 4 uit de groep personen stapt. Ik zie dat zodra persoon 1 en 2 de trein verlaten hij naar [slachtoffer] toestapt. Ik zie dat hij vijf keer zijn rechterhand naar achteren beweegt en deze met kracht tegen [slachtoffer] slaat. Ik zie dat persoon 4 als enige nog in de trein staat terwijl de rest van de personen weg zijn gelopen. Ik zie dat persoon 4 met zijn rechterbeen tegen het lichaam van [slachtoffer] trapt, vervolgens slaat hij met zijn rechterarm tegen [slachtoffer] zijn hoofd. Hij slaat tegen de linkerzijde van [slachtoffer] zijn hoofd. Vervolgens slaat hij met zijn linkerhand in het gezicht van [slachtoffer] . Hierna houdt [slachtoffer] zijn handen bovenop zijn eigen hoofd. Hierna slaat persoon nog één keer met een kracht in een hoek tegen [slachtoffer] zijn achterhoofd.
Om 09.52 zie ik persoon 5 op [slachtoffer] aflopen. Ik zie dat de persoon een capuchon over zijn hoofd draagt. Ik zie dat de persoon zich over de tafel heen buigt in de richting van [slachtoffer] . Ik zie dat hij acht keer zijn linkerarm naar achteren beweegt en slaande bewegingen maakt in de richting van [slachtoffer] zijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2024, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 5 december 2024 nam ik telefonisch contact op met aangever [slachtoffer] . V: Kan je mij vertellen wie jou tegen het hoofd aan heeft getrapt?
A: Ik heb het niet gezien omdat ik mezelf moest beschermen, maar ik voelde wel een trap tegen mijn hoofd aan.
V: Heb je ook letsel overgehouden van je mishandeling?
A: Ik heb een schaafplek op mijn hoofd. Ook heb een week lang last gehad van mijn hoofd, ik heb in het verleden ook een hersenschudding gehad en dit voelde net zo. Tot op heden heb ik nog steeds last van mijn hoofd dit is sinds het ongeval en is het niet overgegaan.
6. Een geneeskundige verklaring, op 16 december 2024 opgemaakt en ondertekend door [huisarts] , huisarts, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] .
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 12/12/2024. Overige van belang zijnde informatie: licht traumatisch hersenletsel. Geschatte duur van de genezing: aantal weken.
Medeplegen van de poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte(n) het medeplegen van een poging tot zware mishandeling oplevert. Daarbij moet er ten minste sprake van voorwaardelijk opzet zijn geweest; door toedoen van verdachte(n) moet een aanmerkelijke kans in het leven zijn geroepen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat verdachte(n) die kans ook bewust heeft/hebben aanvaard. In dat kader dient er tevens door hen voldoende nauw en bewust te zijn samengewerkt, in de zin dat eenieder een substantiële bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt aan de hand van de voormelde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Vijf personen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben (gelijktijdig) geweld op aangever uitgeoefend, terwijl aangever in de hoek tussen de zitplaats en de tafel zat ingeklemd. De geweldshandelingen bestonden uit het veelvuldig (en krachtig) slaan op aangevers lichaam, hoofd dan wel gezicht en het herhaaldelijk met geschoeide voet stampen/trappen tegen diens lichaam dan wel hoofd. Aangever heeft aan het voorval letsel overgehouden, te weten een schaafplek op zijn hoofd en een (lichte) hersenschudding waarvan hij ten minste zes weken na het incident last heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde geweldsgedragingen, tegelijkertijd uitgevoerd door vijf personen, naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij vindt de rechtbank dat het opzet in voorwaardelijke vorm aanwezig was, nu verdachte klaarblijkelijk door zijn handelen en als lid van de gewelddadige groep de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank ook van belang dat aangever zich in een zeer kwetsbare positie bevond en dat het vorenbedoelde letsel bij hem typerend is voor de hevigheid van het uitgevoerde geweld.
De rechtbank beschouwt verdachte als medepleger, aangezien zijn rol van voldoende gewicht was. Immers heeft hij meermaals met zijn armen naar aangever uitgehaald, waarvan eenmaal met kracht naar het gezicht van aangever. Terwijl aangever door de medeverdachten ook werd aangevallen.
Met voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hier om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij (contra-)indicaties in ogenschouw moeten worden genomen.
Voor de bewezenverklaring van de voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de voormelde bewijsmiddelen, redengevend. Aangever had op het station van Uithuizen ruzie met medeverdachte [medeverdachte 1] gehad en vervolgens stapte aangever ongeveer twintig minuten voorafgaand aan het incident alleen in de trein van Uithuizen naar Groningen. Toen de trein met daarin aangever op het station in Winsum aankwam renden zes personen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met behoorlijke snelheid en met hun capuchons op in de richting van de treincoupé waarin aangever zat. Daarna werd de deur opengedaan, bleef een van de zes personen in de deuropening staan en stoven de andere vijf verdachten onder wie verdachte en op aangever af. Zij vielen hem direct aan Na het geweld renden alle verdachten uit de trein in de richting van een bus om daarin te stappen. Dit alles gebeurde in slechts enkele minuten.
Uit deze gedragingen en gebeurtenissen voor, tijdens en na het delict leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachten het vooropgezette plan hadden om aangever (zwaar) te mishandelen. In het
bijzonder blijkt de planmatigheid uit de korte tijdsspanne waarbinnen het gebeuren heeft plaatsgevonden, in samenhang met het gegeven dat de zes verdachten vanaf het station met hun capuchons op naar het treincompartiment waarin aangever zich bevond waren gerend en vijf van hen onder wie verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op het moment dat de treindeur openging op aangever waren afgestormd, terwijl de zesde persoon de treindeur bleef openhouden zodat de vijf verdachten nadien uit de trein konden vluchten. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van de daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte impulsief heeft gehandeld en zich mogelijk door groepsdruk heeft laten leiden, schuift de rechtbank gelet op het vorenbedoelde ter zijde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Concluderend acht de rechtbank het medeplegen van de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair).
hij op 27 oktober 2024 te Winsum in de gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, toe te brengen, (in een treinstel naar die [slachtoffer] is gerend)
  • die [slachtoffer] (meerdere malen) (met kracht) met (de) hand(en) en vuist(en) heeft geslagen en heeft getrapt en/of gestampt
  • daarbij die [slachtoffer] (meerdere malen) heeft geraakt op zijn lichaam en hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder feit 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 182 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, waaronder inbegrepen contactverboden met het slachtoffer en de medeverdachten. Daarnaast heeft zij gevorderd een taakstraf van 120 uren op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en de oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarnaast een taakstraf van zestig uren voorwaardelijk, met daaraan verbonden de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een van te voren beraamde poging tot zware mishandeling. In groepsverband hebben zij zich doelgericht naar het slachtoffer begeven, om hem in elkaar te slaan en te stampen dan wel te trappen. Het slachtoffer is hierna van alle kanten door hen belaagd, terwijl hij in de val zat en geen kant op kon. Geen van de daders heeft zich nadien om het slachtoffer bekommerd. Het gebeuren heeft zich in de nachtelijke uren in een trein afgespeeld, waarbij meerdere reizigers van het voorval getuige zijn geweest. Daarmee hebben verdachten de gevoelens van onveiligheid in het openbaar vervoer versterkt.
Als gevolg van het incident heeft het slachtoffer blauwe plekken, schaafwonden en een (lichte) hersenschudding overgehouden. Ook heeft hij er psychische gevolgen van ondervonden, in de vorm van angstklachten.
De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in 2021 door de kinderrechter onherroepelijk is veroordeeld voor een andersoortig feit (het medeplegen van vernieling). Deze veroordeling weegt daarom niet strafverzwarend mee in de onderhavige bestraffing.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 februari 2025. De reclassering heeft de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, contactverbod en dagbesteding. Er wordt gerapporteerd dat er sprake is van een beginnend patroon en ten tijde van het misdrijf criminogene factoren als het sociaal netwerk en psychosociaal functioneren hebben meegespeeld. Verdachte is erg beïnvloedbaar, kan impulsief reageren en is gevoelig voor groepsdruk. Tijdens de delictpleging hebben mogelijk alcoholgebruik en geen zinvolle dagbesteding ook ontwrichtend gewerkt.
Gezien de impulsiviteit in combinatie met een (licht) verstandelijke beperking en het feit dat verdachte in het verleden vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen, wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als laag ingecalculeerd.
Verder heeft de reclassering de toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. Daarvoor zijn indicaties, zoals het onvoldoende kunnen organiseren van eigen gedrag en het onvoldoende kunnen aanbrengen van structuur in het leven en het impulsief kunnen handelen. Bovendien is verdachte woonachtig bij zijn ouders en heeft hij goed contact met zijn familie. Verder heeft verdachte langere tijd hulpverlening gehad, zoals [instelling] , en heeft hij onder toezicht van de gezinsvoogd van de William Schrikker Groep gestaan. De reclassering komt tot de conclusie dat het pedagogische rendement nog aanwezig is en dat verdachte mogelijk meer bij een aanpak vanuit het jeugdrecht, onder belegging bij de William Schrikker Groep, is gebaat.
In aanvulling daarop heeft een jeugdreclasseerder ter zitting toegelicht dat gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds vanuit de dagbesteding bij [naam dagbesteding] werk is gevonden en voor wat betreft de ambulante behandeling bij De Waag wordt ingezet. Voorts heeft zij gesteld dat verdachte, in de periode dat de onderhavige zaak speelde, regelmatig politiecontacten had.
Op zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard zich te willen houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en heeft hij aangegeven dat hij geen contact meer heeft met de medeverdachten. Ook heeft verdachte verklaard het slachtoffer af en toe tegen te komen, maar dat er niets meer tussen hen is.
Gezien het advies van de reclassering en rekening houdend met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde (19 jaar), zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een jeugddetentie moet worden opgelegd. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de jeugdoriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt nemen. In het geval van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van het schoppen dan wel het trappen tegen het hoofd, is een jeugddetentie vanaf drie maanden geïndiceerd.
De rechtbank zal een jeugddetentie opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest van 58 dagen.
Daarbovenop ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen met een proeftijd van twee jaar op te leggen. De rechtbank acht daarbij van belang dat het voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur dient. Hieraan zullen de door de reclassering geformuleerde bijzondere
voorwaarden worden gekoppeld, een en ander zoals in het dictum is bepaald, zodat verdachte onder begeleiding van de jeugdreclassering kan werken aan zijn beperkingen en een zinvolle dagbesteding. Echter zal de rechtbank geen contactverboden als voorwaarde opnemen, nu verdachte heeft verklaard geen contact meer met de medeverdachten en het slachtoffer te zoeken.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 388,- ter vergoeding van materiële schade en 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft zij aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de gestelde immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd en in geval van toewijzing dat de hoofdelijkheid wordt toegepast. Ten aanzien van de gestelde materiële schade heeft zij betoogd deze niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte feit 2, waaruit de materiële schade zou zijn ontstaan, heeft gepleegd. De vordering van de benadeelde partij zal daarom voor dit gedeelte worden afgewezen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. Hoewel de hoogte hiervan niet door de verdediging is betwist, zal dit gedeelte van de vordering voor 250,- een vierde deel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024.
De rechtbank acht aangewezen dat het totale (gevorderde) immateriële schadebedrag van 1.000,- gelijkelijk onder verdachte en de drie medeverdachten wordt verdeeld en dat de hoofdelijke aansprakelijkheid achterwege wordt gelaten. Daarbij wordt rekening gehouden met de door de reclassering gerapporteerde negatieve onderlinge dynamiek tussen verdachte en de medeverdachten. Daarom is het onwenselijk dat zij in het kader van een betalingsverplichting contact met elkaar zouden moeten opnemen.
Het overige deel ( 750,-) van de gevorderde immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 118 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde:
meewerkt aan het toezicht door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: jeugdreclassering) en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
jeugdreclassering. De behandeling is gericht op het terug dringen van zijn impulsiviteit en het beter leren wat goede en slechte sociale contacten zijn. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde jeugdreclasseringsinstelling, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feiten 1 en 2, benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen wordt toegepast.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en
mr. A. van den Oever, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2025.
Mr. A. van den Oever is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.