ECLI:NL:RBNNE:2025:4336

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
18/127536-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes op bovenburen

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, heeft op 24 april 2025 in Hoogeveen met een mes op haar bovenburen afgerend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van vol opzet op de dood, ondanks de psychische gesteldheid van de verdachte. De verdachte had eerder bedreigingen geuit en was in een verwarde toestand. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.P.E.M. Pover, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. D. Roggen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank benadrukte de noodzaak van begeleiding voor de verdachte, gezien haar kwetsbare situatie en psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/127536-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 april 2025 te Hoogeveen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgerend, terwijl zij dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp richtte op het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of terwijl zij met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp een of meer stekende bewegingen maakte richting het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 april 2025 te Hoogeveen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgerend, terwijl zij dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp richtte op het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of terwijl zij met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp een of meer stekende bewegingen maakte richting het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 24 april 2025 te Hoogeveen, althans in Nederland [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te rennen, terwijl zij dat mes althans dat scherpe en/of puntige voorwerp richtte op het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of terwijl zij met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp een of meer stekende bewegingen maakte richting het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, te weten een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, gelet op de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het incident, niet kan worden vastgesteld dat zij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers. Verdachte is licht verstandelijk beperkt, heeft een zeer beperkte draagkracht en een sterk verstoorde emotieregulatie. Uit het psychologisch Pro Justitia rapport blijkt dat deze factoren het handelen van verdachte die bewuste avond sterk hebben beïnvloed. Dit beeld wordt bevestigd door de verschillende verklaringen in het procesdossier. Zowel de beide aangevers als verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het incident zeer verward was. Van het
bewustaanvaarden van een aanmerkelijke kans dat de aangevers als gevolg van haar handelen zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, is dan ook geen sprake geweest. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde, een bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (een poging tot doodslag)
Niet ter discussie staat dat verdachte met een mes in haar hand op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is afgerend en dat zij het mes daarbij heeft gericht op hun lichaam. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert, waarbij de vraag centraal staat of verdachte opzet op de dood heeft gehad.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken hiertoe de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte was sinds drie weken boos op haar bovenburen. In de twee dagen voorafgaand aan het incident heeft verdachte meerdere malen tegen haar partner gezegd dat ze de bovenburen ook daadwerkelijk wilde vermoorden. Op de avond van het incident heeft verdachte gebeld met het noodnummer van de GGZ. Ook in dit gesprek heeft verdachte over haar bovenburen gesproken. Daarbij zou verdachte hebben gezegd: Ik steek ze dood. De GGZ-medewerker heeft deze mededeling zodanig serieus ingeschat, dat hij de politie heeft gealarmeerd. Toen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de woning van verdachte arriveerden, had zij reeds een mes gepakt en zich opgesloten in de wc. In het gesprek met verbalisanten heeft verdachte gezegd dat zij gek werd van haar buren, dat zij van plan was om haar bovenburen neer te steken en dat zij die avond niet veilig zouden zijn. Op de vraag van verbalisant [verbalisant 2] of verdachte op dat moment een mes bij zich droeg, antwoordde zij ontkennend en kort daarop kwam zij met haar handen omhoog uit de wc gelopen. Het mes zat op dat moment verstopt onder haar broeksband. Verdachte is vervolgens samen met verbalisanten naar buiten gegaan. Zij zag toen [slachtoffer 2] op een parkeerplaats staan. Verdachte herkende [slachtoffer 2] en zei tegen verbalisanten Kijk, hij is ook alweer buiten. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte zich daarna omdraaide, het mes pakte, dit mes omhoog hield en in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] begon te rennen die zich op dat moment op ongeveer 20 meter afstand van verdachte bevonden. Het mes hield zij daarbij voor haar borst, met de punt recht vooruit, en gericht op de aangevers. Verbalisant [verbalisant 2] sommeerde verdachte te stoppen en het mes te laten vallen, maar hier werd door verdachte geen gehoor aan gegeven. Pas toen verdachte door verbalisant [verbalisant 2] werd getaserd en daardoor ten val kwam, liet zij het mes los. Verdachte bevond zich op dat moment ter hoogte van het voorwiel van de auto waar de aangevers bij stonden, op ongeveer twee tot drie meter van de aangevers Het mes werd kort daarna door verbalisant [verbalisant 1] aangetroffen in de bodemplaat van de geparkeerde auto.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hiervoor omschreven, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer
1] . De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte met vol opzet heeft gehandeld, nu haar handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het uitvoeren van haar (eerdere) diverse malen geuite voornemen om haar bovenburen te vermoorden, dat het niet anders kan zijn dan dat haar wil daarop ook was gericht toen zij schreeuwend met een groot keukenmes op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is afgerend en daarbij het mes op hun lichaam heeft gericht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, anders dan de raadsman heeft bepleit, de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het feit, niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van (vol) opzet. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
Uit de verklaring van verdachte die zij op de ochtend na het incident bij de politie heeft afgelegd, volgt dat zij zich bewust is geweest van wat zij heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zij het wel terecht vond dat zij door de politie was aangehouden, dat ze heeft gelogen tegen de politie toen ze vroegen of ze een mes bij zich had en dat zij op de aangevers is afgerend. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij ook vond dat de aangevers medeverantwoordelijk waren voor de situatie omdat zij haar partner al maandenlang uitlachten. Dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en voorafgaand aan en tijde van het incident (tot op zekere hoogte) besef van de situatie heeft gehad blijkt voorts uit het feit dat zij op meerdere momenten bewuste keuzes heeft gemaakt. Zo heeft zij na het gesprek met de GGZ-medewerker bewust een mes uit de keukenlade gepakt, welke zij op de wc in haar broeksband heeft verstopt, heeft zij bewust over de aanwezigheid van dit mes gelogen tegen verbalisant [verbalisant 2] , was zij zich buiten bewust van de aanwezigheid van haar bovenburen en heeft zij ook bewust het mes uit haar broekspand gepakt en is daarmee op haar bovenburen afgerend. Dit handelen past bovendien bij de eerder door haar gedane uitlatingen dat zij haar bovenburen wilde vermoorden en dat zij hen zou gaan neersteken. Van een situatie waarin bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, is dan ook geen sprake geweest. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Gelet op het voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Partiële vrijspraak stekende bewegingen
Op basis van het procesdossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2025, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer 2025107399 d.d. 9 mei 2025, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 24 april 2025 om 19.26 uur kregen wij een oproep of we wilden gaan naar de Reiger 109 te Hoogeveen. Ik hoorde de centralist zeggen dat er iemand van een zorg instelling/ GGZ had gebeld dat er een conflict was tussen hun client [verdachte] en de bovenburen. Client zou bedreigingen hebben geuit met "Ik steek ze dood". Om 19.31 was ik ter plaatse. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ze de bovenburen zou gaan neersteken en dat ze er helemaal klaar mee was. Ik zag dat [verdachte] rende in de richting van een personenauto. Ik zag dat [verdachte] viel tussen de auto's. Ik heb het mes gepakt uit de bodemplaat van de auto. De mensen stonden twee a drie meter van haar verwijderd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2025, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Om 19:31 uur kwamen wij ter plaatse. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij gek werd van haar buren en daadwerkelijk van plan was om haar bovenburen neer te steken. Ik hoorde haar zeggen: "Zij zijn vanavond niet veilig". Ik vroeg [verdachte] of zij een mes bij zich had. Ik hoorde haar zeggen dat ze geen mes bij zich had en niets zou doen. Kort daarna zag ik de deur van de wc opengaan en stapte [verdachte] naar voren met haar handen omhoog. We liepen naar buiten en daarop hoorde ik haar zeggen: "Kijk, hij is ook al weer buiten". Ik zag dat zij wees naar een man die aan de overkant van de straat stond. Daarop liepen we naar ons dienstvoertuig. Ik zag dat zij na vijf meter stilstond. Ik zag dat ze haar rechterhand in de achterzijde van haar broek deed. Ik zag dat ze van mij wegdraaide en richting de eerder genoemde personen liep, die bij het geparkeerde voertuig stonden. We stonden op dat moment twintig meter vanaf de genoemde personen vandaan. Ik zag dat [verdachte] haar rechterhand omhoog deed en zag dat zij een oranjegekleurd mes omhoog hield. Ik zag dat zij naar de personen rende en ik hoorde haar iets schreeuwen. Ik riep: "Mes! Laat vallen dat mes!" en rende achter haar aan. Ik zag dat zij hard op hen afrende en zij hen naderde op vier meter afstand. Ik pakte mijn stroomstootwapen en schoot tijdens het rennen één cassette af en zag ik dat ik de verdachte raakte. Ik zag dat de verdachte voorover op de grond viel ten hoogte van het linker-voorwiel van het voertuig.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2025, opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier , inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 24 april 2025 omstreeks 19:45 uur was ik in [adres] te Hoogeveen. Ik was net begonnen met het verwisselen van de ruitenwissers van de auto van mijn moeder. Ik deed dat op de parkeerplaats welke gelegen is aan de overkant voor de flat. Ik hoorde ineens geschreeuw uit de richting van de flat komen. Ik zag een mevrouw bij de bosjes staan. Ik zag dat ze ineens richting ons rende. Ik had oogcontact met haar en dacht dat zij wel op mij gericht was. Ik zag dat ze een mes in haar rechterhand (recht vooruit stekend voor haar borst) had en naar mij toe rende om die tegen mij te gebruiken om mij te verwonden. Toen ben ik om de auto gaan lopen om de aanval van die vrouw te vermijden. De afstand tussen die vrouw en mij was ongeveer 3-4 meter.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2025, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik zag mijn buurvrouw naar buiten lopen. Ik keek naar de buurvrouw en de blik in haar ogen zei mij dat het niet goed was. Ik zag toen ook dat ze een groot keukenmes in haar handen had. Ik zag dat ze het mes voor haar borst voor zich uitstak. Ik zag de punt van het mes naar voren steken. Ik zag dat ze haar pas versnelde in onze richting. Mijn zoon en ik stonden dicht naast elkaar bij mijn auto. Ik hoorde de buurvrouw tijdens het harde lopen ook schreeuwen tegen ons. Ik hoorde de mannelijke politieman roepen dat ze moest stoppen. Ik zag dat ze doorliep. Ik had echt de overtuiging dat ze ons neer wou steken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 25 april 2025, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik vind het terecht dat ik hier zit. V: Wat kun je op voorhand verklaren?
A: Ik had het noodnummer van de GGZ gebeld. De buren hadden [getuige] na gedaan met de stem, dat gebeurt dus heel vaak.
V: Over welke buren hebben we het nu? A: Die er gister bij betrokken waren.
V: Wat heb je tegen die man gezegd van het GGZ?
A: Ik heb gezegd dat het niet lekker met mij gaat en dat ik een mes zou pakken.
V: Wanneer heb je het mes gepakt?
A: Nadat ik de man van het GGZ had gebeld. Ik heb gelogen tegen de politie toen ze vroegen of ik een mes bij mij had.
V: Wat gebeurde er toen je met de collega's naar de politie auto liep.
A: Die jongen stond buiten. Mijn knop ging mijn om omdat ze mijn vrouw belachelijk hebben gemaakt. Toen ben ik toch omgedraaid en ben ik richting de personen buiten gerend.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 april 2025 opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
De afgelopen drie weken zegt [verdachte] dat ze boos is op onze bovenbuurvrouw. Sinds twee dagen is het zo dat [verdachte] de buurvrouw nu ook daadwerkelijk wil vermoorden. Dit heeft ze mij letterlijk gezegd. De afgelopen dagen heeft ze deze bedreiging al een paar keer geuit. Gisteren had ze acht blikjes bier op en ging ze bellen met de GGZ. Zij vertelde aan de telefoon dat zij rond loopt met het plan om haar buurvrouw te willen vermoorden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 24 april 2025 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgerend, terwijl zij dat mes richtte op het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat uitgaande van een bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan de orde is. Om deze reden verzoekt de raadsman de rechtbank om, lopende de termijn waarbinnen tot een uitspraak moet worden gekomen, de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit de door de officier van justitie geëiste straf redelijk is. Verdachte kan baat hebben bij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en zij is ook bereid om deze voorwaarden na te leven. Door de raadsman is voorts benadrukt dat een langer verblijf in detentie, gelet op de problematiek van verdachte, niet passend is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) d.d. 15 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 24 april 2025 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door met een mes in haar hand op hen af te rennen en het mes daarbij te richten op het lichaam van de beide aangevers. Het is aan het direct en adequaat handelend optreden van de politie te danken, dat verdachte de aangevers niet heeft kunnen bereiken en een fatale afloop is voorkomen. Uit het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht door [slachtoffer 1] blijkt dat het handelen van verdachte voor haar en [slachtoffer 2] zeer beangstigend is geweest en nog steeds een grote impact heeft op hun (dagelijks) leven. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 15 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Het strafblad van verdachte werkt bij het bepalen van de (hoogte van de) straf dan ook niet strafverzwarend.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoon van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
  • het psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 14 augustus 2025, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
  • het reclasseringsrapport d.d. 18 september 2025, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker, en haar (aanvullende) e-mailbericht van 1 oktober 2025.
Het advies van de psycholoog
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een matige stoornis in het gebruik van alcohol, thans in vroege remissie (in een gereguleerde omgeving) en een stoornis in het gebruik van een opioïde (Oxycodon), in langdurige remissie. Voorts is sprake van een chronische overbelasting door een opstapeling van negatieve life events en chronische lichamelijke klachten. Ten gevolge van deze gecombineerde, chronische en complexe problematiek is de draagkracht van verdachte zeer gering.
Daarnaast is sprake van een sterk verstoorde emotieregulatie, met name van snel oplopende angsten en wantrouwen bij een beperkt overzicht en beperkt begripsvermogen. Ook is sprake van tekortschietende adequate probleemoplossende vaardigheden. Het overschrijden van de draagkracht van verdachte kan leiden tot een sterk verstoorde impulscontrole en/of psychotische overschrijdingen. Het gebruik van alcohol verzwakt de impulscontrole nog verder. De verzwakte impulscontrole heeft, in combinatie met de overige problematiek, de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit beïnvloed. Het advies van de psycholoog is daarom om verdachte het ten laste gelegde feit in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. De kans dat verdachte opnieuw tot gewelddadig handelen zal komen, is volgens de psycholoog afhankelijk van haar woonomgeving. In haar oude woning wordt deze kans als hoog ingeschat, in een passende woonvorm als matig tot laag. Om het recidiverisico te verminderen en de positieve lijn die verdachte in de P.I. heeft ingezet te bestendigen, acht de psycholoog plaatsing (op korte termijn) in een beschermde woonvorm, met 24-uurs begeleiding, voldoende structuur, de mogelijkheid zich terug te trekken (ontprikkelen) en het tijdig interveniëren bij een zorgmijdende houding, in combinatie met ondersteuning bij praktische en emotionele vaardigheden, het meest wenselijk. Verdachte heeft een WLZ-indicatie en is gemotiveerd om aan zo'n plaatsing mee te werken. Een rechterlijke machtiging (Wet zorg en dwang) of een zorgmachtiging op grond van de wet verplichte GGZ is daarom niet aan de orde. Wanneer verdachte in een adequate woonvoorziening verblijft, met begeleiding en ondersteuning voor haar problematiek, is het recidiverisico laag. Daarom wordt door de psycholoog geen behandeling in een forensisch kader geadviseerd. Bovendien staat de psychiatrische problematiek van verdachte niet de voorgrond staat, zij heeft daarvoor reeds behandeling ontvangen verdere behandeling daarvan wordt niet nodig geacht.
Het advies van de reclassering
De reclassering sluit zich grotendeels aan bij de bevindingen van de psycholoog in het pro Justitiarapport. Verdachte is kwetsbaar. De bij haar aanwezige psychiatrische problematiek, licht verstandelijke beperking en de problemen die hieruit voortvloeien, hebben, samen met het gebruik van alcohol en het ontbreken van de juiste begeleiding, haar handelen beïnvloed. Dit handelen lijkt daarom veeleer voort te komen uit onmacht door haar psychisch- en cognitief functioneren dan uit pro-crimineel gedrag of een antisociale houding. Indien verdachte terugkeert naar haar woonplek, schat de reclassering het recidiverisico in als hoog. Plaatsing in een beschermde woonvorm met intensieve begeleiding, waarbij verdachte voldoende
wordt ondersteund bij haar complexe problematiek, is de belangrijkste interventie om dit recidiverisico te beperken. Verdachte heeft reeds een WLZ GGZ 3-indicatie op grond waarvan zij recht heeft op plaatsing in een beschermde woonvorm. Het kader van de WLZ is volgens de reclassering dan ook voorliggend en passend. Tegelijkertijd ziet de reclassering ook risicos voor een terugval in alcoholgebruik, hetgeen het recidiverisico kan verhogen. Voor het beperken van dit risico acht de reclassering een behandeling gericht op het krijgen van inzicht in het alcoholgebruik en het voorkomen van terugval in alcoholgebruik van belang. De reclassering maakt hierbij wel de kanttekening dat nog onderzocht moet worden of deze behandeling gelet op het cognitief vermogen van verdachte haalbaar is. Indien dit niet het geval is, dient er voor de reclassering ruimte te bestaan om de behandeling te beëindigen zonder dat dit tot een negatieve retourzending van het reclasseringstoezicht zal leiden. De wijze waarop aan eventuele bijzondere voorwaarden invulling wordt gegeven, zal derhalve maatwerk moeten zijn waarbij ervoor gewaakt moet worden dat verdachte niet wordt overvraagd.
Het beeld van verdachte dat uit de rapportages van de psycholoog en de reclassering naar voren komt, is die van een kwetsbare vrouw die al het nodige in haar leven heeft meegemaakt en die (blijvend) hulp en begeleiding nodig heeft om zich staande te kunnen houden in de maatschappij. Dit beeld komt overeen met de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen. De rechtbank waardeert het dat verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd. Tegelijkertijd kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte haar handelen (geheel) lijkt te verklaren door haar problematiek en dat zij haar eigen rol daarin niet (volledig) inziet. Daar komt bij dat er aanwijzingen zijn dat verdachte haar medicatie niet altijd adequaat inneemt. Bovendien gebruikte verdachte ten tijde van het ten laste gelegde fors alcohol. De combinatie hiervan roept grote risicos (voor anderen) in het leven en inzicht daarin lijkt bij verdachte nog tekort te schieten. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst.
Conclusies van de rechtbank
Toerekenbaarheid
Gelet op de bevindingen van de psycholoog in het Pro Justitiarapport concludeert de rechtbank dat het handelen van verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het incident in overwegende mate is beïnvloed door de bij haar aanwezige problematiek. De rechtbank neemt daarom het advies van de psycholoog over en zal de bewezenverklaarde feiten in (sterk) verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee in strafmatigende zin rekening houden bij de strafoplegging.
De straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en ernst van het feit in beginsel een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het zwaartepunt van de straf op hulp en begeleiding dient te liggen. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Daarnaast zullen aan dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte te (blijven) motiveren zich in te zetten voor de hulp en begeleiding die haar in het kader van de bijzondere voorwaarden geboden wordt en om haar ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair
programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het in inbeslaggenomen mes.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het inbeslaggenomen mes (goednummer G1823337) onttrekken aan het verkeer, nu verdachte het bewezenverklaarde feit met dit mes heeft begaan. Daarnaast is het ongecontroleerde bezit van dit mes in strijd met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Bij de hoogte van de (immateriële) schade is geen bedrag ingevuld.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat door de rechtbank geen beslissing op de vordering van de benadeelde partij behoeft te worden genomen, nu door hem geen bedrag op het voegingsformulier is ingevuld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu de benadeelde partij geen schadebedrag heeft ingevuld op het voegingsformulier. Daarnaast is het voegingsformulier niet ondertekend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 13 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering VNN op het adres [adres] of het telefoonnummer [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde meewerkt aan het verblijf in een instelling voor beschermd wonen of begeleid wonen, te bepalen door de WLZ-indicatiehouder en/of het Zorgkantoor. Het verblijf start zo snel mogelijk. De reclassering houdt toezicht of betrokkene verblijft bij het beschermd wonen op de WLZ plek;
dat veroordeelde zich laat behandelen door een (forensische) behandelorganisatie gericht op verslavingsproblematiek, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Wanneer de behandeling door de zorgverlener en/of de reclassering niet haalbaar wordt bevonden, zal er geen uitvoering gegeven worden aan de behandelverplichting;
dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt wanneer, hoe vaak en tot wanneer veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij zijn eigen proceskosten draagt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes (goednummer G1823337).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Brouwer, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2025.
Mr. C. Brouwer en mr. K. Offerein-Hulshoff zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.