ECLI:NL:RBNNE:2025:4289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
201743
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om de gecertificeerde instelling (GI) die de ondertoezichtstelling van zijn kinderen uitvoert, te vervangen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L. van Onna, heeft aangevoerd dat hij zich niet gehoord voelt door de GI en dat er een gebrek aan daadkracht is in de omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Buitenhuis, steunt het verzoek van de vader niet en benadrukt het belang van de bestaande vertrouwensband tussen de kinderen en de GI.

De kinderrechter heeft de procedure op 26 september 2025 gevoerd, waarbij zowel de vader als de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veel ruis is in de samenwerking tussen de vader en de GI, vooral na een incident op 15 januari 2025, waarbij de kinderen zich zorgelijk hebben uitgelaten over hun omgang met de vader. Ondanks de verstoorde communicatie tussen de vader en de GI, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om de huidige GI te handhaven, omdat zij al een vertrouwensband hebben opgebouwd.

De kinderrechter heeft het verzoek van de vader tot vervanging van de GI afgewezen, met de overweging dat de vader moet meewerken aan het voorstel van de GI om een derde jeugdbeschermer te betrekken. De kinderrechter heeft de vader aangespoord om in het belang van zijn kinderen in gesprek te gaan met de GI en de samenwerking te herstellen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/17/201743 / JE RK 25-777
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over de vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. A.L. van Onna uit Franeker,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. M.J. Buitenhuis uit Leeuwarden,
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de vader, ontvangen op 8 september 2025;
  • het bericht van de GI met bijlagen van 19 september 2025;
  • het bericht van de advocaat van de vader met bijlagen van 26 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2. [
minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 september 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 21 september 2026.
2.4.
Op 15 januari 2025 is de GI door de school van de kinderen gebeld. De school heeft aangegeven dat de kinderen die dag helemaal overstuur waren. Ze wilden niet meer naar de moeder thuis. De kinderen gaven aan dat de vader hen “alles” had verteld en dat ze nu een geheim met hem hebben en dit niet mogen delen. Daarna heeft nog eenmaal op de zaterdag daarop omgang plaatsgevonden, waarna de vader vijf weken op vakantie is gegaan. De fysieke zorgregeling tussen de vader en de kinderen wordt sindsdien niet meer uitgevoerd, vanwege onder meer een verschil van inzicht over een herstelgesprek.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt de kinderrechter om de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door een andere gecertificeerde instelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vader het volgende aangevoerd.
3.2.
De vader voelt zich vanaf de start van de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI niet gehoord, niet serieus genomen en ongelijk behandeld ten opzichte van de moeder. De GI is (feitelijk) in maart 2024 betrokken geraakt. In januari 2024 heeft de vader al een plan van aanpak ontvangen. De vader meent dat deze zonder gedegen onderzoek is opgesteld. In [maand, jaartal] is de vader beschuldigd van seksueel misbruik, maar hij is daarvoor vrijgesproken in [maand, jaartal]. Sindsdien staat de moeder niet achter het contact van de kinderen met de vader en informeert zij de vader zeer summier. De vader is van mening dat de GI hiertegen onvoldoende actie heeft ondernomen. Volgens de vader ontbreekt het aan daadkracht bij de GI en verwijst de GI naar de rechtbank om duidelijkheid te verschaffen over de omgang. Ook neemt de GI volgens de vader geen regie over de uitbreiding van de omgang. De vader heeft de GI verzocht om de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven over de omgang, maar dat is niet gebeurd. De vader is van mening dat de jeugdbeschermers alleen oog hebben voor de positie van de moeder. De vader heeft in november 2024 een klacht tegen de jeugdbeschermers ingediend. Het gesprek daarover was gepland op een dag dat de vader omgang zou hebben met de kinderen. Het gesprek is daarom niet doorgegaan en heeft niet meer plaatsgevonden. Op 18 februari 2025 heeft de vader een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing gekregen over het belasten van de kinderen met volwassenproblematiek, naar aanleiding van een voorval op 15 januari 2025. Deze vooraankondiging is gegeven zonder hoor en wederhoor van de vader. De vader mag geen omgang met de kinderen hebben totdat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de jeugdbeschermers. Uiteindelijk heeft op 10 juli 2025 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Er is voorgesteld dat er een derde jeugdbeschermer wordt betrokken. De vader was bereid mee te werken, maar voordat hij op dit voorstel reageerde, ontving hij al een uitgebreide evaluatie en plan van aanpak ondertoezichtstelling. De inhoud daarvan was een klap in zijn gezicht. Zonder enige nuance wordt gesteld dat het risico op kindermishandeling bij de vader hoog is. De vader heeft hierdoor de overtuiging dat ook een derde jeugdbeschermer geen positieve verandering teweeg zal brengen en verzoekt daarom om vervanging van de huidige GI.

4.De standpunten

De GI
4.1.
De GI staat niet achter het verzoek van de vader en stelt dat het vervangen van de GI niet in het belang is van de kinderen. Er is sprake van een vertrouwensband tussen de kinderen en de GI. Het is voor hen niet wenselijk dat weer van vooraf aan moet worden begonnen met het opbouwen van het vertrouwen met andere jeugdbeschermers. Bovendien heeft de GI nu een goede samenwerking met de moeder, wat in het begin wel anders is geweest. De GI benadrukt dat zij ook wel beslissingen neemt waar de moeder het niet mee eens is, maar dat het dan wel lukt om daarover met de moeder in gesprek te gaan. De GI is van mening dat er hoe dan ook een gesprek met de vader moet plaatsvinden naar aanleiding van de gebeurtenissen op 15 januari 2025. Dat de vader zijn visie daarover ter zitting heeft toegelicht, verandert het standpunt van de GI niet. De GI hoopt met het gesprek te bereiken dat zij weer in de samenwerking komt met de vader. Ook als de GI wel wordt vervangen, verwacht de GI dat er eerst een gesprek met de vader en de nieuwe gecertificeerde instelling zal moeten plaatsvinden over de omgang met de kinderen, voordat deze weer opgestart kan worden. Het voorstel van de GI om een derde jeugdbeschermer te betrekken staat nog steeds en de GI hoopt dat de vader van dat voorstel gebruik zal maken.
De moeder
4.2.
De moeder staat niet achter het verzoek. De moeder vindt dat het belang van de kinderen goed meegewogen moet worden in de beslissing of de GI vervangen moet worden of niet. Op dit moment is sprake van wederzijds vertrouwen tussen de kinderen en de GI, maar ook tussen de moeder en de GI. Dat zal wegvallen op het moment dat er een nieuwe GI komt. Bovendien kan het inzetten van een andere GI leiden tot informatieverlies en een vertraging in de (eventuele) hulpverlening. Dat is allemaal niet in het belang van de kinderen. Dat er iets moet gebeuren ten aanzien van het contact tussen de vader en de GI is de moeder wel duidelijk, maar het vervangen van de GI is daarin niet de oplossing en niet in het belang van de kinderen, zo vindt de moeder. Wel staat de moeder achter het (tijdelijk) betrekken van een derde jeugdbeschermer om de verstandhoudingen tussen de vader en de GI te herstellen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling die met de uitvoering van de ondertoezichtstelling is belast vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van (onder andere) een met het gezag belaste ouder. [1] Vervanging kan onder meer wanneer de verhoudingen tussen de gecertificeerde instelling en de betrokkenen dermate slecht zijn dat het belang van het kind vereist dat een andere gecertificeerde instelling wordt benoemd.
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek tot vervanging van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid afwijzen. Gelet op de overgelegde stukken en wat tijdens de zitting is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het niet in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er een andere gecertificeerde instelling wordt benoemd. De kinderrechter overweegt hierover als volgt.
5.3.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat er veel ruis is in de samenwerking tussen de vader en de GI. Het voorval op 15 januari 2025 - waarbij de kinderen zorgelijke signalen hebben geuit naar aanleiding van een omgangsmoment met de vader - en de gebeurtenissen die daarna volgden, hebben ertoe geleid dat de vader geheel uit de samenwerking is gegaan met de GI en dat er een patstelling is ontstaan. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de GI het niet eens zijn over wat er nadien precies is gebeurd en hoe deze patstelling doorbroken kan worden. Wel vinden zij beide dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het contact met de vader weer opgestart wordt, maar de GI stelt als voorwaarde dat de vader eerst in gesprek gaat met de jeugdbeschermers over de zorgelijke uitspraken die de kinderen hebben gedaan over de vader. De kinderrechter vindt dit een redelijke eis, te meer nu er al langer zorgen zijn over dat de vader de kinderen belast met volwassen zaken. Dat de kinderen nu al lange tijd de vader niet zien, is een gevolg van de keuze van de vader. De kinderrechter constateert verder dat de GI meerdere handreikingen heeft gedaan om weer in samenwerking te komen, maar dat de vader daar niet (meer) aan wil meewerken. Het laatste voorstel van de GI om een derde jeugdbeschermer te betrekken, heeft de vader ook afgewezen vanwege dat in het concept evaluatie en plan van aanpak staat, dat hij kort na dit voorstel ontving, dat er een hoog risico is op kindermishandeling in de situatie bij de vader. Nu de vader zelf stelt dat hij aan PTSS lijdt en de benoemde risicofactoren voor kindermishandeling onder meer hoge stress en psychiatrie zijn en daarmee dus verband houden, kan de kinderrechter niet begrijpen waarom dit maakt dat hij niet langer wil gebruikmaken van het voorstel om een derde jeugdbeschermer te betrekken.
5.4.
Hoewel vaststaat dat de communicatie tussen de GI en de vader verstoord is, is dat naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende reden om de GI te vervangen, nu de vader weigert hierover in gesprek te gaan. De kinderrechter ziet ook, anders dan de vader heeft gesteld, onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de GI enkel oog heeft voor de positie van de moeder. De GI heeft bijvoorbeeld in 2024 een andere visie gehad dan de moeder ten aanzien van het opbouwen van de omgang. Ook is de kinderrechter van oordeel dat een nieuwe GI niet in het belang van de kinderen is, nu zij een band hebben opgebouwd met de huidige jeugdbeschermers. De kinderrechter roept de vader daarom met klem op om, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], het voorstel voor een derde jeugdbeschermer aan te grijpen en in gesprek te gaan met de GI over de uitlatingen die de kinderen hebben gedaan en om de onderlinge samenwerking te herstellen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025, in aanwezigheid van de griffier.
fn 1049

Voetnoten

1.Artikel 1:259 BW