ECLI:NL:RBNNE:2025:4268

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
18-730073-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling van een veroordeelde met complexe psychische problematiek

Op 20 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die ter beschikking was gesteld wegens opzettelijk brand stichten. De officier van justitie had op 30 juli 2025 gevorderd om de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Tijdens de behandeling op 6 oktober 2025 werd er aandacht besteed aan de complexe psychische en somatische voorgeschiedenis van de veroordeelde, die op jonge leeftijd ernstige aandoeningen had. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen, waaronder psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en GZ-psycholoog E.I.J. Peeters, in overweging genomen. Deze deskundigen concludeerden dat de veroordeelde een uitgebreide neurocognitieve stoornis heeft, met een beperkt probleembesef en een instabiel zelfbeeld. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid vereisen dat de termijn van de dwangmaatregel met twee jaar wordt verlengd, omdat er geen zicht is op een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel binnen een jaar. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie en het verlengingsadvies van de deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-730073-19
Beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 20 oktober 2025 in de rechtbank Noord-
Nederland
in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , verblijvende in [instelling] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 30 juli 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2025, waarbij aanwezig waren:
  • de officier van justitie mr. H. Mous;
  • de veroordeelde;
  • haar raadsvrouw mr. S. Marjanovic, advocaat te Den Haag;
  • mevr. L.J. Peters als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 9 juli 2025, van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd en de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op het advies als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), opgemaakt door C.J.J.C.M van Gestel, psychiater, en E.I.J. Peeters, GZ-psycholoog, beiden niet verbonden aan de instelling waar de veroordeelde wordt verpleegd.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 16 september 2021 heeft het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden de veroordeelde ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, wegens opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De terbeschikkingstelling is aangevangen 1 oktober 2021 en op 18 september 2023 verlengd met twee jaren, welke beslissing is bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 7 maart 2024.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een 29-jarige vrouw met een complexe voorgeschiedenis. Op jonge leeftijd had ze ernstige somatische en neurologische aandoeningen, die haar fysieke conditie maar eveneens haar cognitieve, sociaal emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden. Veroordeelde heeft weinig praktische vaardigheden kunnen ontwikkelen, evenals een stabiele, eigen identiteit. Veroordeelde heeft moeite om te begrijpen wat er van haar verwacht wordt, de gevolgen van haar gedrag in te zien en hoe ze moet omgaan met anderen.
Naar aanleiding van de beslissing van het gerechtshof 7 maart 2024 is veroordeelde opgenomen ter observatie in het Pieter Baan Centrum (verder: PBC). Het gerechtshof adviseerde neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten om definitief een conclusie te kunnen trekken ten aanzien van eventuele NAH-problematiek in relatie tot gedrag en behandelmogelijkheden.
Uit het PBC-onderzoek blijkt dat er bij veroordeelde sprake is van een premorbide zwakbegaafd intelligentieniveau en daarnaast een neurocognitieve stoornis met multipele oorzaken. Het cognitieve functioneren wordt gekenmerkt door een zeer trage informatieverwerking, problemen ten aanzien van het ophalen van informatie uit het geheugen en de executieve functies. Het huidige functioneren is op licht verstandelijk beperkt niveau.
Veroordeelde heeft een beperkt probleeminzicht en zelfinzicht en een instabiel doch overwegend negatief zelfbeeld. Haar contactname is afwerend, soms vijandig en wantrouwend, maar tegelijkertijd kan zij ook overmatig amicaal zijn en ontremd overkomen.
Er is sprake van (een patroon van) instabiliteit in interpersoonlijke relaties. Haar gedrag wordt gekenmerkt
door impulsiviteit, terwijl zij verminderd in staat is om de consequenties van haar gedrag te overzien. Er is sprake van forse emotie- en impulsregulatieproblemen.
Classificerend is er sprake van een uitgebreide neurocognitieve stoornis, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (licht) en een borderline persoonlijkheidsstoornis. In het verleden is sprake geweest van middelenmisbruik.
Er is sprake van een hoge zorgintensiteit, wat het autonomieconflict bij veroordeelde versterkt. De daaruit ontstane wrijving tussen veroordeelde en de behandelsetting maakt dat een soepele samenwerking zeer moeilijk tot stand komt. Veroordeelde toont een wisselend beeld wat betreft inzet in behandeling en werken aan behandeldoelen. Haar (beperkte) zelfzorg, somatische toestand en gedrag blijven zorgelijk.
Vele interventies en aanpassingen in begeleidingsstijl leiden niet, of tot zeer beperkte verbetering. Vanaf juli 2023 verblijft veroordeelde op de afdeling Longcare; een afdeling met lage behandeldruk voor mensen die op een reguliere afdeling zijn vastgelopen in de behandeling. Hoewel het ingezette risicomanagement enige effectiviteit heeft getoond lijkt er bij veroordeelde blijvend sprake te zijn van beperkt probleembesef en -inzicht. Daarnaast is de affectieve stabiliteit beperkt en spelen er diverse
symptomen naar aanleiding van de uitgebreide neurocognitieve problematiek mee in de behandeling. Deze risicofactoren worden door het risicomanagement ondervangen. Hierdoor komt het in de afgelopen jaren niet meer tot brandstichting, en verminderd tot gewelddadig gedrag.
Het risico op gewelddadige recidive (evenals het risico op brandstichting) in geval van beëindiging toezicht of maatregel is ingeschat als matig, oplopend tot matig-hoog. Wanneer het bevel tot dwangverpleging voorwaardelijk wordt beëindigd wordt het recidiverisico ingeschat als matig-hoog.
Veroordeelde heeft geen verlofstatus. Op dit moment is er geen vooruitzicht op een eerste stap richting een start van het resocialisatietraject. Deze kan worden genomen wanneer blijkt dat veroordeelde een nieuwe behandelpoging aangaat, maar veroordeelde heeft aangegeven daaraan niet mee te werken. Er zal dan geopteerd worden voor een tweede behandelpoging.
Geadviseerd is de verlenging van de tbs-maatregel met dwangverpleging voor de duur van 2 jaren.
De deskundige L.J. Peters heeft tijdens de terechtzitting van 6 oktober 2025, via een directe beeld- en geluidverbinding, het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt zakelijk weergegeven in:
De voorstellen voor therapieën van het PBC zijn met veroordeelde besproken, maar het probleem is dat veroordeelde geen vertrouwen heeft in de kliniek. Dat is gebleken uit het overleg met veroordeelde, haar raadsvrouw, de curatoren en de kliniek. Om de behandelimpasse te doorbreken, is er door de raadsvrouw van veroordeelde en de deskundige een gezamenlijk overplaatsingsverzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid ingediend. Dit verzoek is door de raadsvrouw en de deskundige op 5 september 2025 onderschreven. Echter, het is nog onduidelijk wanneer er een beslissing op het verzoek wordt genomen. In de tussentijd doet de kliniek haar best om de relatie met veroordeelde zo goed als mogelijk te onderhouden, maar dit verloopt moeizaam.
Het verlenen van verlof, zoals geadviseerd in het rapport van het Pieter Baan Centrum, lijkt op dit moment geen optie. Veroordeelde zal op termijn overgeplaatst worden en dit brengt met zich mee dat er niet gesproken kan worden van een stabiele leefsituatie. Desondanks zal de deskundige zich inzetten voor de mogelijkheid tot het verlenen van verlof aan veroordeelde. Verlof kan namelijk bijdragen aan de bereidheid om mee te weken aan de behandeling.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid Sv.
Uit het psychiatrisch onderzoek van het Pieter Baan Centrum van 16 juni 2025, opgesteld door C.J.J.C.M van Gestel, psychiater, en E.I.J. Peeters, GZ-psycholoog, blijkt
dat er bij veroordeelde sprake is van een zeer belaste somatische voorgeschiedenis vanaf zeer jonge leeftijd, die tot op de dag van vandaag consequenties heeft voor haar (neuro-)cognitief functioneren en voor de in haar persoonlijkheid verankerde gedragspatronen. Het disfunctioneren van veroordeelde heeft in grote lijnen ook steeds dezelfde stoornisclassificatie opgeleverd, zij het dat daar wel kleine verschillen in
te zien zijn geweest. Kern van de diagnostische conclusies is steeds geweest dat veroordeelde weliswaar (neuro)cognitief beperkt is, maar dat die neurocognitieve stoornis niet al haar gedrag, waarin vanaf de puberteit nadrukkelijk óók borderline kenmerken in te zien zijn geweest, zou verklaren.
Onderzoekend psycholoog en psychiater concluderen dat de somatische problematiek van veroordeelde aan de basis staat van een (uitgebreide) neurocognitieve stoornis, die meteen invloed had op de
(neuro-)cognitieve vermogens van veroordeelde. Toen haar persoonlijkheidsontwikkeling op gang moest komen liep deze averij op door de neurocognitieve beperkingen en door traumatische gebeurtenissen in het gezin en het leven van veroordeelde zelf. Er ontstond een conflictueuze autonomie: veroordeelde kon zich nooit op een gezonde manier los maken van haar gezin en werd enorm beperkt in de mogelijkheden om een normale schooltijd te hebben, normaal vrienden te maken, seksualiteit te ontdekken enzovoorts. Zij was op allerlei manieren zeer afhankelijk van anderen en kwam steeds meer in verzet. Borderline gedragskenmerken werden nadrukkelijk zichtbaar, soms moeilijk te onderscheiden van de symptomen van haar neurocognitieve lijden.
Onderzoekend psycholoog en psychiater komen tot de classificaties uitgebreide neurocognitieve stoornis, ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Dientengevolge een (licht) verstandelijke-ontwikkelingsstoornis en een borderline-persoonlijkheidsstoornis.
De psycholoog en psychiater komen tot een ongunstig risicoprofiel. Er is een beperkte affectieve stabiliteit en nauwelijks inzicht en de psycholoog en psychiater concluderen dat er bij een 'uit zorg' situatie van veroordeelde een hoger recidiverisico is (matig-hoog), naast de evidentie risico's voor veroordeelde zelf, dan in een 'in zorg' situatie in de bestaande setting (matig), waarin veroordeelde weliswaar nog altijd instabiel is en beperkt responsief, maar de bandbreedte van haar instabiliteit is afgenomen.
De deskundigen zien geen evidente discrepanties met eerdere risicotaxaties van de kliniek.
Ten aanzien van het risicomanagement kan gesteld worden dat veroordeelde vooralsnog gebaat is bij een beveiligde setting waarin controle en begrenzing kunnen worden aangebracht, maar waarin vooral ook wordt ingezet op een snelle signalering van haar gedragsproblemen opdat tijdig bijgestuurd kan worden. Onderzoekend psycholoog en psychiater zijn wel van mening dat er, gezien de risicotaxatie, geen goede grond is veroordeelde een vorm van verlof te onthouden.
Waar het risicomanagement in grote lijnen een zekere effectiviteit heeft gehad, spreekt de kliniek toch van een "behandelimpasse". Deze berust ten dele op de noodzaak van een hoge zorgintensiteit, die appelleert aan het autonomieconflict van veroordeelde, waardoor zij zich 'dwars' en soms 'onmogelijk' kan gedragen en het niet komt tot een soepele samenwerking met haar en haar naasten. Vervolgens lukt het niet te komen tot behandeldoelen die door alle partijen onderschreven worden en lijkt de kliniek niet goed te weten wat er aan behandeling ingezet kan worden en welke bejegening aan veroordeelde geboden zou kunnen worden om doelen waar wel overeenstemming over zou zijn en die relevant kunnen zijn voor de verlaging van het recidiverisico, dichterbij te brengen. Er is een gedragen notie van gebrek aan voortgang. Die gevoelde impasse maakt dat zowel veroordeelde, haar naasten, als de kliniek zich machteloos voelen. Gevoelens van tegenoverdracht kunnen ontstaan en zich vertalen in vermijding, handelingsverlegenheid en een wat repressieve bejegening, die het autonomieconflict van veroordeelde verder voeden.
Onderzoekend psycholoog en psychiater zien mogelijkheden om veroordeelde wel enige vorm van behandeling te bieden, die, met inachtneming van een beperkte responsiviteit en leerbaarheid, relevant zou kunnen zijn voor het verminderen van het recidiverisico. Een delictanalyse kan, ondanks het ontbreken van herinneringen van veroordeelde aan het
indexdelict en de opvatting die zij en haar naasten hebben over het gebeurde, specifieker richting geven.
Sowieso zou al ingezet kunnen worden op een behandeling die haar
emotieregulatie kan verbeteren en haar in die zin stabieler kan maken, ervan uitgaand dat het indexdelict zeker samenhangt met beperkingen op dit vlak. De kunst is deze behandeling gedoseerd aan te bieden door één therapeut, in een supportier, individueel gericht behandelklimaat dat uitgaat van de (neurocognitieve en somatische) handicaps van veroordeelde, maar ook van haar behoefte enige autonomie te voelen. De inzet van verlof kan bijdragen aan de bevordering van veroordeelde haar autonomie en zou daarom nadrukkelijk overwogen moeten worden. Daarnaast achten onderzoekend psycholoog en psychiater betrokkenheid van naasten van essentieel belang.
Of er voor behandeling en bejegening in de huidige kliniek nog voldoende draagvlak is, is voor de deskundigen lastig in te schatten. Als die niet tot stand komt is overplaatsing van veroordeelde aan de orde.
Op grond van de door onderzoekers opgestelde diagnostische conclusies, de risicotaxatie en de geschetste nog af te leggen weg, ligt het advies de onderhavige maatregel te verlengen voor de hand. Omdat het aannemelijk is dat langer dan een jaar nodig zal zijn om te komen tot een mate van resocialisatie die zich zou verenigen met een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, dan wel met plaatsing van veroordeelde in een woonvorm, al dan niet krachtens de Wet zorg en dwang, achten onderzoekers een advies tot verlenging van de maatregel tbs met bevel tot verpleging met twee jaar aan de orde.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren.
Het standpunt van de veroordeelde en haar raadsvrouw
De veroordeelde en haar raadsvrouw hebben een verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar bepleit. Daartoe is aangevoerd de problematiek van veroordeelde, de behandelimpasse en het ingediende verzoek tot overplaatsing, maken dat de verlenging van de terbeschikkingstelling met deze termijn aangewezen is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de overwegingen in het onderliggende arrest vast dat de terbeschikkingstelling niet in duur beperkt is en dus verlengd kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de formele eisen om te komen tot een verlenging van de terbeschikkingstelling. Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd.
Uitgangspunt is dat wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de veroordeelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Dit kan anders zijn indien de reële kans bestaat dat de maatregel al na verloop van één jaar kan worden gewijzigd of beëindigd dan wel indien het verloop van de behandeling daartoe aanleiding geeft.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verlengingstermijn dat er geen gronden aanwezig zijn om te verwachten dat de verpleging van overheidswege na één jaar voorwaardelijk zal worden beëindigd. Uit het PBC-rapport blijkt immers dat ook bij een overplaatsing naar een andere kliniek het aarden van veroordeelde daar en het opstarten van behandeling meer dan één jaar zullen duren. Daarbij is er geen zicht op de termijn waarin veroordeelde naar een nieuwe kliniek kan gaan.
Het is de rechtbank ook niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk is geworden dat de kliniek de behandeling van veroordeelde niet voortvarend ter hand heeft genomen of dat de kliniek dat in de toekomst zal nalaten.
De rechtbank ziet daarom geen redenen om af te wijken van voornoemd algemene uitgangspunt.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met twee jaren verlengen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde met twee jaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Klungel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 oktober 2025.
Mr. M.M. Spooren, mr. S.R. Huisman en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.