ECLI:NL:RBNNE:2025:4082

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
199840
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in Syrië. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de machtiging te verlengen tot 30 mei 2026, omdat de situatie van de minderjarige niet was verbeterd en er zorgen waren over delictgedrag. De kinderrechter constateerde echter dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet binnen de vereiste termijn van drie maanden was uitgevoerd, waardoor deze van rechtswege verviel. De kinderrechter merkte op dat er een gebrek aan motivatie was bij zowel de minderjarige als de ouders, wat leidde tot de beslissing om het verzoek van de Raad af te wijzen. De kinderrechter benadrukte de noodzaak van hulp in de thuissituatie en de verantwoordelijkheid van de ouders en de minderjarige om aan de situatie te werken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de kinderrechter en is op schrift gesteld op 3 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/199840 / JE RK 25-370
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd in Leeuwarden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Syrië),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende in Leeuwarden,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Op 25 april 2025 heeft de Raad een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] verzocht voor de duur van een jaar.
1.2.
Bij (tussen)beschikking van 30 mei 2025, welke is hersteld bij beschikking van 3 juli 2025, is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 mei 2026. In diezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 30 augustus 2025, waarbij de beslissing voor de resterende duur is aangehouden. De inhoud van de genoemde beschikking moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
1.3.
De kinderrechter heeft daarna kennisgenomen van een brief met bijlagen van de GI, ontvangen op 1 augustus 2025.
1.4.
Op 28 augustus 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. R.A. Schütz;
- namens de Raad, [naam] ;
- namens de GI, jeugdbeschermer [naam] .
1.5.
Ten behoeve van de vader is tijdens de mondelinge behandeling bijstand verleend door een tolk Arabisch (Syrisch-Libanees), te weten N. Hannani.
1.6.
De moeder is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar zij is niet verschenen.
1.7.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met [minderjarige] gesproken. [minderjarige] heeft zijn mening gegeven. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad handhaaft het verzoek voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een 24-uursvoorziening voor de resterende duur, te weten tot 30 mei 2026. De Raad heeft het verzoek nader onderbouwd op de zitting, waarbij de Raad - onder meer - het volgende heeft aangevoerd.
2.2.
De Raad handhaaft het verzoek, omdat de situatie in de afgelopen periode nog niet is veranderd. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien en heeft meer nodig dan dat de ouders kunnen bieden, zoals structuur, sturing en 1-op-1 begeleiding. Hoewel de Raad het goed vindt dat er ondersteuning in de thuissituatie wordt ingezet, blijft het voor de Raad een te groot risico wanneer [minderjarige] thuis blijft wonen. De Raad vreest dat [minderjarige] terugvalt in delictgedrag en dan mogelijk met het strafrechtelijk kader of een gesloten setting te maken krijgt.

2.De standpunten

[minderjarige]
2.1.
heeft de kinderrechter verteld dat hij niet naar Pluryn wil. Volgens [minderjarige] is dat niet nodig, omdat het op dit moment een stuk beter gaat. [minderjarige] gaat niet meer om met zijn oude vrienden en hij krijgt begeleiding. Zo heeft [minderjarige] iedere week een gesprek met Accare. [minderjarige] heeft binnenkort ook een sollicitatiegesprek bij de Jumbo in Bolsward. [minderjarige] wil naar de dagbesteding in Oudehaske en vervolgens naar school. [minderjarige] heeft er vertrouwen in dat het nu wel goed blijft gaan.
De vader
2.2.
Door en namens de vader is afwijzing van het verzoek bepleit. Namens de vader is aangevoerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet kan worden verlengd, omdat deze niet binnen drie maanden ten uitvoer wordt gelegd en daarom komt te vervallen. Daarnaast acht de vader de machtiging tot uithuisplaatsing ook niet in het belang van [minderjarige] . De vader ziet dat er sprake is van een positieve ontwikkeling sinds [minderjarige] weer thuis woont. Hij gaat straks naar een dagbesteding, er is hulp van Recare, [minderjarige] heeft een sollicitatiegesprek voor een baantje en er zijn zelfs plannen om weer naar school te gaan. Bovendien ziet de vader dat [minderjarige] afstand heeft genomen van zijn eerdere vriendengroep. De vader vindt de hulp van hem en de moeder beter dan die van Pluryn. Daarbij is de vader ervan overtuigd dat het niet weer opnieuw misgaat met [minderjarige] .
De GI
2.3.
Gelet op de problematiek, de benodigde behandeling voor [minderjarige] en zijn eerdere strafbare feiten vindt de GI het passend dat [minderjarige] op een drie-milieuvoorziening geplaatst wordt. [minderjarige] zat tot 8 augustus 2025 in detentie en in de periode daarna is geprobeerd om met hem en de ouders in gesprek te gaan over zo'n plek, te weten Pluryn. Dat is alleen niet gelukt. [minderjarige] weigerde het gesprek aan te gaan en de ouders stonden daarachter. Ook tijdens de detentie is het niet gelukt om met de ouders, [minderjarige] en Pluryn een gezamenlijk gesprek te hebben, omdat [minderjarige] niet naar Pluryn wilde gaan, maar in voorlopige hechtenis wilde blijven. De GI merkt dat [minderjarige] - ondanks de reeds afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing - zelf wil bepalen welke kant hij op gaat. Nu er geen motivatie bij [minderjarige] en de ouders is en er geen intake heeft plaatsgevonden, wil Pluryn niet over gaan tot een opname. De GI vraagt zich ook af of zonder motivatie vanuit [minderjarige] en de ouders een plaatsing midden in het land een juiste ontwikkeling teweegbrengt bij [minderjarige] . De GI heeft inmiddels ook hulpverlening geregeld voor het geval [minderjarige] bij de ouders blijft wonen, zoals onder andere dagbesteding.

3.De (verdere) beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf in een 24-uursvoorziening verleend moet worden voor de resterende duur van het verzoek van de Raad, te weten tot 30 mei 2026.
3.2.
De kinderrechter constateert dat de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals die is verleend bij beschikking van 30 mei 2025, ten tijde van de zitting op 28 augustus 2025 niet ten uitvoer is gelegd. Dit komt door een gebrek aan motivatie bij [minderjarige] en de ouders en Pluryn daarom niet tot een opname wil overgaan. Daarom staat vast dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor 30 augustus 2025 (uiterlijk de dag na de mondelinge behandeling) niet ten uitvoer zal worden gelegd.
3.3.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen indien dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Op grond van het derde lid van dit artikel vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege, indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat de machtiging op 30 augustus 2025 vervalt, zodat een aansluitende verlenging van de machtiging voor de resterende duur niet mogelijk is. In dit geval dient daarvoor een nieuw verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing te worden ingediend. De kinderrechter zal het aangehouden verzoek van de Raad over een machtiging tot uithuisplaatsing daarom afwijzen.
3.4.
Het voorgaande neemt de forse zorgen van de kinderrechter over [minderjarige] en of deze weggenomen kunnen worden in de thuissituatie niet weg. Zoals ook met de vader is besproken, zullen de gevolgen voor [minderjarige] groot zijn wanneer hij opnieuw een strafbaar feit pleegt. Nu er geen machtiging tot uithuisplaatsing is, is het de taak van de GI om zo veel mogelijk hulp in te zetten in de thuissuatie om de situatie daar te veranderen. Zowel de ouders als [minderjarige] zullen hard aan de slag moeten.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
wijst het verzoek met betrekking tot de resterende duur van de door de Raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025 door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in aanwezigheid van J.S. Andringa als griffier, en op schrift gesteld op 3 september 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.