ECLI:NL:RBNNE:2025:405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
18-174261-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek gegrond verklaard op basis van gelijkheidsbeginsel en bijzondere omstandigheden

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1967, had eerder een veroordeling voor oplichting in de vorm van subsidiefraude, gepleegd tussen 2013 en 2017. Het bezwaarschrift werd op 10 januari 2025 ingediend en in besloten raadkamer behandeld. De veroordeelde stelde dat het bepalen van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van toekomstige strafbare feiten, gezien zijn leeftijd, het ontbreken van relevante justitiële documentatie en het feit dat hij niet meer werkzaam is in de subsidiebranche. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde, zijn advocaat en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie betoogde dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde anders. Ze verwees naar een eerdere beslissing in de zaak van een medeverdachte, waarin het DNA-onderzoek ook gegrond werd verklaard op basis van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te vrezen dat de veroordeelde in de toekomst strafbare feiten zou plegen waarbij zijn DNA-profiel van betekenis zou zijn. Daarom werd het bezwaar gegrond verklaard en werd bevolen dat het celmateriaal vernietigd moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-174261-22
raadkamernummer : 25-000726
datum : 22 januari 2025
beslissing van de enkelvoudige raadskamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA- onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 10 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 22 januari 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn advocaat mr. N.J.H. Lina en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde is - onder meer - aangevoerd dat veroordeelde is veroordeeld voor oplichting in de vorm van subsidiefraude, welke jaren geleden (2013 - 2017) is gepleegd. Veroordeelde is op dit moment niet meer werkzaam in de branche waar hij destijds werkte. Hij heeft enkel digitaal dan wel schriftelijk onjuiste informatie verstrekt. Daarnaast is sprake van bijzondere omstandigheden, nu veroordeelde geen relevante justitiële documentatie heeft en geen concreet recidiverisico aanwezig is.
Bovendien is veroordeelde inmiddels bijna 58 jaar oud en niet meer beroepsmatig werkzaam als subsidie adviseur en aanvrager. Hij fungeerde als een doorgeefluik. Er is dus in zijn geval niet gebleken dat er sprake is van kans op herhaling en is om die reden sprake van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan het onderhavige bezwaarschrift gegrond verklaard dient te worden.
Daarbij komt dat het bezwaarschrift tegen de verwerking van DNA-profiel in de zaak van de medeverdachte (18-174262-22, raadkamernr: 23-011135) -als veroordeelde- door deze rechtbank op 16 juni 2023 gegrond is verklaard. Daarin is door de rechter specifiek overwogen dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde, “gelet op de aard van de misdrijven waarvoor veroordeelde is veroordeeld en de oudheid hiervan. De misdrijven uit onderhavig vonnis dienen immers als een samenstel van feiten te worden beschouwd in de periode tussen 2013 en 2017.” Klager doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en meent dat het voorgaande aanleiding is om ook in zijn zaak het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Het gaat immers om dezelfde onderliggende feiten.
Ook in de zaak van veroordeelde bestaat geen aanleiding om te vrezen dat hij in de toekomst strafbare feiten zal plegen waarbij het DNA-profiel van betekenis zal kunnen zijn voor de opsporing en vervolging ervan, waarbij het tegendeel evenmin uit de inhoud van het vonnis blijkt. Daarbij is van belang de leeftijd van veroordeelde (hij wordt dit jaar 58) en dat hij momenteel niet werkzaam is in de subsidie branche waar hij eerder werkte.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zich in deze zaak geen omstandigheden voordoen op grond waarvan
het bezwaarschift gegrond kan worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 7 maart 2023 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank veroordeeld ter zake van oplichting, medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank is derhalve bevoegd tot kennisneming van het bezwaarschrift.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
De rechtbank is in dit geval van oordeel, mede gelet op de door deze rechtbank genomen beslissing op het bezwaarschrift in de zaak van de medeverdachte (18-174262-22, raadkamernr: 23-011135) en het in dat verband gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde, gelet op de aard van de misdrijven waarvoor veroordeelde is veroordeeld en de oudheid hiervan. De misdrijven uit onderhavig vonnis dienen immers als een samenstel van feiten te worden beschouwd in de periode tussen 2013 en 2017. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde er geen aanleiding bestaat om te vrezen dat de veroordeelde in de toekomst strafbare feiten zal plegen waarbij het DNA-profiel van veroordeelde van betekenis zal zijn.
Het bezwaar zal dan ook gegrond worden verklaard en het celmateriaal moet worden vernietigd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J. Faber, rechter,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.