RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/127422-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Westerveld ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen en/of met kracht in de richting van de nek en/of het hoofd en/of (elders) op en/of in de richting van het lichaam en/of (boven) in de schouder/rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Westerveld ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (- zakelijk weergegeven -) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp), althans een scherp en/of puntig
voorwerp, meermalen en/of met kracht in de richting van de nek en/of het hoofd en/of (elders) op en/of in de richting van het lichaam en/of (boven) in de schouder/rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Westerveld [slachtoffer] (op een of meerdere tijdstippen) heeft mishandeld door hem (met kracht) in en/of tegen het gezicht te slaan en/of aan de haren te trekken en/of de haren uit het hoofd te trekken;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Verdachte heeft aangever geraakt met een klein schilmesje waarbij aangever slechts een oppervlakkige snijwond heeft opgelopen. Verder blijkt uit de beelden en de beschrijving daarvan niet dat verdachte op enig moment ook daadwerkelijk heeft geprobeerd om door te steken op het lichaam van aangever.
De raadsman heeft zich gerefereerd voor wat betreft het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 23 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik aangever eerder op de dag met een vlakke hand een klap in zijn gezicht heb gegeven. U toont mij de beelden die in het digitale dossier zitten. Het klopt dat ik op aangever ben afgegaan. Ik had toen een mes in mijn hand. Ondanks dat meerdere mensen mij proberen te stoppen, blijf ik achter aangever aanrennen. Ik haal meerdere malen met kracht uit naar hem. Ik heb hem een keer bij zijn haar vastgepakt en naar beneden gedrukt. Ik heb toen van boven naar beneden gestoken in de richting van zijn lichaam. U laat mij hiervan ook een still zien die zich in het dossier bevindt.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 april 2024, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024096932 d.d. 18 april 2024, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 13 april 2024 ben ik samen met mijn vrienden naar de winkel gegaan. Hij (
de rechtbank leidt uit de aangifte in samenhang met de verklaring van verdachte af dat aangever hiermee verdachte bedoelt)kwam langs en hij begon mij uit te schelden. Hij was een beetje boos op mij en ik probeerde hem rustig te krijgen. Toen heeft hij mij in mijn gezicht geslagen en zijn wij beide opgestaan. Toen liet hij een mes zien. Toen hebben twee jongens ons uit elkaar gehaald en ons terug naar de opvang locatie gebracht. Nadat wij hier kwamen zaten wij beide op het terras en kwam hij ineens met dat mes in zijn hand naar mij toe. Ik zag en ik voelde dat hij mij vier keer probeerde te steken. Ik ben in ieder geval één keer geraakt met het mes. Ik heb hiervan een wond op mijn rechterschouder. Op het moment dat hij mij wilde steken greep hij mij met zijn ene hand bij mijn haar. Hierdoor is er ook wat haar uit mijn hoofd getrokken. Ik zag dat deze steekbewegingen in de richting van mijn nek waren.
3.
Een forensisch geneeskundig letselverslag opgemaakt en ondertekend door M.F. Hau, forensisch arts, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Rug
Letsel 1. Op foto 1 t/m foto 3 is aan de achterzijde van de rechterschouder, direct in het verlengde van de okselplooi is een reeds behandelde huidonderbreking middels een tweetal hechtpleisters. Onder deze twee hechtpleisters bevindt zich een rode streepvormige huidonderbreking met een lengte van ca. 3 cm met scherpe wondranden en enige korstvorming. Op foto 4 is een ovale, scherprandige wijkende huidonderbreking zichtbaar.
Het letsel betreft een scherprandig wijkend huidletsel wat op basis van de kenmerken een steek- dan wel een snijletsel kan betreffen.
Feit 1
Verdachte heeft aangever aangevallen met een mes. Hij is op aangever afgegaan en heeft meermalen in de richting van zijn bovenlichaam gestoken, waarbij aangever 1 keer is geraakt. Ondanks dat omstanders hebben geprobeerd om hem tegen te houden en aangever van hem wegvluchtte, is het verdachte gelukt
om meermaals dichtbij aangever te komen en gericht te steken. Verdachte heeft aangever op enig moment vastgepakt bij zijn haar en heeft meerdere steekbewegingen in de richting van het achterhoofd, de nek en de bovenkant rug van aangever gemaakt. Uit het letselrapport blijkt dat aangever ook daadwerkelijk is geraakt aan de achterzijde van de rechterschouder.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de nek en het hoofd bij uitstek vitale en kwetsbare delen van het lichaam zijn. Voorts kan naar algemene ervaringsregels gesteld worden dat het met kracht steken met een mes in de richting van voornoemde lichaamsdelen levensbedreigend kan zijn, des te meer in een dynamische situatie zoals in deze zaak aan de orde is, waarin verdachte en aangever hevig aan het bewegen zijn. Daarbij komt dat verdachte aangever heeft vastgepakt en vervolgens meermalen met kracht - van boven naar beneden - met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het achterhoofd en de nek van aangever. Gelet op het vorenstaande heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij aangever in een vitaal en kwetsbaar deel van zijn lichaam zou raken en die steek zeer waarschijnlijk de dood van aangever zou veroorzaken. Het kan dan niet anders dan dat verdachte zich van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze (de dood van aangever, als mogelijk en waarschijnlijk gevolg van zijn steken), heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van aangever.
Het enkele feit dat het uiteindelijke letsel van aangever enigszins beperkt is gebleven - daargelaten dat dit naar alle waarschijnlijkheid louter te danken is aan de hevige afweer van aangever en het adequate handelen van de omstanders - doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat er als gevolg van de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft bestaan en dus op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet.
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij aangever [slachtoffer] eerder op de dag een klap heeft gegeven. Tijdens de aanval met het mes heeft hij toegegeven dat hij aangever bij het haar heeft vastgepakt. Uit de aangifte blijkt dat verdachte hierbij ook haren uit het hoofd van aangever heeft getrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever meermalen heeft mishandeld.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 april 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Westerveld ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen met kracht in de richting van de nek en het hoofd en in de schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op 13 april 2024 te [plaatsnaam] , gemeente Westerveld [slachtoffer] op meerdere tijdstippen heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan, aan de haren te trekken en de haren uit het hoofd te trekken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1
primair. poging tot doodslag;
2. mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 181 dagen - met aftrek van het voorarrest - waarvan 130 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. In aanvulling op de door de Raad geadviseerde voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd om aan de dagbesteding ook het volgen van onderwijs toe te voegen en daarnaast als voorwaarde op te nemen dat verdachte moet meewerken aan (nadere) diagnostiek. Ook heeft zij gevorderd om het Leger des Heils aan te wijzen als de toezichthoudende instantie. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie, waarbij een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd die de doorgebrachte dagen in voorlopige hechtenis niet zal overstijgen. Verdachte heeft een zwaar belaste voorgeschiedenis en ondanks dat in het Pro Justitia- rapport enkel wordt gesproken over beperkingen is de raadsman van mening dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Verder heeft de Raad een stevig kader geformuleerd, waarbij aandacht moet zijn voor de belastbaarheid van verdachte. Verdachte heeft aangegeven zich te willen houden aan alle voorwaarden, ook de aanvullende voorwaarden zoals door de officier van justitie geformuleerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer] mishandeld door hem in het gezicht te slaan en later zo hard aan zijn haar te trekken dat daarbij plukken haar zijn losgekomen. Hij heeft een aanval op het slachtoffer ingezet en heeft geprobeerd om het hem dood te steken met een mes. Dat het slachtoffer deze onverhoedse en hevige aanval die langere tijd heeft geduurd, heeft overleefd, is alleen te danken aan het hevige verzet dat door slachtoffer is geleverd en aan het daadkrachtig handelen van de omstanders, die met gevaar voor eigen lijf het slachtoffer hebben beschermd. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat de gevolgen voor slachtoffer [slachtoffer] nog steeds voelbaar zijn blijkt wel uit de slachtofferverklaring die namens het hem is voorgedragen ter terechtzitting.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het Pro Justitia-rapport, opgemaakt op 4 november 2024 door M.C.G. Smeets, GZ-psycholoog, volgt dat de beperkte beschikbaarheid van een tolk [taal] invloed heeft gehad op de kwaliteit van het onderzoek. Het is met slechts drie tolkuren voor het gehele onderzoek niet mogelijk geweest om het onderzoek volledig en op zorgvuldige wijze uit te voeren, zo heeft de psycholoog expliciet aangegeven. In dat licht zullen de conclusies die worden getrokken, met name ook over de toerekenbaarheid, grondig onderbouwd dienen te worden. De rechtbank is van oordeel dat deze onderbouwing ontbreekt. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de psycholoog verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht enkel op basis van functionele beperkingen. Waarom die zouden leiden tot een gebrekkige ontwikkeling dan wel een stoornis van zodanig aard dat daaruit voortvloeit dat verdachte verminderd in staat is geweest om zijn handelen te overzien en zijn gedrag te bepalen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk. De rechtbank kan derhalve op basis van het onderzoek en de gegeven onderbouwing de adviezen van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid niet overnemen. Dat wil uiteraard niet zeggen dat deze conclusie niet juist kan zijn.
De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of zij zich ondanks de gebreken in de PJ-rapportage voldoende voorgelicht acht over de persoon van de verdachte om te kunnen komen tot een zorgvuldige weging en afdoening van deze zaak. Hierbij is van belang dat de rechtbank geen aanwijzingen ziet dat bij verdachte zodanige gebreken in de ontwikkeling dan wel stoornissen aanwezig zijn dat verdachte geen enkel inzicht in noch controle had over zijn handelen. Van dergelijke aanwijzingen wordt ook niet gesproken door de psycholoog in het voormelde PJ-rapport en evenmin in het trajectconsult van 1 mei 2024.
Vastgesteld kan wel worden dat bij verdachte sprake is van kwetsbaarheden ten gevolge van zijn levensloop, waarbij hij met name tijdens zijn vlucht vanuit [land] veel lijkt te hebben meegemaakt. Volgens de psycholoog is eerder door GGZ Drenthe bij verdachte een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Deze diagnose heeft de psycholoog logischerwijs niet zelf kunnen stellen. Zij gaat echter wel uit van posttraumatische stressklachten, waarvoor behandeling aangewezen wordt geacht. Ook wordt psychomotorische therapie geadviseerd om het inzicht van verdachte in de opbouw van zijn emoties te
vergroten en hem effectieve copingvaardigheden aan te leren. De psycholoog adviseert uiteindelijk om verdachte in de toekomst uitgebreid psychologisch te onderzoeken. In ieder geval zal duidelijkheid moeten komen over zijn intelligentieniveau alsook over de vraag of mogelijk sprake is van een autistiforme stoornis, een depressieve stoornis en/of een posttraumatische stoornis.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij voor de pleegdatum een moeilijk jaar achter de rug had en slecht sliep. Hij heeft aangegeven dat zijn gedrag niet kan worden verklaard vanuit de kleine ruzie die hij had met het slachtoffer. Hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag en spijt betuigd. Hij wil er alles aan doen om in de toekomst te voorkomen dat het weer mis kan gaan en is bereid om aan alle aangeboden onderzoeken en behandelingen mee te werken. Op de rechtbank komt verdachte hierin oprecht over en zij vindt hiervoor ook bevestiging in hetgeen de jeugdreclasseerder - die verdachte sinds zijn schorsing op 3 juni 2024 heeft begeleid - over zijn houding heeft verklaard.
De officier van justitie komt, uitgaande van volledige toerekenbaarheid van de feiten tot een eis van een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Zij acht het noodzakelijk dat verdachte behandeld wordt, waarbij zij ook van belang acht dat er nadere diagnostiek wordt verricht. Ook de Raad heeft geadviseerd om aan verdachte voorwaarden op te leggen gericht op behandeling.
Hoewel ook de rechtbank op dit moment zal moeten uitgaan van volledige toerekenbaarheid van de feiten, acht zij het gelet op al het voorgaande noodzakelijk dat verdachte behandeling en begeleiding krijgt die erop gericht zijn om herhaling van zijn bijzonder gewelddadige gedrag te voorkomen. Een deel van de behandeling is reeds gestart. Verdachte zet zich in en toont zich gemotiveerd om de behandeling te laten slagen. De rechtbank ziet in dat op dit moment nog onduidelijkheid bestaat over wat precies het gedrag van verdachte heeft veroorzaakt. Daarom is het van belang dat er nadere diagnostiek wordt verricht. Dat zal echter gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang bezien en gewogen, op dit moment niet leiden tot een andere strafrechtelijke uitkomst. De rechtbank acht het daarom in het belang van zowel verdachte alsook van het slachtoffer dat er wordt gekomen tot een afronding van deze strafzaak.
De rechtbank ziet, zoals hiervoor is overwogen, meer dan voldoende gronden om verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen die de Raad heeft geadviseerd en de aanvullende voorwaarde die door de officier van justitie is gevorderd. Een en ander houdt in dat verdachte dient mee te werken aan nadere diagnostiek en de behandelingen die daaruit worden geadviseerd. Ook dient hij mee te werken aan voortzetting van de behandeling en psychomotore therapie (PMT) bij de [instelling] en dient hij mee te werken aan begeleiding vanuit [instelling] , aan urinecontroles, alsook aan dagbesteding.
De straf
De rechtbank komt, alles afwegende, tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 181 dagen waarvan 130 dagen voorwaardelijk - met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht - en daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren. Verdachte hoeft derhalve niet meer in detentie. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de Raad en hiervoor omschreven. De rechtbank zal in aanvulling op de door de Raad geadviseerde voorwaarden ook de voorwaarden en aanvullingen overnemen zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank wil met oplegging van deze jeugddetentie de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen en met het voorwaardelijke deel en de daaraan gekoppelde voorwaarden voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten zal plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van een persoon en er - blijkens de rapportages en de verklaring van verdachte ter terechtzitting waaruit volgt dat hij zichzelf niet goed in de hand kan houden - bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Beslag
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het een voorwerp betreft waarmee het onder 1 primair ten laste gelegde is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 181 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
130 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden, dat:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
de veroordeelde medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat:
de veroordeelde de behandeling voortzet bij de [instelling] te [plaatsnaam] , indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
de veroordeelde PMT volgt bij de [instelling] te [plaatsnaam] , indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
de veroordeelde meewerkt aan (nadere) diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende (ambulante) behandeling, door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels;
de veroordeelde meewerkt aan begeleiding vanuit [instelling] te [plaatsnaam] , indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
de veroordeelde meewerkt aan urinecontroles indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
de veroordeelde onderwijs volgt en/of andere dagbesteding heeft indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht.
Geeft aan het Leger des Heils, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat
de voorwaardenen
het daarop uit te oefenen toezicht door het Leger des Heils
dadelijk uitvoerbaar zijn.