Op 24 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld op artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was ingesteld door een veroordeelde tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebeslissing die door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen was opgelegd. De veroordeelde had een bedrag van 92.250 euro te betalen als gevolg van een bijzondere verbeurdverklaring. De advocaat van de veroordeelde, mr. A.V. Broekmeulen, voerde aan dat de erkenning van het confiscatiebevel had moeten worden geweigerd op basis van een verplichte weigeringsgrond, omdat de veroordeelde niet rechtsgeldig was gedagvaard voor de zitting in België. De officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld, betwistte dit en stelde dat de veroordeelde op een andere manier op de hoogte was gesteld van de zitting.
De rechtbank overwoog dat de inhoud van het confiscatiecertificaat, zoals ingevuld door de Belgische autoriteiten, leidend is. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet persoonlijk was gedagvaard, maar dat hij op een andere manier officieel op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en dat de officier van justitie in redelijkheid tot erkenning van de confiscatiebeslissing had kunnen komen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat zij niet in het buitenlandse rechtsgeding mocht treden.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme als voorzitter fungeerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en deze beslissing werd op 24 september 2025 gegeven.