ECLI:NL:RBNNE:2025:387

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
18-249553-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met vuurwapen en wapenbezit na vechtpartij

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in Leeuwarden. De verdachte heeft een ander bedreigd met een vuurwapen en is zelf geraakt door twee kogels tijdens het schieten. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De feiten vonden plaats op 31 juli 2024, toen de verdachte met een geladen vuurwapen naar een bedrijf ging waar het slachtoffer zich bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend bewezen achtte, ondanks het verweer van de verdediging dat stelde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de ernst van de feiten en de persoonlijke situatie van de verdachte, die zelf gewond raakte. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden tijdens de proeftijd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en het vermijden van contact met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.249553.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 juli 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, zich met een geladen vuurwapen naar [bedrijf] , gevestigd aan of bij de [adres] , aldaar, heeft begeven alwaar die [slachtoffer] zich bevond, waarna een worsteling is ontstaan en hij, verdachte, (vervolgens) dat geladen
vuurwapen (vanaf zeer korte afstand) op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht.
2
hij op of omstreeks 31 juli 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie III, onder 1 en/of munitie van categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver, van het merk Bruni, type Olympic 38, kaliber . 22 LR en (bijbehorende) munitie, te weten: 7 Randvuur knalpatronen, kaliber . 22 LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie
voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewijsvoering en eventuele bewezenverklaring geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de feitelijke handelingen van het lopen naar de [bedrijf] met een vuurwapen bij zich en het tijdens een worsteling waar [slachtoffer] bij betrokken was vanaf korte afstand richten van dat vuurwapen op het lichaam van [slachtoffer] heeft erkend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 augustus 2024 opgenomen op pagina 203 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024206885 d.d. 30 september 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2024, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2024, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2024, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2024, opgenomen op pagina 143 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 16 september 2024, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van de deskundige.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 31 juli 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, doordat hij zich met een geladen vuurwapen naar [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] , heeft begeven alwaar die [slachtoffer] zich bevond, waarna een worsteling is ontstaan en hij, verdachte, vervolgens dat geladen vuurwapen vanaf zeer korte afstand op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht;
2
hij op 31 juli 2024 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie III, onder 1 en munitie van categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten:
  • een revolver, van het merk Bruni, type Olympic 38, kaliber . 22 LR en
  • bijbehorende munitie, te weten: 7 Randvuur knalpatronen, kaliber . 22 LR,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en munitie, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft gesteld dat er bij een eventuele bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 sprake zou kunnen zijn van eendaadse samenloop omdat verdachte tijdens het richten van het wapen tevens het wapen voorhanden had. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het wapen en de munitie al voorhanden had voordat hij arriveerde bij de [bedrijf] en daarmee ook voordat hij dit wapen gericht hield op het slachtoffer. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging dan ook zo dat feit 2 ziet op het voorafgaand aan feit 1 voorhanden hebben van het wapen en de munitie. Dit is daarmee aan te merken als een meerdaadse samenloop in de zin van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is wel van oordeel dat de bewezenverklaring van feit 2 een vorm van eendaadse samenloop oplevert omdat de betreffende munitie zich in het vuurwapen bevond.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als een strafbare dader ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft een vuurwapen ter hand genomen om [slachtoffer] af te schrikken omdat deze hem, verdachte, bedreigde door een vuurwapen op hem te richten. Verdachte komt daarmee een beroep op (putatief) noodweer toe. De raadsman stelt voorts dat er geen sprake is geweest van 'culpa in causa' nu verdachte nooit heeft voorzien dat de situatie zo uit de hand zou lopen. Het feit dat verdachte de cafetaria heeft betreden dan wel op de situatie is afgegaan staat niet in de weg aan een succesvol beroep op noodweer, aldus de raadsman.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat er onvoldoende grondslag is aangedragen voor een succesvol beroep op noodweer. Het beroep op putatief noodweer is louter gestoeld op een door verdachte zelf gemaakte verkeerde inschatting van de situatie. Er zijn geen objectief vast te stellen feiten en omstandigheden die maken dat een beroep op putatief noodweer zou kunnen slagen.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer zal eerst vastgesteld moeten worden of er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft gesteld dat hij een vuurwapen in zijn tasje droeg. Eerst nadat hij gezien had dat het slachtoffer op hem een vuurwapen gericht hield, heeft hij zijn vuurwapen uit het tasje gepakt en gericht op het lichaam van het slachtoffer, aldus verdachte.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] en in (het proces-verbaal van de beschrijving van) de in de [bedrijf] opgenomen camerabeelden. Uit deze verklaring en de beelden volgt dat verdachte nog buiten was toen in de [bedrijf] een worsteling ontstond tussen de twee jongens met wie hij bij de
[bedrijf] was aangekomen, en [slachtoffer] en een van zijn vrienden. De mannen liggen binnen in de [bedrijf] op de grond voor de toonbank. Verdachte stapt vervolgens door de deuropening met het wapen al in zijn hand.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het slachtoffer, terwijl hij op de grond ligt te worstelen met een tegenstander, zijn vuurwapen uit de broeksband pakt en dit wapen gaat richten op een persoon (verdachte) die op dat moment nog min of meer buiten de [bedrijf] staat en niet deelneemt aan het gevecht.
Bij de beoordeling van dit verweer betrekt de rechtbank ook de in het dossier gevoegde snapchat berichten van verdachte, geschreven één dag voor het plegen van dit feit. Daaruit blijkt dat verdachte wel een 'p' of 'pipa' zou regelen om die [naam] te 'kolven'. Verder schrijft verdachte: 'Die man heeft veel waarschuwingen gekregen van mij ik ga hem kolven zwz als ik hem zie en die [naam] ook'. De politie heeft uitgezocht dat [naam] de bijnaam is voor het slachtoffer [slachtoffer] en dat met [naam] bedoeld wordt [naam] die ook bij de worsteling in de [bedrijf] betrokken was. De politie stelt verder dat pipa straattaal is voor een pistool en dat het woord kolven in deze context bijna zeker betekent het slaan met de kolf van een wapen/pistool of de kolf (dus het magazijn van een wapen) te legen, dus iemand neer te schieten. Dit alles duidt op een gerichte actie van verdachte tegen slachtoffer [slachtoffer] en daarin past dat verdachte, samen met twee vrienden, met een wapen op zak het slachtoffer is gaan opzoeken en dat hij - zonder enige noodzaak - met getrokken vuurwapen de [bedrijf] binnen is gelopen en het wapen gericht heeft op het op de grond liggende slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank verwerpt op grond van het bovenstaande het beroep op noodweer. Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen omdat de verdediging daaraan dezelfde feitelijke omstandigheden ten grondslag heeft gelegd en de rechtbank die door verdachte geschetste feitelijkheden niet aannemelijk acht.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er voor gepleit om het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken tot de 100 dagen voorarrest die verdachte ondergaan heeft. Aan het voorwaardelijk strafdeel zou de voorwaarde van het dragen van een enkelband voor een jaar opgelegd kunnen worden als een alternatief voor toepassing van gevangenisstraf. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte zelf geraakt is door twee kogels waarvan hij nog dagelijks de nadelige gevolgen ondervindt en dat zou een sterk strafmatigend effect moeten hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, met een geladen vuurwapen, op pad gegaan in Leeuwarden om een ruzie met het slachtoffer en zijn vrienden te beslechten. Dit was aan het einde van de middag zo rond een uur of zes. De schermutselingen zijn buiten voor een [bedrijf] begonnen en in de [bedrijf] geëindigd met een worsteling tussen het slachtoffer en vrienden van verdachte. Verdachte heeft vervolgens zijn vuurwapen gericht op het op de grond liggende slachtoffer. Dit slachtoffer bleek ook een geladen vuurwapen bij zich te hebben en heeft vervolgens twee schoten gelost waardoor verdachte zwaargewond raakte. Niet alleen de ernst van deze feiten maar met name ook de omstandigheden dat verdachte met een geladen vuurwapen op straat in de binnenstad van Leeuwarden heeft gelopen en dit vuurwapen in zijn hand heeft gehouden in een [bedrijf] waar ook klanten en personeel aanwezig waren, rechtvaardigen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de orde van grootte als geëist door de officier van justitie.
Verdachte is eerder veroordeeld voor het bezit van een wapen.
De voorlopige hechtenis van verdachte is na 100 dagen geschorst en verdachte is vanaf
4 december 2024 in vrijheid gesteld maar wel onder strikte voorwaarden zoals een locatiegebod en elektronische monitoring daarvan. Ter terechtzitting heeft een reclasseringsmedewerker verklaard dat verdachte overal goed aan meewerkt en dat het eigenlijk hartstikke goed gaat. Sinds twee weken is verdachte weer begonnen met zijn studie in combinatie met het werken als schilder. Het recidive risico is nog niet goed in te schatten maar dat zou in de visie van de reclasseringsmedewerker op gemiddeld liggen. De reclassering acht het van belang dat de voorwaarden die nu verbonden zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis blijven voortduren zodat verdachte niet in een gat valt.
Het is voorts duidelijk geworden dat verdachte zelf is neergeschoten en geraakt is in zijn borst en in zijn hand/wijsvinger. Hij heeft daardoor tot op de dag van vandaag een forse beperking in het gebruik van zijn rechterhand. Dit naast de psychische gevolgen die verdachte ondervindt. De rechtbank zal hier in strafmatigende zin uitdrukkelijk rekening mee houden.
Alles tegen elkaar afwegend ontkomt de rechtbank er niet aan om verdachte een dusdanige straf op te leggen dat hij nog een aantal maanden gevangenisstraf zal moeten ondergaan.
De rechtbank acht oplegging van twaalf maanden gevangenisstraf als vertrekpunt passend en geboden. Van deze straf legt de rechtbank een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk op met een proeftijd van drie jaren. De door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd moet op het onvoorwaardelijk deel in mindering worden gebracht. Dit komt er op neer dat verdachte nog ongeveer vijf maanden gevangenisstraf moet ondergaan.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf ter voorkoming van recidive in grote lijnen dezelfde voorwaarden verbinden als die thans gelden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank ziet in dit stadium van het geding onvoldoende noodzaak om elektronische monitoring op te leggen. Ook de door de reclassering gewenste dadelijke uitvoerbaarheid zal de rechtbank niet opleggen. De rechtbank ziet hiervoor onvoldoende wettelijke grondslag.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres]
, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. de veroordeelde zal zich laten behandelen door forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1995, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
5. de veroordeelde zal een opleiding volgen, of werken, of een zinvolle dagbesteding hebben.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. H.P. Eckert, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2025.
Mr. Eckert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.