ECLI:NL:RBNNE:2025:3843

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
18-062386-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende vier maanden schuldig heeft gemaakt aan het belagen van zijn ex-vrouw. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een meldplicht. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De verdachte had in de periode van 3 november 2024 tot en met 26 februari 2025 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar te belagen met een groot aantal berichten en haar op de openbare weg te volgen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte voor huiselijk geweld, en de impact van zijn gedrag op de aangeefster. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging genomen, die een hoog recidiverisico inschatten. De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze reeds volledig was tenuitvoergelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-062386-25
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-221721-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boelstra, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2024 tot en met 26 februari 2025 te Hoogezand, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door voorgenoemde [slachtoffer] :
  • (telkens) in grote hoeveelheden mails en/of berichten te sturen en/of
  • middels een bestelbus, althans een auto, op de openbare weg te volgen en/of klem te rijden en/of tot stoppen te dwingen, waarbij verdachte zijn gedrag voortzette ondanks dat hem werd verteld dat dit gedrag niet gewenst was, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het bewijs geen standpunten aangedragen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 september 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2024, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] (onderzoek: Abaia) d.d. 17 maart 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 3 november 2024 tot en met 26 februari 2025 in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door voorgenoemde [slachtoffer] :
  • (telkens) in grote hoeveelheden mails en berichten te sturen en
  • middels een bestelbus op de openbare weg klem te rijden, waarbij verdachte zijn gedrag voortzette ondanks dat hem werd verteld dat dit gedrag niet gewenst was, met het oogmerk die [slachtoffer] , te
dwingen iets te doen en te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
belaging
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 149 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren.
Daarnaast heeft zij oplegging van de bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht, een contactverbod en een locatieverbod met elektronisch toezicht gevorderd. Ook heeft zij gevorderd dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , met dien verstande dat iedere keer dat verdachte het contactverbod overtreedt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Ook heeft zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest, gelet op de straffen die in soortgelijke belagingszaken worden opgelegd en het feit dat verdachte geen bedreigende berichten heeft verstuurd. Met betrekking tot de vordering tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr heeft zij aangevoerd dat deze moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 28 augustus 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende vier maanden schuldig gemaakt aan het belagen van aangeefster, zijn ex- vrouw. Deze belaging is begonnen op de dag dat verdachte uit detentie kwam vanwege een huiselijk geweldzaak, óók gepleegd tegen aangeefster. Ondanks het feit dat aangeefster verdachte uitdrukkelijk en meermaals heeft gevraagd te stoppen met het versturen van berichten, is verdachte hiermee stelselmatig doorgegaan. Zo heeft verdachte aangeefster in totaal 686 mails gestuurd en heeft hij haar met zijn bestelbus klemgereden op de openbare weg. De rechtbank heeft tevens in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte vijf keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld en dat op de terechtzitting is gebleken dat de impact en schadelijkheid van verdachtes handelen niet tot hem is doorgedrongen en dat hij weigert mee te werken aan een klinische opname. Deze houding van verdachte acht de rechtbank zeer zorgelijk.
De rechtbank acht voor een feit als dit, gelet op de hier geschetste strafverzwarende omstandigheden, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf, passend en geboden.
Persoonlijke omstandigheden
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte moeite heeft met het reflecteren op zijn eigen gedrag, dat hij voornamelijk naar externe factoren wijst en zijn eigen aandeel bagatelliseert. De reclassering heeft daarnaast aangegeven dat een klinisch behandeltraject geïndiceerd is en dat een ambulant traject onvoldoende is om tot een gedragsverandering te komen en het recidiverisico te verlagen. Desalniettemin is geen NIFP/IFZ-indicatie afgegeven omdat verdachte consequent weigert mee te werken aan zowel voornoemde behandeling als aan het psychologisch onderzoek. Een klinische opname behoort daarom niet tot de mogelijkheden. De reclassering heeft het risico op recidive, het risico op toebrengen van letselschade en het risico op onttrekken aan de voorwaarden als hoog ingeschat en geadviseerd tot het opleggen van een meldplicht, contactverbod en locatieverbod met elektronische monitoring.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op leggen zodat daaraan bijzondere voorwaarden kunnen worden gekoppeld.
Straf
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zullen de voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van zowel de klinische opname als de elektronische monitoring, nu door de reclassering geen rapport is overlegd dat specifiek ziet op de elektronische monitoring.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1972).
Voornoemde maatregel zal dadelijk uitvoerbaar worden verklaard nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangeefster. De rechtbank zal voorts bepalen dat voor iedere keer dat verdachte voornoemde maatregel overtreedt, twee weken vervangende hechtenis zal worden toegepast, met een maximum van zes maanden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 februari 2024 van de politierechter in deze rechtbank, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf van 102 dagen met een proeftijd van 3 jaren.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 april 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Tijdens de terechtzitting heeft zij gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de voorwaardelijke straf reeds volledig is tenuitvoergelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Oordeel van de rechtbank
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte is duidelijk geworden dat voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf reeds volledig is tenuitvoergelegd. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 149 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland aan de [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde bevindt zich niet in [plaats] en [plaats] , zolang de reclassering dat in overleg met het Openbaar Ministerie nodig vindt;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1972), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt voorts op de maatregel, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1972).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan het voornoemde contactverbod wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan het contactverbod wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 18-221721-23.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2025.