ECLI:NL:RBNNE:2025:3781

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/18/245421 / KG RK 25/207
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek gegrond verklaard wegens schijn van partijdigheid van de rechter

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland het wrakingsverzoek van de verzoeker gegrond verklaard. De verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. M. Kremer, een rechter die tot voor kort als advocaat verbonden was aan hetzelfde advocatenkantoor als de voormalige advocaat van de verzoeker. De verzoeker heeft zowel de voormalige advocaat als het advocatenkantoor aansprakelijk gesteld in een lopende procedure. De rechtbank oordeelde dat de schijn van partijdigheid was gewekt, omdat er enige verwantschap bestond tussen de rechter, de voormalige advocaat en het advocatenkantoor. De verzoeker had een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter, wat leidde tot de beslissing om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren. De rechtbank benadrukte dat de rechter zich bewust had moeten zijn van de mogelijke discussie over zijn onpartijdigheid, gezien zijn recente werkzaamheden bij het advocatenkantoor en de lopende aansprakelijkheidsprocedure. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/18/245421 / KG RK 25/207
Beslissing van 18 juli 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigden mr. H.G.M. van Zutphen en mr. H.A. Sarolea,
hierna te noemen: de verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. M. Kremer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 juni 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 2 juli 2025;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 17 juli 2025, waarbij, voor zover van belang, aanwezig waren de verzoeker bijgestaan door mr. H.A. Sarolea en de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M. Kremer, kantonrechter die is belast met de behandeling van de civiele procedure met zaaknummer C/18/242474 / HA ZA 25/40.
2.2
Namens de verzoeker is – blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat als grond voor het verzoek aangevoerd dat de rechter de schijn van vooringenomenheid jegens de verzoeker heeft gewekt. Daartoe is allereerst aangevoerd dat de rechter tot voor kort werkzaam was bij [advocatenkantoor] (hierna: het advocatenkantoor), waar hij kantoorgenoot was van [kantoorgenoot] . Laatstgenoemde trad eerder op als de advocaat van de verzoeker. Naar aanleiding van diens werkwijze in een arbitrageprocedure in de onderliggende procedure heeft de verzoeker zowel deze advocaat als diens toenmalige advocatenkantoor aansprakelijk gesteld. Hoewel [kantoorgenoot] en het advocatenkantoor formeel geen partij zijn in de onderliggende procedure, doet dit volgens de verzoeker niet af aan het feit dat de door de rechter te nemen beslissingen gevolgen kunnen hebben voor hun aansprakelijkstelling, gelet op de connectie tussen de rechter en [kantoorgenoot] en het advocatenkantoor. Om die reden is namens de verzoeker op 17 juni 2025 aan de rechter geadviseerd en verzocht om een verschoningsverzoek in te dienen, hetgeen de rechter niet heeft gedaan. Ten tweede is aangevoerd dat de rechter heeft betwist en ontkend in het verleden met [kantoorgenoot] te hebben samengewerkt, terwijl uit een arrest uit 2023 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat dit wel het geval is geweest. De bij de verzoeker ontstane vrees voor partijdigheid is hierdoor versterkt. Tot slot is aangevoerd dat de rechter in de onderliggende procedure ook de rolrechter is geweest, hetgeen de vrees voor partijdigheid nog meer heeft versterkt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per e-mail van 2 juli 2025, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling.
3.2
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat van enige (schijn van) partijdigheid aan zijn zijde geen sprake is. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat hoewel hij net als [kantoorgenoot] werkzaam is geweest bij het advocatenkantoor, geen sprake is geweest van een zeer nauwe samenwerking tussen hen, zoals namens de verzoeker is gesteld. De rechter heeft geen zaken met [kantoorgenoot] behandeld en heeft bovendien in zijn hoedanigheid van advocaat op geen enkel moment bemoeienis gehad met de procedure die nu aan hem als rechter is voorgelegd. Het arrest uit 2023 waar namens de verzoeker naar wordt verwezen en waaruit zou blijken dat wel sprake is geweest van een samenwerking tussen [kantoorgenoot] en de rechter, betreft een zaak waarin [kantoorgenoot] formeel slechts als procesadvocaat optrad. Voorts heeft de rechter aangevoerd dat de aansprakelijkstelling van [kantoorgenoot] en het advocatenkantoor dateert van 24 december 2024. Op dat moment was de rechter niet langer bij het kantoor werkzaam. Daarnaast geldt dat noch [kantoorgenoot] noch het advocatenkantoor partij zijn in de procedure die aan de rechter is voorgelegd. De enkele omstandigheid dat de rechter werkzaam is geweest bij het advocatenkantoor en kantoorgenoot is geweest van [kantoorgenoot] , brengt naar zijn oordeel dan ook niet mee dat sprake is van een situatie waarin een eerlijk proces niet meer mogelijk is.
Ten slotte heeft de rechter aangevoerd dat de rolbeslissingen die hij in de onderliggende procedure heeft genomen geen blijk geven van vooringenomenheid. Daar komt bij dat de beslissingen reeds bij de verzoeker bekend waren en tot voor kort geen aanleiding hebben gegeven tot het indienen van een wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
Gelet op hetgeen naar voren is gebracht, begrijpt de rechtbank dat het kernpunt van het wrakingsverzoek is gelegen in de omstandigheid dat de rechter een kantoorgenoot was van de voormalige advocaat van de verzoeker.
4.4
De rechtbank overweegt over het verzoek tot wraking als volgt. Uit de stukken en hetgeen overigens ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de rechter tot voor kort als advocaat verbonden was aan hetzelfde advocatenkantoor als waar [kantoorgenoot] werkzaam was. [kantoorgenoot] was de voormalige advocaat van de verzoeker. De verzoeker heeft naar aanleiding van de werkwijze van [kantoorgenoot] in een eerdere arbitrageprocedure in de onderliggende procedure zowel [kantoorgenoot] als het betreffende advocatenkantoor aansprakelijk gesteld. De procedure rondom de aansprakelijkstelling loopt op dit moment nog. De rechtbank overweegt dat de rechter zich, gelet op het feit dat hij recentelijk nog bij het advocatenkantoor werkzaam was en kantoorgenoot was van [kantoorgenoot] , ervan bewust had moeten zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kon komen te staan. De reden daarvoor is dat de aansprakelijkheidsprocedure tegen zowel het advocatenkantoor als [kantoorgenoot] nog loopt en er sprake is van enige verwantschap tussen de rechter, [kantoorgenoot] en het kantoor. Deze feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De bij de verzoeker ontstane vrees voor vooringenomenheid van de rechter is daardoor naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd. Dit leidt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking gegrond is. De overige standpunten behoeven derhalve geen bespreking meer.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart het wrakingsverzoek gegrond;
5.2
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan
- de verzoeker;
- de gewraakte rechter; mr. M. Kremer;
- de betrokken partij(en).
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme en mr. I. Zetstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.