7.4Gevolg
De BMW raakte als gevolg van de ongecontroleerde slip in het water van de [plaats] . De bestuurder van de BMW kon het voertuig verlaten voordat het zonk. De passagier in de BMW kon niet op eigen kracht uit het voertuig komen. De passagier is door een duiker van de brandweer uit het voertuig gehaald en is ter plaatse door personeel van de ambulance gereanimeerd. De passagier is op 20 november 2023 overleden als gevolg van het opgelopen letsel door de verdrinking.
Op basis van de verkregen videobeelden van het incident, is een indicatieve gemiddelde snelheid bepaald. Uit de berekeningen bleek dat de bestuurder van het voertuig reed met een indicatieve gemiddelde snelheid van 71,5 km/u. De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 50 km/u.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte reed op 18 november 2023 als bestuurder van een personenauto, met [slachtoffer] als bijrijder, op de [adres] . Op enig moment is verdachte met zijn auto in een slip geraakt in de richting van de kade en kwam daardoor in het water terecht. [slachtoffer] is ten gevolge van dit ongeval overleden, omdat hij niet meer op tijd uit het voertuig kon komen.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van forensische opsporing verkeer af dat de profieldiepte banden van het voertuig niet voldeden aan het wettelijk minimum. De achterbanden van het voertuig hadden een profieldiepte van 1,4 mm en 1,2 mm, terwijl het wettelijk minimum 1,6 mm bedraagt. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat verdachte in strijd met artikel 5.2.27 van de Regeling voertuigen heeft gehandeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat de twee achterbanden in een slechtere staat waren dan de voorbanden. Daarnaast verklaren de verbalisanten dat de achterbanden van het voertuig ernstige slijtage vertoonden. Dit moet dus zichtbaar zijn geweest. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gebrekkige bandenprofiel verdachte onmogelijk ontgaan kan zijn. Als bestuurder van een auto heeft verdachte de verplichting er voor te zorgen dat de auto waarin hij rijdt aan alle de technische eisen van de Regeling Voertuigen voldoet. Hij wist dat de achterbanden slechter waren. Hij had moeten (laten) controleren of hij met deze profieldiepte van de banden aan het verkeer mocht deelnemen. Dat de auto een halfjaar geleden nog een Apk-keuring gehad heeft, doet hier niets aan af.
Uit het proces-verbaal van forensische opsporing verkeer blijkt daarnaast dat er een indicatieve berekening van de snelheid is gemaakt waarmee verdachte op de [adres] reed. Uit die snelheidsberekening blijkt dat verdachte reed met een indicatieve snelheid van 71,5 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u bedroeg. De raadsman heeft betoogd dat de methode die in het proces-verbaal is gebruikt om de snelheid van de auto te berekenen niet betrouwbaar is. De gemiddelde snelheid is berekend volgens de richtlijn zoals beschreven in het document "Snelheidsberekeningen op basis van videobeelden: aanbevolen methodiek voor de politie, versie 4.0, datum 11 mei 2021". De camerabeelden zijn geschikt geacht voor een indicatieve snelheidsbepaling. In het proces-verbaal wordt daarnaast nauwkeurig toegelicht hoe de snelheid is berekend. De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal geen aanleiding geeft om de bevindingen ervan in twijfel te trekken en verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor beschreven,
de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Verdachte heeft te hard gereden, terwijl het wegdek nat was. Daarbij komt dat de twee achterbanden niet voldeden aan de vereiste profieldiepte. Verdachte heeft zijn rijgedrag, en meer in het bijzonder zijn snelheid, niet op de weersomstandigheden en de omstandigheden van de weg, een haakse bocht op een relatief smalle weg naast een kanaal, aangepast, dit terwijl, gezien de staat van de banden, voorzichtigheid geboden was. Als gevolg van deze omstandigheden raakte de auto van verdachte in een slip, waarbij verdachte de macht over het stuur kwijtraakte, en vervolgens in het water terecht kwam.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze schuld is aan te merken als aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is voor roekeloos en zeer onvoorzichtig rijgedrag. Wel levert het samenstel van gedragingen van de verdachte aanmerkelijke onvoorzichtigheid op.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.