ECLI:NL:RBNNE:2025:364

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
18-201430-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met aanmerkelijke schuld door roekeloos rijgedrag en onvoldoende bandenprofiel

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld in het verkeer. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 18 november 2023, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto met een te hoge snelheid en met banden die niet voldeden aan de wettelijke profieldiepte, in een slip raakte en in het water terechtkwam. De passagier, genaamd [slachtoffer], kon niet op tijd uit het voertuig komen en overleed als gevolg van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijke schuld had door roekeloos rijgedrag en onvoldoende aandacht voor de verkeersomstandigheden. De verdachte werd bijgestaan door mr. T. van der Goot, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen van het ongeval, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zelf ook leed onder het verlies van zijn vriend. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/201430-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2023 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl het wegdek nat was, met een voertuig dat was voorzien van een of meer (achter)banden waarvan de profieldiepte niet aan het wettelijk minimum van 1,6 mm voldeden (artikel 5.2.27 Regeling voertuigen), te rijden met een snelheid van tenminste 71,5 km/u terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u gold, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, als gevolg waarvan het voertuig in een slip is geraakt en/of verdachte de controle over het voertuig verloor, waarna het voertuig in het water terecht is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2023 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres] , terwijl het wegdek nat was, met een voertuig dat was voorzien van een of meer (achter)banden waarvan de profieldiepte niet aan het wettelijk minimum van 1,6 mm voldeden (artikel 5.2.27 Regeling voertuigen), heeft gereden met een snelheid van tenminste 71,5 km/u terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u gold, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De schuld is in de tenlastelegging geconcretiseerd door een onvoldoende profieldiepte van de banden en een te hoge snelheid. De vraag is of het feit dat de banden onvoldoende profieldiepte hadden toegerekend kan worden aan verdachte.
Verdachte mocht door de Apk-keuring er vanuit gaan dat de banden correct waren. Uit de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie blijkt dat een Apk-keuring inhoudt dat de bestuurder geen wetenschap hoeft te hebben van eventuele gebreken. Verdachte mocht afgaan op de Apk-keuring en had geen nadere onderzoeksplicht of de banden aan de Apk-eisen voldeden. Daarnaast is snelheid van de auto op onvoldoende betrouwbare wijze geschat. De betrouwbaarheid hiervan is volgens de politie zelf discutabel, de werkelijke beelden zijn niet gevalideerd, de tijdnotitie op de beelden verspringt en de beelden op grond waarvan de berekening is uitgevoerd zijn vertekende beelden. Het staat daarom niet vast dat verdachte met 71,5 km/u heeft gereden. Daarnaast is door de politie vastgesteld door rijproeven dat in ieder geval bij een snelheid van 60 km/u geen sprake is van gripverlies en er geen gevaar is. Wat de verdediging betreft is niet met zekerheid vast te stellen dat het ongeval is gebeurd door de snelheid en de
lage profieldiepte van de banden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman opgemerkt dat voor dit feit ook bewezen dient te worden dat verdachte met een te hoge snelheid reed. Dat verdachte daarnaast reed met banden met een te laag profiel staat weliswaar vast, maar een enkele overtreding in dit geval van de van de Regeling Voertuigen - is niet voldoende.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 18 november 2023 een ongeluk gehad. Ik ben met de auto in een slip geraakt. Misschien heb ik door de schrik extra gas bij gegeven. Ik wist dat de achterbanden minder waren dan de voorbanden. Dat had mijn opa mij verteld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van FO Verkeer d.d. 4 maart 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023333357 d.d. 3 mei 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten:
2.5
Weersgesteldheid
Ik, verbalisant [naam] , zag dat het tijdens ons onderzoek ter plaatse regenachtig weer was. Ik, verbalisant [naam] , zag dat het regende. Wij hadden geen redenen om aan te nemen dat de omstandigheden met betrekking tot het weer tijdens het verkeersongeval anders zouden zijn geweest. Ik, verbalisant [naam] , zag namelijk dat de het wegdek onder de voertuigen nat was en dat het wegdek naast de voertuigen nat was.
De voornoemde camera heeft beelden van de BMW opgenomen vanaf het moment dat het voertuig rechts in beeld komt. Dit punt is gelegen net na de bocht vanaf de [plaats] kade oost naar de [adres] . Te zien is dat de BMW in een slip door het beeld verplaatst. De remlichten van de BMW waren in het eerste gedeelte uit en lichten op als de BMW zich volledig op de [adres] bevindt. Vervolgens draait het voertuig in de richting van de [plaats] met de voorzijde in de richting van het water en volledig haaks op zijn oorspronkelijke rijrichting.
Het voertuig raakte eerst met de voorzijde de verhoogde betonrand en schoof daar volledig overheen. De BMW kwam met de voorzijde van het voertuig in het water terecht. Het voertuig kantelt door zijn zwaartepunt zodat het op zijn dak in het water belandt. De BMW dreef een tijdje, op zijn dak, in het water voordat het voertuig zonk.
4.1.5
Banden
De banden op het voertuig voldeden aan de volgende specificaties:
Profieldiepte Bandenspanning As 1 links 4.9 mm 2.3Bar
As 1 rechts 5.2 mm 2.1Bar
As 2 links 1.4 mm 2.3Bar
As 2 rechts 1.2 mm 2.3Bar
7.4
Gevolg
De BMW raakte als gevolg van de ongecontroleerde slip in het water van de [plaats] . De bestuurder van de BMW kon het voertuig verlaten voordat het zonk. De passagier in de BMW kon niet op eigen kracht uit het voertuig komen. De passagier is door een duiker van de brandweer uit het voertuig gehaald en is ter plaatse door personeel van de ambulance gereanimeerd. De passagier is op 20 november 2023 overleden als gevolg van het opgelopen letsel door de verdrinking.
Op basis van de verkregen videobeelden van het incident, is een indicatieve gemiddelde snelheid bepaald. Uit de berekeningen bleek dat de bestuurder van het voertuig reed met een indicatieve gemiddelde snelheid van 71,5 km/u. De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 50 km/u.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte reed op 18 november 2023 als bestuurder van een personenauto, met [slachtoffer] als bijrijder, op de [adres] . Op enig moment is verdachte met zijn auto in een slip geraakt in de richting van de kade en kwam daardoor in het water terecht. [slachtoffer] is ten gevolge van dit ongeval overleden, omdat hij niet meer op tijd uit het voertuig kon komen.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van forensische opsporing verkeer af dat de profieldiepte banden van het voertuig niet voldeden aan het wettelijk minimum. De achterbanden van het voertuig hadden een profieldiepte van 1,4 mm en 1,2 mm, terwijl het wettelijk minimum 1,6 mm bedraagt. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat verdachte in strijd met artikel 5.2.27 van de Regeling voertuigen heeft gehandeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat de twee achterbanden in een slechtere staat waren dan de voorbanden. Daarnaast verklaren de verbalisanten dat de achterbanden van het voertuig ernstige slijtage vertoonden. Dit moet dus zichtbaar zijn geweest. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gebrekkige bandenprofiel verdachte onmogelijk ontgaan kan zijn. Als bestuurder van een auto heeft verdachte de verplichting er voor te zorgen dat de auto waarin hij rijdt aan alle de technische eisen van de Regeling Voertuigen voldoet. Hij wist dat de achterbanden slechter waren. Hij had moeten (laten) controleren of hij met deze profieldiepte van de banden aan het verkeer mocht deelnemen. Dat de auto een halfjaar geleden nog een Apk-keuring gehad heeft, doet hier niets aan af.
Uit het proces-verbaal van forensische opsporing verkeer blijkt daarnaast dat er een indicatieve berekening van de snelheid is gemaakt waarmee verdachte op de [adres] reed. Uit die snelheidsberekening blijkt dat verdachte reed met een indicatieve snelheid van 71,5 km/u, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/u bedroeg. De raadsman heeft betoogd dat de methode die in het proces-verbaal is gebruikt om de snelheid van de auto te berekenen niet betrouwbaar is. De gemiddelde snelheid is berekend volgens de richtlijn zoals beschreven in het document "Snelheidsberekeningen op basis van videobeelden: aanbevolen methodiek voor de politie, versie 4.0, datum 11 mei 2021". De camerabeelden zijn geschikt geacht voor een indicatieve snelheidsbepaling. In het proces-verbaal wordt daarnaast nauwkeurig toegelicht hoe de snelheid is berekend. De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal geen aanleiding geeft om de bevindingen ervan in twijfel te trekken en verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of dit ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor beschreven,
de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Verdachte heeft te hard gereden, terwijl het wegdek nat was. Daarbij komt dat de twee achterbanden niet voldeden aan de vereiste profieldiepte. Verdachte heeft zijn rijgedrag, en meer in het bijzonder zijn snelheid, niet op de weersomstandigheden en de omstandigheden van de weg, een haakse bocht op een relatief smalle weg naast een kanaal, aangepast, dit terwijl, gezien de staat van de banden, voorzichtigheid geboden was. Als gevolg van deze omstandigheden raakte de auto van verdachte in een slip, waarbij verdachte de macht over het stuur kwijtraakte, en vervolgens in het water terecht kwam.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze schuld is aan te merken als aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is voor roekeloos en zeer onvoorzichtig rijgedrag. Wel levert het samenstel van gedragingen van de verdachte aanmerkelijke onvoorzichtigheid op.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 november 2023 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl het wegdek nat was, met een voertuig dat was voorzien van achterbanden waarvan de profieldiepte niet aan het wettelijk minimum van 1,6 mm voldeden (artikel 5.2.27 Regeling voertuigen), te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, als gevolg waarvan het voertuig in een slip is geraakt en verdachte de controle over het voertuig verloor, waarna het voertuig in het water terecht is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor, indien de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, de oplegging van een taakstraf, nu er volgens de raadsman hooguit sprake zou zijn van aanmerkelijke schuld. Daarnaast verzoekt de raadsman om een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen slechts voorwaardelijk op te leggen, gelet op de gevolgen die het ongeval ook voor verdachte heeft gehad en dat verdachte zijn leven lang moet meedragen dat hij zijn beste vriend heeft verloren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 10 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door als bestuurder van een personenauto de controle over zijn auto te verliezen, waardoor de auto in een slip raakte en daarna te water is geraakt, terwijl zijn vriend [slachtoffer] , bij hem in de auto zat. [slachtoffer] heeft dit niet overleefd. Dit ongeluk heeft onomkeerbare gevolgen gehad.
Uit de indrukwekkende slachtofferverklaringen van de vader, moeder en zus van [slachtoffer] volgt hoe hun levens zijn veranderd sinds het overlijden van [slachtoffer] . De gevolgen zijn enorm voor de nabestaanden. Anderzijds dient niet uit het oog verloren te worden dat verdachte dit gevolg evenmin heeft gewild. Verdachte heeft [slachtoffer] nog proberen te redden uit het voertuig. Verdachte lijdt zelf ook aan de gevolgen van het ongeluk en het verliezen van zijn vriend en hij heeft hiervoor hulp gezocht.
Bij het bepalen van de straf wordt uitgegaan van het beginsel straf naar de mate van schuld. De hoogte en de zwaarte van de straf zijn afhankelijk van de mate van schuld. Hoewel de ernst van de gevolgen bij de hoogte worden meegenomen, speelt dit een kleinere rol. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het leed dat is veroorzaakt kan compenseren. Oplegging van een straf, in welke vorm of omvang dan ook, zal de pijn van het verlies van [slachtoffer] niet ongedaan kunnen maken.
De LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting hanteren in het geval van aanmerkelijke schuld aan een dodelijk ongeval, wanneer er geen alcoholgebruik aan de orde is, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar. De rechtbank ziet in het geval van verdachte geen reden af te wijken van de oriëntatiepunten en zal die straf dan ook
opleggen. De rechtbank zal de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren, omdat de rechtbank rekening houdt met het feit dat dit alles ook gevolgen heeft gehad voor verdachte zelf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 1 jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld
op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2025.
Mr. S.R. Huisman en mr. A. Jongsma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.