ECLI:NL:RBNNE:2025:3614

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
LEE 25/2967
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning wegens overtredingen van de Opiumwet

Op 28 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen L, verzoeker, en de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder, over de sluiting van een woning. Verzoeker verzocht om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten wegens overtredingen van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de sluiting van de woning een geschikt en noodzakelijk middel is. De voorzieningenrechter oordeelde dat het tijdsverloop sinds de constatering van de overtredingen en de kennelijke beëindiging van de onrechtmatige situatie maken dat de sluiting niet meer gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de burgemeester geschorst en bepaald dat deze het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2967

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

L [naam 1] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.C. Lensen),
en

de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Westers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Acantus uit Veendam (Acantus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning op het [adres] (woning). Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat woningsluiting in dit geval een geschikt middel is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Totstandkoming van het besluit en procesverloop

2.1.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van Politie Eenheid Noord-Nederland, Interventieteam HIT District Groningen, van 29 mei 2025 is verzoeker op maandagavond 26 mei 2025 wegens zijn rijgedrag door de politie aangehouden in Winschoten. Het voertuig werd vervolgens in beslag genomen. Bij later onderzoek bleek er in het voertuig een scherpe kaliber 6mm-patroon te liggen.
Op dinsdagmiddag 27 mei 2025 werd de woning door de politie betreden op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. De politie trof in de woning onder meer aan 911 gram ketamine (inclusief verpakkingsmateriaal), 101,8 gram hennep (inclusief verpakkingsmateriaal), 10 scherpe kogelpatronen (kaliber 6 mm) en een gripzakje met een witte substantie.
2.2.
Bij schrijven van 23 juli 2025 heeft verweerder het voornemen bekend gemaakt tot sluiting van de woning over te gaan. Verzoeker heeft hierop op 30 juli 2025 zijn zienswijze gegeven. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2025 heeft verweerder de woning gesloten voor de duur van zes maanden met ingang van 22 augustus 2025
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft te kennen gegeven niet voorafgaand aan de uitspraak van de voorzieningenrechter tot sluiting over te gaan.
2.3.
Op 26 augustus 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Eveneens op 26 augustus 2025 heeft verzoekster de gronden van het verzoek ingediend. Verweerder heeft dezelfde dag nog de aanvullende informatie van de politie aangeleverd over het tijdens de huiszoeking aangetroffen kleine gripzakje (zie onder 2.1.) met daarin witte poeder en brokjes, nettogewicht 0,68 gram. Uit een test is gebleken dat het om cocaïne gaat.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder en M. Ubels.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
3.1.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Het toetsingskader bestaat voorts uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), in het bijzonder de overzichtsuitspraak van 16 juli 2025 [1] en de andere uitspraken van die datum.
Bevoegdheid
4. Niet is in geschil dat verweerder bevoegd is tot woningsluiting over te gaan. Deze bevoegdheid vloeit voort uit het aantreffen van een handelshoeveelheid hennep (opgenomen in lijst II van de Opiumwet) en van een handelshoeveelheid cocaïne (opgenomen in lijst I van de Opiumwet).
Evenredigheid
5. Verzoeker betwist wel de evenredigheid van de woningsluiting.
5.1.
Over het gebruikmaken van de bevoegdheid overweegt de AbRS in de overzichtsuitspraak dat de last onder bestuursdwang een herstelmaatregel is voor het beëindigen, tenietdoen of voorkomen van verdere overtredingen van de Opiumwet in of vanuit de woning. De burgemeester moet zich ervan vergewissen dat de sluiting van de woning en de duur ervan geschikt, noodzakelijk en evenwichtig zijn. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat de burgemeester de betrokken belangen af moet wegen. De bestuursrechter toetst aan de hand van de verzoeksgronden of de burgemeester tot zijn besluit heeft mogen komen. Omdat een woningsluiting een forse inbreuk kan maken op grondrechten van de bewoners, zal de toetsing bij woningsluitingen doorgaans indringend zijn. Uit het evenredigheidsbeginsel vloeit voort dat onnodig zware gevolgen voorkomen moeten worden. De beoordeling van de evenredigheid vergt daarom van zowel het bestuur als de bestuursrechter een scherp inzicht in alle relevante feiten en omstandigheden en een afgewogen en deugdelijk gemotiveerd oordeel over de vraag welke gevolgen voor welke belanghebbenden (nog) wel of juist niet (meer) evenredig zijn.
Geschikt en noodzakelijk
6.1.
Over de geschiktheid overweegt de AbRS in de overzichtsuitspraak dat tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en de sluitingsdatum ertoe kan leiden dat de sluiting redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen van de sluiting. Door tijdsverloop kan het zijn dat de onrechtmatige situatie al is hersteld. Ook kan het zijn dat beëindiging van de overtreding en de negatieve effecten daarvan en het voorkomen van herhaling niet meer aan de orde zijn of niet meer in die mate dat de woning moet worden gesloten. Aan wie het tijdsverloop te wijten is, is niet relevant.
De burgemeester moet beoordelen of de sluiting gelet op het tijdsverloop en op de overige omstandigheden van het geval, een geschikt middel is. Als de burgemeester de beoogde doelen niet meer kan bereiken omdat de situatie al is hersteld, is sluiting ongeschikt.
6.2.
Over de noodzakelijkheid overweegt de AbRS in de overzichtsuitspraak dat de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel, als een last onder dwangsom of een waarschuwing, had kunnen en moeten volstaan. De burgemeester betrekt de effecten op de omgeving van de overtredingen van de Opiumwet. Verschillende omstandigheden zijn van belang, waaronder de aard en de hoeveelheid van de aangetroffen drugs, de risico’s daarvan op verdere criminaliteit, of het gaat om hard- of softdrugs, of de drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, de feitelijke bekendheid als drugspand, de toeloop, overlast en (gevoelens) onveiligheid in de omgeving, of er in de nabije omgeving al vaker drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit hebben voorgedaan, of aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en of de woning eerder betrokken is geweest bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Ten slotte dient de burgemeester, net als bij de geschiktheid, ook bij de beoordeling van de noodzakelijkheid het tijdsverloop te betrekken.
6.3.
In het geval van verzoeker is er inmiddels een tijdsverloop van drie maanden sinds het aantreffen van de drugs bij de huiszoeking. De voorzieningenrechter overweegt dat dit niet per definitie aan de geschiktheid en noodzakelijkheid in de weg staat, maar het doet hieraan wel in enige mate afbreuk.
6.4.
In de woning is, naast een aanzienlijke handelshoeveelheid softdrugs en een kleine hoeveelheid harddrugs, een grote hoeveelheid ketamine en munitie aangetroffen. Hiermee zijn strafbepalingen van de Geneesmiddelenwet en de Wet wapens en munitie overtreden. Dit maakt dat, zoals verweerder terecht stelt, gesproken kan worden van een ernstig geval [2] .
6.5.1.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er herhaaldelijk overlastmeldingen zijn geweest, bestaande uit in- en uitlopende personen, en uitgesproken vermoedens van drugshandel, zowel bij de gemeente als bij de politie.
6.5.2.
Verzoeker heeft echter terecht naar voren gebracht dat de bestuurlijke rapportage dergelijke informatie niet bevat. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat er veel meldingen over overlast zijn binnengekomen, dat hiervan ook schriftelijke documentatie is maar dat deze niet direct voorhanden is.
6.5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in deze procedure niet deugdelijk heeft onderbouwd dat zich inderdaad overlast heeft voorgedaan die heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de omgeving.
6.6.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de straat waaraan de woning is gelegen een kwetsbare omgeving is waarin zich al eerder vergelijkbare problemen hebben voorgedaan. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat verweerder ook deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
6.7.1.
Verzoeker heeft gesteld dat hij in de periode direct voorafgaand aan de huiszoeking niet zelf in de woning verbleef. Hij verbleef tijdelijk in het huis van zijn toenmalige partner, samen met hun gemeenschappelijk kinderen. In de woning verbleef [naam 2] die wegens relatieproblemen tijdelijk elders onderdak nodig had. Verzoeker heeft verklaringen van [naam 2] overgelegd waarin deze onder meer stelt dat de aangetroffen hennep en ketamine van hem waren, dat de in de auto aangetroffen kogel van hem was en dat hij in de drie dagen voorafgaand aan de huiszoeking in de woning verbleef. Hij vermeldt verder dat verzoeker in die drie dagen niet in de woning was en dat verzoeker niet van de hennep en de ketamine en de kogel in de auto wist. [naam 2] stelt dat hij een domme beslissing heeft genomen en dat het hem spijt dat hij zijn vriend in de problemen heeft gebracht.
Verzoeker heeft verder gesteld dat [naam 2] de woning direct na de huiszoeking heeft verlaten en dat hij zelf, met zijn kinderen, de woning weer is gaan bewonen.
6.7.2.
Verweerder heeft benadrukt dat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor wat er in de woning gebeurt.
6.7.3.
De voorzieningenrechter kan aan de hand van de dossierstukken niet beoordelen in welke mate de hierboven samengevatte stellingen van verzoeker overeenkomen met de werkelijkheid en dus ook niet in welke mate verzoeker zelf betrokken is geweest bij de ernstige situatie in de woning. In het kader van deze procedure gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid van de lezing van verzoeker.
6.8.
In samenhang bezien betekent het voorgaande dat inmiddels drie maanden zijn verstreken sinds de constatering van de overtreding en dat de overtreding kennelijk direct beëindigd is door de inbeslagname van de aangetroffen goederen en door het vertrek van [naam 2] . Verder is niet gebleken dat zich sindsdien rond de woning problemen van welke aard dan ook hebben voorgedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat de onrechtmatige situatie kennelijk dus al is hersteld en dat de negatieve effecten van de overtreding zich niet meer voordoen. Dit leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat de sluiting van de woning niet meer geschikt en noodzakelijk is.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 14 augustus 2025. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

bijlage

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, of een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of een preparaat daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Geneesmiddelenwet
Artikel 38
1. Het is verboden om zonder registratie werkzame stoffen te bereiden, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren, uit te voeren of anderszins binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen, dan wel in werkzame stoffen een groothandel te drijven.
Artikel 39
1. Het is verboden om zonder registratie te bemiddelen in geneesmiddelen.
Artikel 40
1. Het is verboden een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen zonder handelsvergunning van de Europese Unie, verleend krachtens verordening 726/2004 dan wel krachtens die verordening juncto verordening 1394/2007, of van het College, verleend krachtens dit hoofdstuk.
2. Het is verboden een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen, in te voeren, uit te voeren of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied te brengen.
Wet wapens en munitie
Artikel 49
De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van de AbRS van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:257.