ECLI:NL:RBNNE:2025:360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/18/241707 / JE RK 25-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met risico op eer gerelateerd geweld

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 januari 2025 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [kind], die in een situatie van mogelijk eer gerelateerd geweld verkeert. De kinderrechter had eerder op 15 januari 2025 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, die gold tot 12 februari 2025. De zaak werd behandeld in het kader van een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, die betrokken zijn bij de zorg voor [kind]. De ouders van [kind] zijn het niet eens met de uithuisplaatsing en hebben hun zorgen geuit over de situatie van hun dochter, die volgens hen verward is en niet minderjarig zou zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige tekortkomingen zijn in de wijze waarop de GI en de Raad het onderzoek hebben uitgevoerd. Er is onvoldoende informatie verstrekt over de feitelijke verblijfplaats van [kind], en de ouders zijn niet adequaat betrokken bij de procedure. De kinderrechter heeft besloten dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, maar dat er snel duidelijkheid moet komen over de werkelijke leeftijd van [kind] en de risico's die zij loopt. De kinderrechter heeft een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 24 februari 2025, waarbij de betrokken partijen worden opgeroepen om te verschijnen. De kinderrechter heeft ook gelast dat er een medisch onderzoek naar de leeftijd van [kind] wordt uitgevoerd, om de twijfels over haar minderjarigheid weg te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/241707 / JE RK 25-19
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd,
over
[naam kind],
die is geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind] " wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. M.J. Flach, die kantoor houdt in Groningen,
[naam vader],
die woont op een onbekend adres in [land] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat: mr. M.J. Flach, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Op 15 januari 2025 heeft de kinderrechter die piketdienst had, een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 januari 2025 tot 12 februari 2025. De beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden. De kinderrechter heeft bepaald dat de GI en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord door de kinderrechter die deze beschikking geeft, tijdens de mondelinge behandeling van 28 januari 2025.
1.2.
Op 28 januari 2025 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met: de ouders, hun advocaat, [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] , die de GI vertegenwoordigen en [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") vertegenwoordigen.
1.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling, in het bijzijn van een orthopedagoog, met [kind] gesproken over het verzoek.
1.4.
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat hij de gronden waarop zijn uitspraak rust, zal uitwerken in deze vandaag te geven beschikking.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten die blijken uit de niet weersproken inhoud van het verzoekschrift en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
[kind] is het kind van de ouders die volgens Islamitisch recht met elkaar zijn gehuwd.
2.3.
[kind] verbleef tot voor kort met haar moeder, drie broers en zusje in het asielzoekerscentrum in [plaats] . De vader woont en werkt in [land] .
2.4.
Op 13 december 2024 ontving Veilig Thuis Groningen (hierna "VTG") een zorgmelding van het COA. [kind] was uit haar woning gevlucht en had hulp gezocht bij de medewerkers van het COA, omdat de ouders hadden ontdekt dat zij een vriendje had en de vader zou hebben gezegd dat hij naar Nederland zou komen om haar te vermoorden. [kind] is daarop op diezelfde dag door VTG op een geheime locatie geplaatst. De ouders gaven hier aanvankelijk geen toestemming voor, waarna VTG contact met de Raad heeft opgenomen. Na een gesprek met de Raad hebben de ouders er uiteindelijk mee ingestemd dat [kind] in ieder geval één nacht op de geheime locatie zou verblijven.
2.5.
Op 20 december 2024 heeft VTG opnieuw contact opgenomen met de Raad. VTG gaf aan dat er ernstige veiligheidsrisico's voor [kind] bestaan en dat daarom meermalen is geprobeerd om de toestemming van de ouders te verkrijgen voor het verblijf van [kind] op de geheime locatie en de inzet van behandeling. De ouders hebben echter, ook na contact met de Raad, geen toestemming verleend. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om een voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken.
2.6.
Bij beschikking van 23 december 2024, gegeven door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend voor de duur van vier weken. De beslissing op het resterende deel van het verzoek is aangehouden. De zaak is mondeling behandeld op 31 januari 2024.
2.7.
Bij beschikking van 3 januari 2025 heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek afgewezen. De kinderrechter heeft hiertoe overwogen dat er geen grond (meer) is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de vader heeft aangegeven dat hij bereid is om twee maanden afstand te nemen door naar [land] te gaan. Omdat [kind] enkel bang was voor de vader en goed contact had met de moeder, kon zij onder deze omstandigheden terugkeren naar de moeder.
2.8.
Na de beslissing van de kinderrechter van 3 januari 2025 heeft de GI onderzocht of [kind] voor het eindigen van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder terug kon worden geplaatst. De zorgen over veiligheid en psychische gesteldheid van [kind] waren echter dusdanig groot dat de GI heeft verzocht om een nieuwe spoedmachtiging tot uithuisplaatsing.
2.9.
Op 15 januari 2025 heeft de kinderrechter opnieuw een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend, met ingang van 15 januari 2025 tot 12 februari 2025. De kinderrechter heeft de beslissing op het resterende deel van het verzoek aangehouden en een mondelinge behandeling bepaald op 28 januari 2025.

3.De (verdere) beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
3.1.
De kinderrechter heeft de beslissing op 15 januari 2025 onverwijld en zonder de voorafgaand horen van de belanghebbenden gegeven. Op grond van de artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: "Rv") is de kinderrechter daartoe bevoegd, maar bepaalt de wet daarbij wel dat de belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld om binnen veertien dagen na het nemen van de beslissing alsnog te worden gehoord. De belanghebbenden zijn daartoe op 28 januari 2025 in de gelegenheid gesteld. Dat horen van de belanghebbenden heeft overigens geen betekenis voor de gegeven spoedbeslissing, voor zover daarin is beslist dat een machtiging is verleend tot 12 februari 2025. Dat horen heeft wel betekenis voor de beoordeling van het resterende verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen vanaf 12 februari 2025 voor de duur van drie maanden. De kinderrechter kan echter uitsluitend een machtiging verlenen voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Hij zal daarom beoordelen of het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen op de wet kan worden gegrond, voor zover het de resterende duur van de nu lopende voorlopige ondertoezichtstelling betreft.
3.2.
De kinderrechter vindt dat hij onvoldoende is voorgelicht om die beoordeling goed te kunnen maken. De kinderrechter wijst erop dat het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing een ingrijpende maatregel is die alleen mag worden genomen als aan de daarvoor in de wet gestelde eisen wordt voldaan. Die eisen komen, samengevat weergegeven, erop neer dat de uithuisplaatsing noodzakelijk moet zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Of aan die eisen voor de duur van de ondertoezichtstelling wordt voldaan, is nog maar de vraag. De kinderrechter heeft de machtiging daarom eerst verleend voor de duur van 3 weken en de beslissing op de resterende duur van het verzoek aangehouden. De kinderrechter legt hierna uit waarom hij vindt dat hij onvolledig is voorgelicht en welke informatie hij vindt dat beschikbaar moet komen. Hij legt ook uit wie die informatie moet verstrekken.
3.3.
De kinderrechter zal hierna een korte samenvatting geven van de standpunten die zijn ingenomen in ofwel de processtukken en de daarin gehechte bijlagen en/of de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
Wat vindt de GI dat de kinderrechter moet beslissen?
3.4.
De GI heeft, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. De GI kan de veiligheid van [kind] bij een terugkeer naar de ouders op dit moment niet garanderen, omdat er nog geen zicht is op de thuissituatie bij de ouders en er nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De GI laat op dit moment een onderzoek uitvoeren om inzicht te krijgen in het mogelijke risico op eer gerelateerd geweld. Vanuit de geheime locatie waar de GI [kind] heeft geplaatst, is geadviseerd om [kind] niet naar huis te laten gaan gedurende dit onderzoek. Bovendien geeft [kind] zelf aan dat zij zich thuis niet veilig voelt en weg zal lopen als zij weer thuis wordt geplaatst. Naast de zorgen over de veiligheid van [kind] heeft de GI ook zorgen over haar psychische gesteldheid. [kind] komt vlak over, waarbij haar verhaal en non-verbale uitlatingen niet overeenkomen. Ook wisselt zij in haar verhalen en blijft zij volhouden dat zij vierentwintig jaar oud is en getrouwd is in Jemen. [kind] is bovendien meerdere keren weggelopen vanuit de geheime locatie waar zij verblijft en kan zich daar niet aan de afspraken houden. Ze zou op dit moment mogelijk in contact zijn met een meerderjarige man, waarbij het risico bestaat dat zij naar deze man toe zal gaan als zij opnieuw wegloopt. De GI wil de komende periode zicht krijgen op de psychische gesteldheid van [kind] , haar veiligheid in de thuissituatie, de mogelijkheden om tot contactherstel te komen en zicht krijgen op de contacten die [kind] mogelijk heeft met een meerderjarige man.
Wat vindt Raad dat de kinderrechter moet beslissen?
3.5.
De Raad meent dat het passend en geboden is dat [kind] uit huis is geplaatst, omdat niet kan worden uitgesloten dat zij slachtoffer kan worden van eer gerelateerd geweld. Of dat risico bestaat, vergt nader onderzoek. De uitkomst van dat onderzoek moet worden afgewacht voordat terugplaatsing kan worden overwogen.
Wat vindt [kind] dat moet worden beslist?
3.6.
[kind] heeft met de kinderrechter die daarbij– met toestemming van [kind] – werd ondersteund door een orthopedagoog, gesproken over de problematiek die op dit moment in haar leven speelt. Zij heeft aan de kinderrechter en de orthopedagoog verteld, samengevat weergegeven, dat zij een nu vierentwintig jaar oude gehuwde vrouw is die vanuit haar woonplaats in Jemen met haar moeder, broers en zus is overgebracht naar Nederland. [kind] stelt dat in verband met de asielprocedure over haar is opgegeven dat zij nog maar veertien jaar oud is. [kind] stelt dat van de suggestie dat zij naaktfoto’s van zichzelf zou hebben gemaakt en die aan een man zou hebben verstuurd, niets klopt. Dat zou ook niet de reden zijn dat haar vader boos op haar is of, zoals zij begrijpt, ergens zou hebben gezegd dat hij haar gaat vermoorden. Haar vader is boos omdat zij verteld heeft hoe oud zij in werkelijkheid is. [kind] heeft de kinderrechter gevraagd waar dan die vermeende naaktfoto’s zijn. [kind] stelt dat zij niet over documenten kan beschikken waaruit haar werkelijke leeftijd blijkt en dat zij graag wil dat een medisch onderzoek wordt gedaan naar haar werkelijke leeftijd. [kind] begrijpt dat het gevolgen kan hebben voor de verblijfstatus van haar gezinsleden, als vast zou komen te staan dat zij niet veertien jaar maar vierentwintig jaar oud is. [kind] heeft in het gesprek met de kinderrechter en de orthopedagoog de naam en geboortedatum van de man gegeven met wie zij stelt te zijn gehuwd, en ook haar adres gegeven van de woonplaats van het land waaruit zij stelt te zijn overgebracht naar Nederland. Zij heeft die gegevens op verzoek van de kinderrechter opgeschreven. [kind] stelt dat het voor haar niet veilig is om terug te gaan naar huis en dat zij graag zelfstandig wil wonen.
Wat vinden de ouders dat de kinderrechter moet beslissen?
3.7.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek en de plaatsing van [kind] op een voor hen geheimgehouden locatie en zonder dat het hen mogelijk wordt gemaakt om zelf, al dan niet onder begeleiding, contact met [kind] te hebben. De ouders hebben verteld dat zij zich grote zorgen maken over [kind] die volgens hen verward is en verhalen vertelt die niet kloppen. De ouders vinden het onbegrijpelijk dat niet wordt geluisterd en gehandeld naar de zorgen die zij over [kind] uiten, maar in plaats daarvan wordt aangenomen dat er een risico is dat zij slachtoffer wordt van eer gerelateerd geweld. Daarover heeft de vader verteld dat er wel degelijk naaktfoto’s door [kind] zijn verstuurd via Snapchat aan een man en dat hij die foto’s ook heeft laten zien aan een medewerker van Veilig Thuis Groningen. De vader wijst erop dat hij nu maar ook eerder niet vond dat zij haar kuisheid is kwijtgeraakt. Ook eerder is [kind] weggelopen en bij een man geweest, nu ongeveer twee jaar geleden. Ook dat heeft geen aanleiding gegeven om tot geweld te komen. De vader verwijst voor wat betreft het land van herkomst naar het eerste verhoor bij de IND. De vader heeft toen hem werd gevraagd of hij de persoon kent met wie [kind] stelt gehuwd te zijn en hij de door [kind] opgeschreven naam en geboortedatum las, aangegeven dat hij deze naam herkent als de naam van de man aan wie [kind] naaktfoto's zou hebben gestuurd. Het door [kind] opgegeven woonadres in de door haar genoemde stad en land van herkomst zegt de vader niet te (h)erkennen. De vader heeft ontkend in dat land te hebben gewoond. De moeder heeft andersluidend verklaard. Zij herkent het adres als het woonadres in de stad en het land van herkomst. De vader heeft vervolgens zijn eerdere verklaring aangepast en gesteld dat het gezin vanuit een ander door hem genoemd land van herkomst naar Nederland is gekomen en dat het gezin hoogstens gedurende drie maanden op het door [kind] genoemde adres heeft gewoond. De ouders van [kind] stellen dat [kind] veertien jaar oud is. De vader heeft aangeboden de naaktfoto’s van zijn dochter aan de kinderrechter te tonen, ter onderbouwing van zijn verhaal. De kinderrechter vond het voor hem niet passend om naar die foto’s te kijken en heeft voorgesteld dat de beide, vrouwelijke, zittingsvertegenwoordigers van de Raad die [kind] ook persoonlijk hebben gesproken, de foto’s bekijken. Daartoe is vervolgens de mondelinge behandeling geschorst. Na hervatting daarvan hebben de zittingsvertegenwoordigers verklaard dat op de aan hen getoonde telefoon in een aparte map foto’s stonden waarop [kind] was te zien, maar niet naakt. De vader heeft vervolgens toegelicht dat hij een foto van [kind] met ontbloot bovenlichaam heeft gewist en daarover niet meer de beschikking heeft.
3.8.
De advocaat van de ouders heeft aangevoerd dat het verzoek voor het resterende deel moet worden afgewezen en dat de kinderrechter de huidige plaatsing met onmiddellijke ingang behoort te beëindigen. Volgens de advocaat van de ouders is het verzoek niet op de wet gegrond omdat geen concrete feiten blijken waaruit kan worden afgeleid dat er een risico op eer gerelateerd geweld bestaat.
Wat beslist de kinderrechter?
3.9.
De kinderrechter vindt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de wijze en mate waarin de GI en de Raad met de vereiste zorgvuldigheid onderzoek hebben gedaan en maatregelen hebben verzocht. Die tekortkomingen zijn van zowel procedurele als inhoudelijke aard.
3.10.
Procedureel zijn er twee tekortkomingen. De GI heeft geen informatie verstrekt of willen verstrekken over de feitelijke verblijfplaats van [kind] . De rechtbank is daardoor de mogelijkheid ontnomen om haar op een behoorlijke wijze op te roepen. Op instructie van de kinderrechter heeft de secretaris daarover telefonisch contact opgenomen met de GI en erop gewezen, samengevat weergegeven, dat de kinderrechter niet anders kan dan het verzoek af te wijzen of te concluderen dat [kind] niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, als zij niet verschijnt op de uitnodiging om met de kinderrechter te spreken. Een tweede procedurele tekortkoming bestaat hieruit dat de Raad en evenmin de GI gehandeld hebben in overeenstemming met het gegeven dat de beide ouders samen het gezag over [kind] uitoefenen en belanghebbende zijn bij het verzoek. De moeder stelt dat zij met de vader naar islamitisch recht is gehuwd en dat zij daarom samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige. De kinderrechter stelt vast dat hoewel de betrokken instanties en ook de rechtbank bekend zijn of zouden moeten zijn met de gezagsuitoefening van de vader en hij daarom belanghebbende is bij het verzoek – de uithuisplaatsing raakt immers zijn gezinsleven – de rechtbank de vader niet behoorlijk heeft kunnen oproepen om deel te nemen aan de procedure. Er is geen enkele poging ondernomen om de gegevens van de vader die niet in Nederland woont of verblijf houdt, te vinden en aan de rechtbank te verstrekken. Dat brengt met zich dat wanneer de vader niet spontaan zou zijn verschenen de spoedmachtiging op grond van het bepaalde in artikel 800 lid 3 Rv van rechtswege zou zijn vervallen.
3.11.
De rechter heeft inhoudelijke zorgen over de kwaliteit van het onderzoek waarop de tot zover gedane verzoeken zijn gegrond. Die zorgen hebben betrekking op de navolgende feiten en omstandigheden.
3.12.
Hoewel [kind] stelt dat zij niet minderjarig, maar meerderjarig is, is geen gericht onderzoek hiernaar gedaan. Er is slechts gebeld met de IND, die zou hebben bevestigd dat zij veertien jaar oud is. Dat de IND over zodanige dossierkennis beschikt dat daarmee zonder meer de stelling van [kind] kan worden weerlegd, kan niet blijken. De kinderrechter kan niet uitsluiten dat [kind] ouder is dan de leeftijd die bij de IND is opgegeven en dat zij meerderjarig is. De kinderrechter vindt dat voor alles hierover duidelijk moet worden verkregen.
3.13.
Die duidelijkheid is ook om een andere reden dringend noodzakelijk. Als [kind] wel veertien jaren oud is, mag men zich zorgen maken over wat er bij haar speelt dat zij met zoveel overtuiging en vasthoudendheid stelt dat zij niet veertien maar vierentwintig jaar oud is en (in het geheim) is gehuwd met de man waarvan zij de personalia heeft opgegeven.
3.14.
De kinderrechter begrijpt niet dat niet is onderzocht of [kind] wil meewerken aan een leeftijdsonderzoek. Hij heeft de mogelijkheid van dat onderzoek met [kind] besproken en voorgesteld dat de rechtbank leeftijdsonderzoek aanbiedt. Als [kind] daarvoor toestemming geeft kunnen de nu bestaande twijfels over haar leeftijd worden weggenomen. Als die twijfels niet worden weggenomen, dan zal ervan moeten worden uitgegaan dat zij minderjarig is.
3.15.
De kinderrechter heeft dit met [kind] besproken en zij heeft gezegd toestemming te geven, maar hij vindt dat [kind] de gelegenheid moet hebben om daar rustig over na te denken. Hij zal haar daarom uitnodigen voor een tweede gesprek. Wanneer zij blijft bij haar wens om haar leeftijd vast te stellen en toestemming te geven voor onderzoek, dan zal de kinderrechter een leeftijdsonderzoek mogelijk maken, door een deskundigenonderzoek te gelasten.
3.16.
De kinderrechter begrijpt dat in deze tijd waarin Nederland wordt geconfronteerd met veel gevallen van eer gerelateerd geweld in de zin van geestelijk of lichamelijk geweld om de eer van een familie te beschermen of herstellen, in veel gevallen welhaast preventief wordt gehandeld.
3.17.
[kind] is uithuisgeplaatst op een voor de ouders (en de rechtbank) geheimgehouden locatie, omdat er grote zorgen over [kind] haar opvoedsituatie en in het bijzonder een voor haar geldend veiligheidsrisico bestaan. Die zorgen zijn gestoeld op een (impliciete) beschuldiging dat de ouders van [kind] zich schuldig zouden kunnen gaan maken aan eerwraak. De Raad en vervolgens ook de GI, hebben daarom op grond van profilering aan de hand van het land van herkomst en/of het islamitisch geloof, gemeend dat eerst de fysieke veiligheid van [kind] geborgd moet worden en de plaatsing van [kind] op een geheime locatie voort moet duren.
3.18.
De kinderrechter vindt de gang van zaken onbegrijpelijk en ten opzichte van de ouders onbehoorlijk. Met eerwraak wordt in het algemeen en ook in deze zaak bedoeld, een extreme vorm van eer gerelateerd geweld. Het gaat dan om een gewoonterechtelijk fenomeen uit het land, de gemeenschap of de cultuur van herkomst, waarbij een familie of stam de verloren gegane zedelijke eer meent te moeten herstellen door het plegen van een moord op de veroorzaker van het eerverlies of degene die schuldig bevonden wordt aan dat eerverlies.
3.19.
Op geen enkel moment is er gezocht of kan overigens blijken dat er aanknopingspunten waren dat de ouders van [kind] of wellicht familieleden gelet op het land van herkomst, de regio van dat land waar zij hebben gewoond of de stam of gemeenschap waarvan zij deel hebben uitgemaakt, een verloren gegane zedelijke eer meenden te moeten herstellen.
3.20.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die daar gelet op het land, de regio van herkomst of de stam of gemeenschap waarvan [kind] en haar familie deel uitmaakt, tot eerwraak aanleiding zouden kunnen geven.
3.21.
Dat [kind] wellicht naaktfoto’s heeft gedeeld (iets wat de kinderrechter uitdrukkelijk
nietis gebleken) of een vriend heeft die eventueel meerderjarig is, zijn geen toereikende feiten die aanleiding geven voor een concrete zorg voor eerwraak.
3.22.
Het is ook niet passend dat het risico op eerwraak wordt geplaatst in de context van het islamitische geloof van [kind] en haar familie, omdat eerwraak juist géén typisch islamitisch verschijnsel is.
3.23.
De kinderrechter vindt om deze redenen dat te lichtvaardig is aangenomen dat er wel een risico op eerwraak zou kunnen bestaan en dat vervolgens zonder passend onderzoek naar dat risico, kinderbeschermingsmaatregelen zijn uitgelokt en de ouders van [kind] volledig buiten spel zijn gezet, onder meer door de plaatsing van [kind] op een geheime locatie. Van onderdelen van de overheid mag worden verwacht dat zorgen over eer gerelateerd geweld gelet op de verstrekkende gevolgen van die verdachtmaking van ouders en familieleden, met een hoge mate van zorgvuldigheid worden onderzocht.
3.24.
Het lichtvaardig aannemen van een risico op eer gerelateerd geweld zoals hier, heeft tot gevolg dat ten onrechte een diffamerend beeld kan worden gecreëerd van ouders die ernstig tekort zouden schieten in hun opvoedingsverantwoordelijkheid voor [kind] en voor haar onveilig zouden zijn. Dat laatste werkt escalerend, stigmatiserend en wat erger is, het belemmert effectieve hulpverlening die voor [kind] wel noodzakelijk is. Hulpverlening waar overigens óók de ouders uitdrukkelijk om vragen.
3.25.
Het lichtvaardig aannemen van een risico op eer gerelateerd geweld, zoals hier, brengt ook het risico met zich dat die zorg met een oppervlakkige kritiek kan worden weggenomen, hoewel die zorg terecht kan zijn.
3.26.
De kinderrechter kan in ieder geval op grond van de feiten en overtuigingen zoals de Raad en de GI die nu zien, een uithuisplaatsing niet gronden op een risico op eer gerelateerd geweld. Anders dan de advocaat van de ouders wil, leidt dat echter er niet toe dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] . Hij vindt dat die noodzaak tot uithuisplaatsing er wel is.
3.27.
De kinderrechter gaat in de eerste plaats ervan uit dat [kind] minderjarig is, zolang er geen medisch onderzoek is uitgevoerd waaruit iets anders kan worden afgeleid. Onder zodanige omstandigheden gaat de kinderrechter bij het nemen van deze beslissing uit van de geboortegegevens van [kind] zoals die blijken uit de inschrijving in het BRP. De kinderrechter gaat er daarom nu (nog) vanuit dat [kind] jonger dan achttien jaar en daarom minderjarig is.
3.28.
[kind] wil uitdrukkelijk niet naar huis, omdat zij vreest voor haar leven en welzijn. Daarin ligt een belemmering om direct en zonder verdere inzet van hulpverlening terugplaatsing op een voor haar verantwoorde wijze te kunnen overwegen. De kinderrechter maakt zich grote zorgen over [kind] . Zij kan naar zichzelf en anderen niet duidelijk zijn over haar identiteit en de kinderrechter kan op dit moment niet vaststellen of zij de persoon is met de leeftijd die door haar vader bij de aanvraag van het asiel hier te lande is opgegeven, dan wel de persoon die zij stelt te zijn, een vierentwintig jaar oude vrouw die voor het vertrek naar Nederland al in Jemen is gehuwd. De kinderrechter maakt zich ook zorgen over de problematiek die [kind] beschrijft en die hierop neerkomt dat zij vreest slachtoffer te worden van geweld omdat zij stelt niet minderjarig maar meerderjarig te zijn. De kinderrechter heeft in het gesprek met [kind] vastgesteld dat de angst voor dat geweld authentiek is en het denken en handelen van [kind] ook beheerst.
3.29.
De kinderrechter vindt dat een en ander beschouwd in onderling verband en samenhang, het laten voortduren van de uithuisplaatsing vooralsnog noodzakelijk maakt in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind] .
3.30.
Hij vindt gelijktijdig dat die ingrijpende maatregel van uithuisplaatsing zo kort als mogelijk is moet voortduren en dat daarom met grote voortvarendheid moet komen vast te staan:
  • hoe oud [kind] daadwerkelijk is;
  • of zij is gehuwd;
  • of er objectiveerbare feiten en omstandigheden zijn waaruit volgt dat er een risico bestaat op eer gerelateerd geweld;
  • welke belemmeringen en kansen en er zijn om [kind] met haar ouders, broers en zus te herenigen.
3.31.
Het is tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden dat de kinderrechter heeft besloten om de verzochte machtiging te verlenen voor de hierna te bepalen duur, een datum en tijd te bepalen waarop het verzoek van de GI opnieuw mondeling wordt behandeld en [kind] voorafgaand aan die mondelinge behandeling opnieuw te spreken over de mogelijkheid van medisch onderzoek. Hij wil uiterlijk acht dagen voor die mondelinge behandeling door de Raad en/of GI worden geïnformeerd of er inmiddels wel concrete op [kind] en haar ouders toegesneden zorgen bestaan over een risico op eer gerelateerd geweld. Daarnaast wil de kinderrechter dat hij wordt geïnformeerd of los en onafhankelijk van dat risico er zodanige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [kind] dat terugplaatsing niet mogelijk is.
3.32.
De kinderrechter neemt daarom de volgende beslissing.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[naam kind]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 februari 2025 tot 5 maart 2025, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoer bij voorraad;
4.3.
bepaalt een (voortzetting van de) mondelinge behandeling op
maandag 24 februari 2025 om 14.00 uur, welke zal worden gehouden in het gerechtsgebouw in Groningen, Guyotplein 1;
4.4.
verzoekt (de advocaat van) de ouders, de GI en de Raad om tijdens deze mondelinge behandeling te verschijnen;
een nadere oproep daartoe zal niet worden verzonden;
4.5.
gelast de Raad en/of de GI om de kinderrechter en de andere belanghebbenden uiterlijk acht dagen voor de mondelinge behandeling te informeren, conform hetgeen daarover is overwogen in rechtsoverweging 3.31;
4.6.
bepaalt opnieuw een gesprek met [kind] op
maandag 24 februari 2025 om 13.40 uurwelke zal worden gehouden in het gerechtsgebouw in Groningen, Guyotplein 1;
4.7.
gelast de griffier van deze rechtbank om [kind] uit te nodigen voor dit gesprek;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter op 28 januari 2025. De schriftelijke uitwerking van deze uitspraak in deze beschikking is vastgesteld en in het openbaar uitgesproken en ondertekend op 3 februari 2025.
Als u het niet eens met de beslissingen die de rechter heeft genomen, kunt u in hoger beroep. Maar let op! Hoger beroep kunt u niet zelf instellen. U moet daarvoor naar een advocaat. Een advocaat kan voor u hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belangrijk is dat u snel naar een advocaat gaat. Hoger beroep moet bijna altijd binnen drie maanden na de dag van de uitspraak worden ingesteld. Voor de GI geldt dat zij zelf hoger beroep kan instellen.