ECLI:NL:RBNNE:2025:3420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 25/2892
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 augustus 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.Tj. van Dalen, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, dat hem een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. Deze last houdt in dat verzoeker binnen een week na dagtekening van het besluit alle bijenkasten en ander materieel van de weg, de berm en het maaipad dient te verwijderen. Verzoeker heeft om een voorlopige voorziening gevraagd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat hij kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het gaat om feitelijk handelen en niet om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat hij alleen bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen als er een bestuursrechtelijke procedure loopt tegen een besluit, wat in dit geval niet het geval is. Daarom verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2892

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, het college
(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de uitvoering van een last onder bestuursdwang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Bij besluit van 26 mei 2025 heeft het college aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat verzoeker binnen één week na dagtekening van het besluit alle bijenkasten en/of ander materieel van de weg, de berm en het maaipad dient te verwijderen en hij alle bijenkasten met bijen van zijn perceel dient te verwijderen.
2.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (procedurenummer: LEE 25/1856). De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2025 op zitting behandeld en op 17 juni 2025 een onderzoek ter plaatse verricht. Bij uitspraak van 20 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen in die zin dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn wordt verlengd tot uiterlijk 15 juli 2025.
2.3.
Blijkens een namens het college opgesteld proces-verbaal van 5 augustus 2025 zijn op 16 juli 2025 zaken meegevoerd en opgeslagen. Het college verzoekt verzoeker vóór 16 oktober 2025 aan te geven of hij deze zaken terug wil dan wel hiervan afstand doet.
3.1.
In het nu voorliggende verzoek van 13 augustus 2025 verwijst verzoeker naar het hierboven genoemde besluit van 26 mei 2025 en het daartegen gemaakte bezwaar. Verzoeker stelt dat door toedoen van het college allerlei goederen zijn verdwenen die essentieel zijn voor het in de lucht houden van de imkerij en daarmee voor het onderzoek. Hiermee is het college zijn boekje dan wel de last onder dwangsom ver te buiten gegaan. Verzoeker vraagt om de volgende voorziening:
dat verzoeker U EA Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter van uw rechtbank voornoemd verzoekt om bij uitspraak te gelasten dat verweerder de hierboven onder de punten a t/m i aan verzoeker in eigendom toebehorende roerende zaken binnen drie dagen na het wijzen van deze uitspraak terug te brengen naar de woning van verzoeker op het [adres] op straffe van een dwangsom van € 250,00 met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat verweerder nalatig mocht zijn aan de inhoud van deze uitspraak te voldoen en met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure.
3.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in deze procedure opkomt tegen de uitvoering van de last onder bestuursdwang. Het gaat hier om feitelijk handelen. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit artikel 8:81 van de Awb volgt dat de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter alleen bevoegd is een voorlopige voorziening te treffen als er een bestuursrechtelijke procedure loopt tegen een besluit. Aan dit bevoegdheidsvereiste is dus niet voldaan.

Conclusie en gevolgen

4. Daarom is de voorzieningenrechter kennelijk niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.