ECLI:NL:RBNNE:2025:337

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196432 / HA RK 24/59
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaren inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) in het kader van de herverkaveling Franekeradeel-Harlingen

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige landinrichtingskamer, wordt het bezwaar van verzoeker tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) in het kader van de herverkaveling Franekeradeel-Harlingen beoordeeld. De procedure begon met de terinzagelegging van de ontwerp-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023, gevolgd door een zienswijze van verzoeker en de vaststelling van de LGR door Gedeputeerde Staten van Fryslân op 18 juni 2024. Verzoeker heeft zijn bezwaren ingediend op 21 augustus 2024, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 15 november 2024.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van overbedeling, de kwalitatieve verplichting en de post waterbeheersing. Hij stelt dat de gemiddelde waarde van de percelen lager is dan door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en dat hij niet is geïnformeerd over de kwalitatieve verplichting. Gedeputeerde Staten heeft het bezwaar ongegrond verklaard, stellende dat de waardering correct is en dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen de kwalitatieve verplichting bij de vaststelling van het ruilplan.

De rechtbank oordeelt dat de toedeling in het ruilplan op basis van oppervlakte moet plaatsvinden en dat de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming moet worden bepaald. De rechtbank concludeert dat de indeling in de klasse voor waterhuishouding door Gedeputeerde Staten redelijk is, en dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn bezwaren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de bezwaren van verzoeker ongegrond en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196432/ HA RK 24/59
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
[verzoeker],
te [woonplaats] ;
verzoeker inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoeker zal in het hierna volgende [verzoeker] worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [verzoeker] ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift van [verzoeker] van 21 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op
21 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de mondelinge behandeling van 15 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 15 november 2024 is [verzoeker] verschenen. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens de Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. Namens het Wetterskip Fryslân is het woord gevoerd door [naam] . Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de uitgangspunten herverkaveling Franekeradeel-Harlingen van 25 januari 2018, de Notitie agrarische verkeerswaarde Franekeradeel-Harlingen van
6 december 2018, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] heeft een oppervlakte van 49.60.20 eigendomsgrond ingebracht. Aan hem is toegedeeld een oppervlakte van 55.27.67 ha in eigendom. [verzoeker] is op de LGR voor de post ‘waterbeheersing’ ingedeeld in klasse 1, verbetering van de waterhuishoudkundige toestand, en aangeslagen voor 331,6 punten. Voor de post ‘over- en onderbedeling’ is hij aangeslagen voor een bedrag van € 396.172,-.
3.2.
Op drie aan [verzoeker] toegedeelde percelen rustte een in het ruilplan gehandhaafde kwalitatieve verplichting betreffende het niet aanspreken van de verkoper wegens toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad indien mocht blijken dat in het verkochte materialen zijn verwerkt die een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.

4.De bezwaren

4.1.
Het bezwaar van [verzoeker] heeft betrekking op de waardering van overbedeling, de kwalitatieve verplichting en de post ‘waterbeheersing’.
Voor wat betreft de waardering van de overbedeling komt het bezwaar er op neer dat volgens [verzoeker] de gemiddelde waarde van drie door hem genoemde percelen € 55.000,- per hectare bedraagt in plaats van de € 70.000,- waarvan Gedeputeerde Staten uitgaat. [verzoeker] baseert deze waardering op de volgens hem mindere mate van drooglegging van de percelen dan waarvan Gedeputeerde Staten is uitgegaan.
[verzoeker] heeft verder gesteld dat hij gedurende het traject niet is geïnformeerd over de kwalitatieve verplichting aangaande de verontreiniging. Hij wil graag de mogelijkheid behouden om nader onderzoek te doen naar de aard van de verontreiniging.
Voor wat betreft de waterbeheersing stelt [verzoeker] kortgezegd dat de waterhuishoudkundige toestand na de toegepaste maatregelen vanaf 2017 aanvankelijk goed was, maar dat dit vanaf 2023 sterk is verslechterd.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaard moet worden. Volgens Gedeputeerde Staten zijn twee van de door [verzoeker] genoemde percelen ingedeeld in verschillende ruilklassen en bedraagt de gemiddelde ruilwaarde daarvan € 67.489,- per ha. De indeling van het andere perceel in de hoogste ruilklasse is volgens Gedeputeerde Staten niet door [verzoeker] aangevochten. De door [verzoeker] voorgestane waardering komt neer op een drooglegging van minder dan 80 cm en dat is volgens Gedeputeerde Staten niet juist.
5.2.
Voor wat betreft de kwalitatieve verplichting stelt Gedeputeerde Staten dat [verzoeker] hiertegen bij de vaststelling van het ruilplan geen bezwaar heeft gemaakt. Hij kan dat nu niet meer ter discussie stellen. Voor wat betreft de waterbeheersing stelt Gedeputeerde Staten dat er een systeemverbetering van de waterhuishoudkundige toestand is doorgevoerd waarvan [verzoeker] profijt heeft gehad. De wateroverlast die [verzoeker] sinds 2023 stelt te hebben lijkt een onderhoudskwestie te betreffen.

6.De beoordeling van het bezwaar

6.1.
Met betrekking tot het eerste bezwaarpunt oordeelt de rechtbank als volgt.
Onder de Wilg vindt de toedeling in het ruilplan plaats op de grondslag van oppervlakte. Iedere eigenaar heeft in beginsel aanspraak op toedeling van eenzelfde oppervlakte in kavels als door hem is ingebracht. Verder wordt aan iedere eigenaar een recht van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming toegedeeld als door hem in ingebracht.
6.2.
In verband hiermee wordt de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming bepaald. De bodemgeschiktheid is in deze herverkaveling vervolgens ingedeeld in zeven klassen.
Voor de bepaling van de bodemgeschiktheid is onder meer de drooglegging van belang en het bezwaar van [verzoeker] richt zich op dat aspect.
6.3.
Gedeputeerde Staten heeft een overzicht overgelegd van de ruilklasse-indeling van de percelen waar het om gaat en daaruit blijkt dat er bij de waardering rekening is gehouden met de diverse mates van drooglegging per perceel of gedeelte daarvan. Uit de door Gedeputeerde Staten overgelegde kaartjes van het Actueel Hoogtebestand Nederland en de daarbij verstrekte informatie valt af te leiden dat de drooglegging niet afwijkt van de waarden waarvan is uitgegaan bij de ruilklasse-indeling. Daar waar sprake is van een drooglegging van minder dan 80 cm is dat blijkens het overgelegde overzicht in aanmerking genomen. [verzoeker] heeft dit weersproken, maar hij heeft dat onvoldoende overtuigend onderbouwd met de door hem overgelegde hoogtekaartjes omdat daaruit de drooglegging onvoldoende blijkt.
6.4.
[verzoeker] heeft zijn bezwaar met betrekking tot de kwalitatieve verplichting niet verder meer toegelicht. De rechtbank oordeelt hieromtrent dat het accepteren van percelen met een kwalitatieve verplichting een onderwerp is dat bij het ruilplan aan de orde dient te komen en bij de LGR geen onderwerp van bezwaar meer kan zijn. [verzoeker] heeft in zijn bezwaarschrift niet gesteld en toegelicht dat hij als gevolg van deze toedeling schade heeft geleden, en zo ja: hoeveel, die via de LGR voor verrekening in aanmerking zou kunnen komen. Dit deel van het bezwaar is daarom ongegrond.
6.5.
Voor wat betreft het derde bezwaarpunt oordeelt de rechtbank als volgt. Voor wat betreft de post ‘waterbeheersing’ bepaalt artikel 3.1. van de Nadere regels het volgende:
“Als gevolg van de verbetering van het watersysteem is de waterhuishoudkundige toestand van alle kavels verbeterd, met uitzondering van de kavels gelegen in de zogenaamde overloopgebieden. Dat leidt tot indeling in de volgende twee klassen:
Klasse Mate van wijziging Waardering in punten per hectare
0 Geen verbetering in waterhuishoud- 0
kundige toestand (overloopgebieden)
1 Verbetering in verbetering in waterhuis- 6
houdkundige toestand
De systeemverbetering bestaat uit het verbeteren van gemalen, kunstwerken en waterlossingen.”
6.6.
Uit de zich bij de stukken bevindende notitie ‘Herstel en verbetering van de waterbeheersing in het gebied Franekeradeel-Harlingen’ van 27 september 2023 leidt de rechtbank af dat er in het gebied sprake was bodemdaling als gevolg van delfstoffenwinning. Reeds in de periode 2000 tot 2003 getroffen maatregelen bleken niet afdoende om de nadelen van de (doorgaande) bodemdaling op te vangen. Het Inrichtingsplan voor deze herverkaveling is volgens deze notitie gemaakt voor herstel of compensatie van de schade door de bodemdalingen, waarbij tevens een algehele verbetering van het waterbeheersingssysteem in het gebied is doorgevoerd.
6.7.
Uit deze notitie volgt verder dat er in het blok diverse waterbeheersingsmaatregelen zijn getroffen in het kader van het voorkomen van wateroverlast door klimaatverandering, zoals het vergroten van de maalcapaciteit, het vergroten van de waterberging, het verbeteren van waterbeheersing door automatische stuwen en het scheiden van gebieden en het verbreden van sloten, het vergroten van duikers en het aanleggen nieuwe en grotere inlaten, zoals ter zitting ook deels nader toegelicht, waardoor er in het blok een algehele verbetering van de waterhuishouding is gerealiseerd waar alle gronden in het gebied nut van ondervinden.
6.8.
Op deze wijze is er sprake van een zeker mate van abstraheren van het nut voor de onderscheiden eigenaren van de uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat Gedeputeerde Staten er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de getroffen maatregelen in beginsel voor alle eigenaren in het blok voordeel opleveren, gelet op de aard van de uitgevoerde werkzaamheden. Daarbij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het maatregelen betreft die mede zien op verbetering van de waterhuishoudelijke situatie op de langere termijn met inachtneming van de nu voorziene, veranderende klimatologische omstandigheden en de verwachte gevolgen voor de waterhuishouding daarvan in de toekomst, zodat de voordelen van de getroffen maatregelen mogelijk niet direct waarneembaar zijn. Omdat de gezamenlijke eigenaren een deel van de kosten voor hun rekening dienen te nemen brengt het voorgaande mee dat de indeling in de klasse 1, verbetering waterhuishoudkundige toestand met de daarbij behorende puntenwaardering, de rechterlijke toets kan doorstaan.
6.8.
Het hiervoor genoemde uitgangspunt lijdt echter uitzondering indien het voldoende aannemelijk is dat
als gevolg van de uitgevoerde maatregelende waterhuishoudkundige toestand van een specifieke kavel is verslechterd. Daarvoor is het onvoldoende dat een verslechtering wordt ervaren, dit zal concreet onderbouwd moeten worden. Tevens geldt dat oorzaken als bijvoorbeeld onvoldoende onderhoudswerkzaamheden of defecten aan installaties niet van invloed zijn op de waardering, omdat dit niet de indeling als zodanig niet raakt. Ook mogelijke andere oorzaken die buiten het bestek van deze landinrichting liggen zijn niet van invloed op de klasse-indeling.
6.9.
[verzoeker] heeft aangegeven dat er in de eerste jaren na 2017 sprake was van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat er sprake is van een verslechtering als gevolg van de getroffen maatregelen en [verzoeker] heeft niets aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld en dit bezwaarpunt slaag daarom niet. Voor wat betreft de door [verzoeker] gestelde verslechtering vanaf 2023 zijn ter zitting mogelijke oorzaken geopperd die in de onderhoudssfeer liggen. De rechtbank heeft daarvan kennis genomen, maar deze mogelijke oorzaken kunnen geen grond voor gegrondverklaring van het bezwaar vormen omdat het niet de uitgevoerde maatregelen als zodanig betreft.
6.10.
Het bezwaar van [verzoeker] zal gezien het voorgaande ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de bezwaren ongegrond;
7.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de bestuurscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.