ECLI:NL:RBNNE:2025:333

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196424 / HA RK 24/54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de landinrichting en bezwaren van de vennootschap onder firma [A] tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) Franekeradeel-Harlingen

Op 24 januari 2025 heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een tussenbeschikking gewezen in een zaak betreffende de vennootschap onder firma [A] en de Gedeputeerde Staten van Fryslân. De zaak betreft de bezwaren van [A] tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) die is vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De procedure is gestart naar aanleiding van een ontwerp-LGR dat ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023. [A] heeft zienswijzen ingediend en een verzoekschrift ingediend op 21 augustus 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2024 zijn vertegenwoordigers van beide partijen verschenen.

De rechtbank heeft de bezwaren van [A] beoordeeld, waaronder de indeling in verkavelingsklasse, de verrekenpost voor overbedeling, de waterhuishouding en de ruilklasse-indeling van de percelen. De rechtbank oordeelt dat de indeling in verkavelingsklasse 1 terecht is, omdat er sprake is van afstandsverkorting en vormverbetering. De bezwaren van [A] met betrekking tot de waterhuishouding en de ruilklasse-indeling zijn niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft echter geen einduitspraak gedaan, omdat partijen zich nog verder moeten uitlaten over de aanwezigheid van de parasiet Plasmodiophora brassicae op de percelen van [A]. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten te verduidelijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196424/ HA RK 24/54
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
de vennootschap onder firma
[A],
te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde mr. A. Kroondijk;
verzoeker inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoeker zal in het hierna volgende [A] worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [A] ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift van [A] van 21 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op
22 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de nadere productie van de zijde van [A]
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 29 november 2024 zijn de vennoten [B] en [C] namens [A] verschenen, bijgestaan door mr. Kroondijk. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster, alsmede van het Wetterskip Fryslân. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de Uitgangspunten herverkaveling Franekeradeel-Harlingen van 25 januari 2028 (hierna: de Uitgangspunten herverkaveling), de Brochure Wettelijke herverkaveling Franekeradeel-Harlingen van januari 2018 (hierna: de Brochure wettelijke herverkaveling), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
In het kader van deze herverkaveling zijn de volgende feiten van belang. [A] exploiteert in het blok een akkerbouwbedrijf met vollegrondsgroenteteelt. [A] heeft 110.91.95 ha ingebracht, waarvan 79.56.20 ha eigendom, 10.60.60 ha erfpacht en 20.75.15 ha pacht. Toegedeeld is 110.78.14 ha, waarvan 79.85.64 ha eigendom, 10.17.35 ha erfpacht en 20.75.15 ha pacht.
3.2.
De bedrijfskavel bevindt zich oostelijk van de Slachtedijk, evenals twee veldkavels. tevens zijn er veldkavels ten westen van de Slachtedijk. In de inbrengsituatie bevond zich nog een veldkavel die [A] in erfpacht had en die was gelegen ten noorden van het dorp Sexbierum. In de toedeling is deze erfpacht neergelegd in de meest noordelijke percelen van de veldkavel ten westen van de Slachtedijk. [1] Deze percelen waren in de inbrengsituatie bij [A] in eigendom. [A] heeft twee percelen ten westen van de Slachtedijk, die door een derde zijn ingebracht, in eigendom toegedeeld gekregen. [2]
Direct ten zuiden van perceel P26 is perceel P25 gelegen. Dit perceel grenst aan de oostzijde aan een perceel van [D] . Bij de toedeling is de grens tussen deze percelen enigszins verlegd.
3.3.
Het bedrijf van [A] is ingedeeld in verkavelingsklasse 1 (geringe verbetering). Voor wat betreft de post waterhuishouding is het bedrijf op de LGR ingedeeld in klasse 1, verbetering waterhuishoudkundige toestand.
3.4.
De percelen A en B zijn grotendeels ingedeeld in de ruilklassen 6 (€ 65.000,-/ha) en 7 (€ 70.000,-/ha) en voor een gering deel in ruiklasse 5 (€ 60.000,-/ha).
3.5.
In het ruilplan is aan [A] een strook grond van ongeveer 1.995 m² toegedeeld gelegen in het zuidelijke deel van de bedrijfskavel, Tjitske Zuid genaamd. Daarvoor is op de LGR van R-nummer 1025814 bij de post ‘overbedeling’ € 11.096,- in rekening gebracht.

4.De bezwaren

4.1.
De bezwaren van [A] betreffen de volgende punten: de verkavelingsklasse, de verrekenpost overbedeling in verband met de toedeling van een stukje grond in ‘Tjitske Zuid’ door verlegging van de kadastrale grens, de indeling van de totale oppervlakte van [A] in klasse 1 voor wat betreft de waterhuishoudkundige toestand, de ruiklasse-indeling van de percelen A en B en de begrenzing met naastligger [D] aan de oostzijde van perceel P25.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt zich op het standpunt dat de vier eerstgenoemde bezwaren ongegrond dienen te worden verklaard en dat het bezwaar aangaande de grenslijn met [D] niet-ontvankelijk is.

6.De beoordeling van het bezwaar

6.1.
Met betrekking tot het bezwaar oordeelt de rechtbank als volgt.
De verkavelingsklasse
6.2.
het bedrijf van [A] is ingedeeld in verkavelingsklasse 1 en volgens Gedeputeerde Staten is dat terecht. Gedeputeerde Staten stelt in dit verband dat de verst verwijderde veldkavel ten noorden van Sexbierum dichter bij de bedrijfsgebouwen en aansluitend aan de inbreng is toegedeeld. Er is daardoor sprake van afstandsverkorting, samenvoeging, kavelvergroting en vormverbetering. Voor wat betreft dit laatste geldt volgens Gedeputeerde Staten dat de toegedeelde kavel minder hoeken heeft dan de ingebrachte kavel. De vruchtbaarheid van kavels, waarop [A] zich heeft beroepen is volgens Gedeputeerde Staten geen beoordelingsfactor bij de nutsbepaling van de verkaveling. De wijziging in de verkavelingssituatie leidt tot indeling in klasse 1.
6.3.
[A] stelt dat er sprake is van inbreng van vier in plaats van vijf kavels, waar Gedeputeerde Staten van uit gaat. Verder is er volgens hem van vormverbetering geen sprake, is afstandsverkorting voor een akkerbouwer als [A] minder relevant en is functionaliteit belangrijker. Verder is de ontsluitingssituatie van de toegedeelde percelen A en B ongunstig en is Perceel P26 is zeer vruchtbaar. [A] had dat graag behouden. De bedrijfskavel en de zuidelijke kavel zijn niet gewijzigd. Volgens [A] moet indeling in klasse 0, geen verbetering, plaatsvinden.
6.4.
De rechtbank overweegt dat de bijdrage die de grondeigenaren moeten leveren in de kosten van de verkaveling wordt vastgesteld op basis van het nut van de herverkaveling voor hen. Daartoe vindt een schatting plaats die is gebaseerd op artikel 68 lid 1, onder a, Wilg en artikel 25 Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg). Artikel 25 lid 1 Bilg bepaalt dat de schatting moet plaatsvinden aan de hand van een of meer objectieve en een of meer subjectieve factoren. Voor deze herverkaveling is dat uitgewerkt in de Nadere regels.
De objectieve factor is volgens artikel 3.1 de waterhuishouding en de subjectieve is de verkaveling. De in artikel 25 lid 2 Bilg genoemde objectieve factor ‘ontsluiting’ speelt blijkens de Nadere regels in deze herverkaveling geen rol. Omdat artikel 25 lid 1 Bilg het toepassen van al de in het tweede en derde lid genoemde factoren niet dwingend voorschrijft, slaagt het argument dat [A] ontleent aan de ontsluiting niet.
6.5.
De factor verkaveling is verder uitgewerkt in artikel 3.2 Nadere regels. Klasse 0 betreft volgens deze bepaling de situatie waarbij er door het ruilplan geen of vrijwel geen wijziging in de verkavelingssituatie is opgetreden. Bij klasse 1 gaat het om beperkte samenvoeging, kavelvergroting of vormverbetering of om geen of weinig afstandsverkorting.
6.6.
Bij vergelijking van de kaart van inbreng en toedeling constateert de rechtbank dat er sprake is van een duidelijke wijziging in de verkavelingssituatie, namelijk het verdwijnen van de veldkavel ten noorden van Sexbierum en het toevoegen van percelen in de veldkavel ten westen van de Slachtedijk, dichter bij de bedrijfsgebouwen. Dit heeft geleid tot vergroting van de kavel ten westen van de Slachtedijk en tot enige mate van afstandsverkorting. Daarmee is voldaan aan criteria die gelden voor klasse 1. Voor wat betreft de vergroting van de westelijke kavel overweegt de rechtbank dat ook indien deze kavel als gevolg van het bij [A] in eigendom zijnde verbindingspad in de inbrengsituatie als één had te gelden, er nog steeds sprake is van kavelvergroting door de toevoeging van de percelen A en B.
De verandering is zodanig dat niet kan worden geconcludeerd tot geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie. De rechtbank merkt hierbij op dat voor de beoordeling van de verkaveling niet van belang is of gronden in eigendom of in erfpacht zijn. Erfpacht wordt op grond van artikel 1 lid 1 onder h, Wilg gelijk gesteld met eigendom.
6.7.
De verder door [A] aangevoerde argumenten zijn niet zodanig dat deze klasse-indeling, ondanks het voldoen aan de criteria van klasse 1 zodanig onredelijk is dat Gedeputeerde Staten daartoe in redelijkheid niet toe had kunnen besluiten.
Tjitske Zuid
6.8.
Het gaat er hierbij om dat aan [A] een strook grond is toegedeeld die hij al sinds 2014 in gebruik had na een grondaankoop en waarvan hij in de veronderstelling verkeerde dat het ook van hem was. In dit geval is bij de samenvoeging van drie percelen tot één perceel de grens van dit perceel verlegd naar het midden van een sloot, waardoor het ontstane perceel kadastraal 1.995 m² groter is dan de drie voorgangers samen. Ook de eigenaren van het perceel ten zuiden van de sloot hebben de sloot steeds grens beschouwd volgens [A] . Volgens [A] is er sprake van verkrijgende/bevrijdende verjaring waardoor hij eigenaar is geworden van de strook en daarom kan hem voor overname niets in rekening worden gebracht op de LGR.
Volgens Gedeputeerde Staten had een beroep op verjaring bij het ruilplan moeten worden gedaan en is dat nu niet meer aan de orde. Verder stelt Gedeputeerde Staten dat het [A] al bij de terinzagelegging van het ontwerp ruilplan duidelijk had kunnen zijn dat er sprake was van overbedeling omdat dat blijkt uit documenten die [A] in de periode zijn toegestuurd.
6.9.
Zoals hiervoor al uiteen is gezet is in ruilplan perceel (nu) XX 1137 aan [A] toegedeeld met een grotere kadastrale oppervlakte dan de door [A] ingebrachte percelen waaruit perceel XX 1137 is gevormd. Met deze kadastrale wijziging is de situatie gevolgd zoals die kennelijk feitelijk in het veld al was.
6.1
Zoals door Gedeputeerde Staten is gesteld in het verweerschrift wordt de LGR volgens artikel 67 lid 2 Wilg opgesteld met inachtneming van het onherroepelijk geworden ruilplan. Dit brengt echter naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat in alle gevallen een situatie van kadastrale overbedeling moet leiden tot een geldelijke verrekening wegens overbedeling op de LGR.
6.11.
[A] heeft er op gewezen dat op door hem overgelegde luchtfoto’s uit 2016 en 2017 de kadastrale grens al in de sloot is ingetekend, zodat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat die grens in werkelijkheid anders liep. Uit de stellingname van [A] valt af te leiden dat zijn voorgangers en ook de eigenaren van het perceel ten zuiden van de sloot uitgingen van een kadastrale grens in de sloot. Hieruit valt af te leiden dat zowel [A] als zijn voorganger(s) zich als bezitter van de betreffende strook hebben beschouwd en ook als zodanig hebben gehandeld. Dit kan leiden tot een verkrijgende verjaring met betrekking tot de strook en als daarvan ten tijde van de toedeling al sprake was, kan dit naar het oordeel van de rechtbank ondanks de kadastrale wijziging door het ruilplan niet leiden tot een post wegens overbedeling (of onderbedeling) op de LGR, omdat het ruilplan de al eerder ontstane eigendomssituatie in dat geval slechts bevestigt.
6.12.
Gedeputeerde Staten heeft het beroep van [A] op geen enkele wijze feitelijk weersproken of daarover anderszins voldoende twijfel gezaaid. Gedeputeerde Staten heeft gewezen op een aan [A] tijdens de terinzagelegging van het ontwerpruilplan toegezonden lijst met perceelnummers, oppervlaktes en bedragen, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat [A] de desbetreffende overbedeling had moeten begrijpen, nog daargelaten dat dit onvoldoende is om de gestelde verjaring in twijfel te trekken. Ook de ter zitting aanwezige vertegenwoordiger van het Wetterskip, volgens [A] een van de vorige eigenaren van het perceel ten zuiden van de sloot, heeft dit niet weersproken. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stellingname van [A] en ziet daarom geen aanleiding om ter zake van deze strook een verrekenpost op te nemen.
De waterhuishouding
6.13.
Volgens [A] is er met betrekking tot een oppervlakte van ongeveer 25 ha geen verbetering in de waterhuishoudkundige toestand en voor die oppervlakte zou een indeling in klasse 0 moeten gelden. Op het verweer van Gedeputeerde Staten dat [A] niet heeft aangegeven om welke 25 ha het gaat, heeft [A] gereageerd met de stelling dat hierover veelvuldig is gesproken met leden van de Bestuurscommissie, zodat men weet waarover het gaat. Het betreft enige percelen ten westen van de Slachtedijk.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [A] de desbetreffende percelen in een kaartje bij zijn zienswijze heeft aangekruist, zodat het voor Gedeputeerde Staten duidelijk had kunnen zijn om welke percelen het gaat. Het feit dat in het besluit na de zienswijze is ingegaan, maakt verder niet dat [A] de volgens hem te hoge waterstand op die percelen niet nogmaals op dezelfde wijze naar voren mag brengen.
6.14.
Met betrekking tot de waterhuishoudkundige toestand rondom de desbetreffende percelen is op de mondelinge behandeling door een vertegenwoordigster van het Wetterskip een nadere toelichting gegeven. Daaruit leidt de rechtbank af dat er een splitsing in de waterafvoer is aangebracht tussen en noordelijke en het zuidelijke deel van de kavel. Het noordelijke deel wordt tweezijdig begrensd door hoofdwatergangen en de afvoer moet daar nu voldoende zijn. Het zuidelijk deel ligt lager en werd in het verleden teveel belast door waterafvoer van het noordelijke deel. Omdat de afvoer van het noordelijke deel nu anders loopt is dat verminderd. Er zijn daar bredere duikers aangebracht en langs het pad bij het zuidelijke deel komt nog een sloot met afvoer naar de hoofdwatergang. De waterafvoer zal daardoor afdoende moeten zijn. Verdere peilverlaging is volgens het Wetterskip niet mogelijk vanwege verziltingsrisico.
6.15.
[A] heeft dit onvoldoende weersproken en de rechtbank is van oordeel met deze toelichting voldoende aannemelijk is dat er sprake is van verbetering van de waterhuishoudkundige toestand. [A] heeft zijn bezwaar op de zitting toegespitst op het meest zuidelijke perceel van de kavel, dat volgens hem laag ligt en waar de drainage altijd onder water staat. Wat hiervan ook zij, de rechtbank is van oordeel dat dit gezien de algehele verbetering onvoldoende is om te oordelen dat de kavel niet in klasse 1 kan worden ingedeeld.
De ruilklasse-indeling
6.16.
De kwaliteit van de percelen A en B zijn volgens [A] onvoldoende en van veel mindere kwaliteit dan perceel P26 waarvan hij de eigendom is kwijtgeraakt. Ter onderbouwing heeft hij een onderzoeksrapport van Coen ter Berg, Landbouwkundig advies, van 14 mei 2022 overgelegd. Volgens dit rapport zijn de percelen A en B zwaarder wat betreft kleigehalte, matig tot slecht onderhouden en is er sprake van verdichting op 25 tot 50 cm diepte. Naar aanleiding hiervan heeft [A] verkavelingswerkzaamheden laten uitvoeren, waarbij onder meer de storende verdichte laag is losgemaakt. Een deel van de werkzaamheden heeft [A] op eigen kosten laten doen. Dit jaar is gebleken dat de bodem is besmet met de parasiet Plasmodiophora brassicae. De broccoli die [A] op de percelen heeft geteeld had last van knolvoet. Volgens [A] moeten de percelen in ruilklasse 1 ingedeeld worden.
6.17.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Anders dan waarvan [A] kennelijk uitgaat is er geen sprake van een ruil tussen perceel P26 en de percelen A en B. Het is ook niet zo dat de kwaliteit van beide percelen voor de bepaling van de ruilwaarde van de percelen A en B met elkaar moet worden vergeleken. De ruilwaarde, ingedeeld in zeven ruilklassen, wordt vastgesteld op basis van de bodemsamenstelling en de drooglegging van de gronden. Dit is uitgewerkt in de Uitgangspunten herverkaveling en de Brochure wettelijke herverkaveling.
6.18.
De ruiklasse-indeling is gebaseerd op de bodemkaart en de beoordeling door de schatters. De rechtbank leidt uit het rapport van het veldbezoek van 16 april 2024 naar aanleiding van de zienswijze van [A] af dat het aangetroffen bodemprofiel niet of nauwelijks afwijkt van de bodemkaart en de bevindingen van Ter Berg. [A] heeft ook niet weersproken dat de bodem in overeenstemming is met de kaart.
De rechtbank begrijpt dat met name de storende laag een probleem was, maar [A] heeft een afkoopvergoeding voor kavelaanvaarding ontvangen en de kosten van de noodzakelijke werkzaamheden kunnen geacht worden door die vergoeding te zijn gedekt. Dat bij het veldbezoek geen storende laag meer is aangetroffen, is voor de beoordeling dan ook niet van belang.
6.19.
De door [A] gestelde aanwezigheid van de parasiet die knolvoet veroorzaakt, is niet een factor die volgens de voor de bepaling van de ruilwaarde geldende regels van belang is. Het laat zich desondanks denken dat dit voor de LGR wel van belang kan zijn.
De rechtbank verwijst hiervoor naar onderdeel 3, achtste bullit van de Uitgangspunten herverkaveling en onderdeel 1.7 van de Brochure wettelijke herverkaveling, waarin als uitgangspunt staat vermeld dat bij de ruiling geen rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van besmetting met ziektes. In de Brochure is daar aan toegevoegd dat er in onredelijke situaties naar kan worden gekeken. Alhoewel het voorgaande betrekking heeft op het ruilplan, wordt daarbij tevens vermeld dat er op de LGR de mogelijkheid voor verrekening van schade is.
6.20.
[A] heeft pas ter zitting voor het eerst aangevoerd dat er sprake is van knolvoet. Omdat dit kennelijk pas deze zomer is ontdekt, was dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet te laat. Of de aanwezigheid van de parasiet die de knolvoet veroorzaakt in dit geval tot enige vorm van compensatie via de LGR kan leiden kan niet worden vastgesteld, omdat daarvoor onvoldoende duidelijkheid bestaat over oorzaak, omvang en gevolgen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de parasiet alleen een rol kan spelen indien het voldoende aannemelijk is dat deze al op de peildatum aanwezig was. Later ontstane besmetting valt naar het oordeel van de rechtbank onder het bedrijfsrisico.
6.21.
Partijen zullen zich hierover nader moeten uitlaten. Van [A] verwacht de rechtbank een onderbouwde analyse van de bodembesmetting met daarbij een inschatting van het ontstaan en de gevolgen voor het land- of tuinbouwkundig gebruik.
Gedeputeerde Staten zal zich hierna kunnen uitlaten. Zij zal daarbij dan tevens dienen aan te geven of en zo ja, in hoeverre er aanleiding is om de ruilwaarde van de percelen A en B aan te passen ofwel anderszins een post schadevergoeding op de LGR op te nemen.
De oostgrens van perceel P25.
6.22.
[A] beoogt met dit bezwaarpunt de loop van de perceelsgrens met [D] aangepast te krijgen, zodat het perceel beter bewerkbaar wordt. Dit is echter geen kwestie waarop de LGR ziet, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet voor verdere beoordeling.
Samenvattend
6.23.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aanwezigheid van de parasiet in de percelen A en B kan er nog geen einduitspraak worden gedaan. Partijen zullen eerst nog de gelegenheid krijgen om zich nader uit te laten.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat [A] zich uiterlijk
vrijdag 21 februari 2025zal kunnen uitlaten zoals is aangegeven onder 6.21 hiervoor,
7.2.
bepaalt dat Gedeputeerde Staten zich op een nog nader te bepalen datum zal kunnen uitlaten,
7.3.
houdt de verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439

Voetnoten

1.Door [A] zijn deze percelen aangeduid als P26. De rechtbank zal deze benaming aanhouden.
2.Door [A] zijn deze percelen aangeduid als A en B. De rechtbank zal ook deze benaming aanhouden.