ECLI:NL:RBNNE:2025:332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196425 / HA RK 24/55
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de Hervormde Gemeente Ried-Schingen en Gedeputeerde Staten van Fryslân

Op 24 januari 2025 heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een tussenbeschikking gedaan in de zaak tussen de Hervormde Gemeente Ried-Schingen en Gedeputeerde Staten van Fryslân. De zaak betreft een verzoek van de Hervormde Gemeente inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) die door Gedeputeerde Staten was vastgesteld. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 29 november 2024, waarbij vertegenwoordigers van beide partijen aanwezig waren. De Hervormde Gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de indeling in verkavelingsklasse en de ruilwaarde van de percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herverkaveling onder de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) valt, die per 1 januari 2024 is ingetrokken en vervangen door de Omgevingswet. De rechtbank oordeelt dat de indeling in klasse 4 gerechtvaardigd is, gezien de algehele samenvoeging van de kavels. Echter, er zijn twijfels gerezen over de ruilwaarde van de percelen, vooral naar aanleiding van een rapport van veldwerkbureau Poelsema. De rechtbank heeft partijen opgedragen om zich nader uit te laten over de vraagpunten die zijn opgeworpen, en de eindbeslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196425/ HA RK 24/55
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
De Hervormde Gemeente Ried-Schingen c.a.,
te Franeker,
gemachtigde: ing T.P. Schrale;
verzoekster inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoekster zal in het hierna volgende de Hervormde Gemeente worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen namens de Hervormde Gemeente ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift namens de Hervormde Gemeente van 21 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op 22 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de nadere stukken van de Hervormde Gemeente
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 29 november 2024 is ing. Schrale namens de Hervormde Gemeente verschenen. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens de Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift van [X] , erfpachter van de Hervormde Gemeente, bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/17/196433/HA RK 24-60. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
De Hervormde Gemeente heeft 13.18.15 ha in bloot eigendom ingebracht en in het ruilplan dezelfde oppervlakte toegedeeld gekregen. De gronden zijn door de Hervormde Gemeente in erfpacht uitgegeven aan [X] (hierna: [X] ) en maken onderdeel uit van diens bedrijf. [X] heeft 19.63.15 ha eigendomsgrond ingebracht en 20.54.28 ha eigendomsgrond toegedeeld gekregen.
3.2.
De totale inbreng bestond uit de bedrijfskavel en twee veldkavels. De bedrijfskavel is gelegen onder Peins, direct ten noorden van rijksweg A31. De twee veldkavels zijn gelegen ten zuiden van de bedrijfskavel en de A31. De meest noordelijke van deze veldkavels, waar een onderdeel van het bezwaar betrekking op heeft, had een ‘liggende’ rechthoekige vorm en bestond uit drie percelen, kadastraal bekend Ried F 375 (groot 0.89.55 ha),
Ried F 376 (groot 1.44.10 ha) en Ried F 377 (groot 1.45,10 ha). Perceel Ried F 375 was bezien in de noord-zuid richting een betrekkelijk smal perceel en bestreek het gehele noordelijke deel van de kavel. Dit perceel was eigendom van [X] . De percelen Ried
F 376 en Ried F 375 hadden een min of meer vierkante vorm en vormden naast elkaar gelegen het midden en zuidelijke deel van de kavel.
3.3.
In het ruilplan zijn alle veldkavels aan de bedrijfskavel toegevoegd. Het bedrijf van [X] is ingedeeld in verkavelingsklasse 4, zeer sterke verbetering.
De Hervormde Gemeente is op de LGR voor de post ‘Over- of onderbedeling’ onder R-nummer 1025686 aangeslagen voor € 38.148,- en onder R-nummer 1025870 voor een bedrag van € -9.463,-.

4.De bezwaren

4.1.
Het bezwaar van de Hervormde Gemeente richt zich tegen de post ‘Verkaveling’ en tegen de door Gedeputeerde Staten gehanteerde ruilwaarde van de percelen die de noordelijke veldkavel vormden.
Volgens de Hervormde Gemeente is er geen sprake van zeer sterke verbetering in de verkavelingssituatie omdat de bedrijfskavel met 4,5 ha is vergroot van 28,5 ha naar 33 ha, hetgeen een vergroting van (maar) 15% betreft. Gedeputeerde Staten slaat volgens de Hervormde Gemeente ten onrechte de stappen van de tabel van artikel 3.2 van de Nadere regels over en gaat ten onrechte direct naar klasse 4. Volgens de Hervormde Gemeente dient er te worden ingedeeld in klasse 2, matige verbetering.
4.2.
Volgens de Hervormde Gemeente is de noordelijke veldkavel een aantal klassen te laag ingeschat omdat er waarschijnlijk gebruik is gemaakt van verouderde bodemgegevens. De percelen hadden volgens de Hervormde Gemeente in ruiklasse 6 ingedeeld moeten worden. De Hervormde Gemeente heeft de bodem van de percelen laten onderzoeken door veldwerkbureau Poelsema te Vollenhove en haar bezwaar mede op diens bevindingen gebaseerd.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. Voor wat betreft de verkavelingsklasse-indeling geldt volgens Gedeputeerde Staten dat er terecht in klasse 4 is ingedeeld omdat alle veldkavels in de bedrijfskavel zijn neergelegd, waarmee er sprake is van een algehele samenvoeging in de bedrijfskavel en daarmee is voldaan aan het criterium van klasse 4. De vergroting van de bedrijfskavel is volgens Gedeputeerde Staten 20,8% en is zodanig dat daarin geen reden is gelegen om niet over te gaan tot indeling in klasse 4.
5.2.
Voor wat betreft de ruiklasse-indeling stelt Gedeputeerde Staten dat zij naar aanleiding van de zienswijze van de Hervormde Gemeente nog nader veldonderzoek heeft verricht, maar dat dit geen reden heeft gegeven tot verandering van haar standpunt. De analyses van Poelsma voor wat betreft de bouwvoorzwaarte op twee boorpunten zijn omgekeerd aan waarvan Gedeputeerde Staten was uitgegaan, maar dat valt volgens haar tegen elkaar weg. Zij heeft er verder op gewezen dat de ondergrond uit zware klei bestaat en volgens haar klopt de profielkaart. Er moet volgens haar niet alleen worden gekeken naar de bouwvoorzwaarte. De samenstelling daarvan is het gevolg van later opgebrachte grond maar dat doet aan het bodemprofiel niet af.

6.De beoordeling van het bezwaar

De verkavelingsklasse
6.1.
Met betrekking tot het bezwaar tegen de verkaveling oordeelt de rechtbank als volgt. In dit geval is er sprake van een bedrijf waarvan de gronden deels in eigendom zijn bij de exploitant, [X] , en deels bij hem in erfpacht. Op grond van de definitie van het begrip ‘eigenaar’ in artikel 1, lid 1 onder h, Wilg wordt de erfpachter naast de bloot-eigenaar tevens als eigenaar van de erfpachtronden aangemerkt. De indeling in een verkavelingsklasse vindt plaats op basis van het gehele bedrijf aan de hand van een visuele vergelijking tussen de inbreng en de toedeling. De mate van wijziging tussen inbreng en toedeling is in artikel 3.2 van de Nadere regels aan de hand van een aantal subjectieve factoren beschreven en leidt tot indeling in een van de vijf in die bepaling genoemde klassen.
6.2.
Zoals hiervoor bij ‘de feiten’ al is aangegeven zijn alle veldkavels in de bedrijfskavel neergelegd en is er nu nog slechts sprake van één (bedrijfs)kavel. Deze situatie komt overeen met de mate van wijziging waarvoor klasse 4 geldt, namelijk algehele of nagenoeg algehele samenvoeging in de bedrijfskavel of kavel op afstand.
De rechtbank begrijpt dat de Hervormde Gemeente zich met haar verwijzing naar de volgens haar beperkte vergroting van de bedrijfskavel name baseert op ‘beperkte tot matige vergroting van de oppervlakte grond bij de gebouwen’, een mate van wijziging die is genoemd bij klasse 2.
6.3.
Omdat alle kavels in de bedrijfskavel zijn neergelegd is de rechtbank van oordeel dat indeling in klasse 4 in dit geval als uitgangspunt heeft te gelden, gelet op de hiervoor aangehaalde omschrijving van de mate van wijziging voor die klasse. Het is denkbaar dat er in een geval van algehele samenvoeging waarbij de bedrijfskavel slechts met een beperkte oppervlakte wordt vergroot van dit uitgangspunt wordt afgeweken, omdat in een dergelijk geval het verschil tussen inbreng en toedeling te gering zal zijn om alleen van algehele samenvoeging uit te gaan. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Gelet op de door partijen genoemde percentages en het beeld dat de bedrijfskaart van inbreng en toedeling oproept, is de bedrijfskavelvergroting zodanig dat indeling in klasse 4 de rechterlijke toets kan doorstaan. Dit punt van bezwaar slaagt daarom niet.
De ruilwaarde
6.4.
Gedeputeerde Staten heeft hierbij het perceel Ried F 375 dat eigendom was van [X] onderscheiden van de andere twee percelen. Omdat het eigenaarsbegrip volgens artikel 1 lid 1 onder h, Wilg geen spiegelbeeldwerking heeft ten aanzien van de erfverpachter, zal de rechtbank dit onderscheid volgen en alleen oordelen ten aanzien van de ruilwaarde van de percelen Ried F 376 en Ried F 377 die eigendom waren van de Hervormde Gemeente.
6.5.
Volgens de ruilklassenkaart is het noordwestelijke deel van perceel Ried F 376 ingedeeld in ruilklasse 6. De rest van dit perceel en perceel Ried F 377 zijn ingedeeld in klasse 4. Ter zitting is door Gedeputeerde Staten verklaard dat de ruiklassenkaart is gebaseerd op een bodemkaart uit 1967, maar volgens haar was deze kaart nog te gebruiken omdat bij kleigrond de zwaarte niet verandert.
6.6.
Het rapport van Poelsema van 24 juli 2024 bevat een omschrijving van het verrichte onderzoek en een tabel met een analyse naar lutum- en organische stof gehalte op verschillende dieptes op basis van drie boringen. In een aanvullend stuk is daar nog een analyse van de bouwvoorzwaarte van boring 2 aan toegevoegd, die ontbrak in het rapport van 24 juli 2024.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Poelsema reden voor twijfel aan het standpunt van Gedeputeerde Staten geeft. De analyse van de bouwvoor van de boringen 1 en 2 door Poelsema leidt tot de kwalificatie ‘lichte zavel’ terwijl de bouwvoor volgens het rapport van veldonderzoek als humeuze, lichte klei is aangemerkt. Dit verschil vraagt om een nadere toelichting. Dit te meer nu de analyse door Gedeputeerde Staten is gedaan op basis van ervaring van de onderzoekers en niet via laboratoriumonderzoek, zoals door Poelsema is gedaan. De rechtbank oordeelt daarbij nu reeds dat de omstandigheid dat de bovenlaag van de percelen mogelijk later is aangebracht niet van belang is, omdat het gaat om de bouwvoor zoals die er nu ligt.
6.8.
Gedeputeerde Staten heeft verder gesteld dat ook het bodemprofiel van belang is en dat dit profiel geen aanleiding geeft om de bodemkaart te herzien. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de brochure wettelijke herverkaveling van januari 2018 worden de gebruiksmogelijkheden en de geschiktheid van de grond uitgedrukt in een ruilwaarde. In dit herverkavelingsgebied zijn de zwaarte van de bouwvoor en de toekomstige drooglegging van de belang voor de ruilwaarde. [1] De brochure vervolgt er mee dat voor de bepaling van de geschiktheid van de grond is gekeken naar de factoren de bouwvoorzwaarte, de bodemopbouw en de kalkrijkdom van de kleigrond, alsmede dat de schatters hebben geoordeeld dat van alle bodemprofielkenmerken de zwaarte van de bouwvoor het meest bepalend is voor de gebruiksmogelijkheden.
6.9.
De rechtbank kan gelet op de nadruk die hierbij is gelegd op de bouwvoorzwaarte niet afleiden dat aan het bodemprofiel tot een meter onder het maaiveld die betekenis toekomt die Gedeputeerde Staten daaraan hecht. Ook dit vraagt om een nadere toelichting.
6.10.
De bevindingen van Poelsema ten aanzien van de bouwvoor bij de boringen 1 (en 2 na de nadere analyse) enerzijds en boring 3 anderzijds zijn tegengesteld aan waarvan Gedeputeerde Staten ten aanzien van die delen van de percelen is uitgegaan, maar volgens Gedeputeerde Staten valt dit tegen elkaar weg. De rechtbank volgt dit niet. Bij de bepaling van de ruiklasse mag worden verwacht dat van correcte (lutum)waarden wordt uitgegaan en het over en weer tegen elkaar wegstrepen van bodemkwalificaties past daarbij niet. Dit klemt in dit geval te meer nu het volgens de bodemkaart lager geklasseerde gedeelte van de percelen waarin de boringen 1 en 2 plaatsvonden aanmerkelijk groter is dan het gedeelte waarin boring 3 plaatsvond.
6.11.
De bouwvoorzwaarte en drooglegging resulteren in een onderverdeling van ruilwaarden in zevengeschiktheidsklassen, waaraan per klasse een waarde is gekoppeld die per klasse oploopt met € 5.000,-. Op de ruilklassenkaart komt dit tot uitdrukking door middel van verschillende kleuren. In de Uitgangspunten herverkaveling Franekeradeel-Harlingen van 25 januari 2028 en in de al genoemde brochure is niet vermeld op basis waarvan gronden in de specifieke ruilklassen zijn ingedeeld en de rechtbank heeft dit voor het overige ook niet kunnen afleiden. Ook dit vraagt om nadere toelichting.
6.12.
Partijen zullen zich uit moeten laten over de in r.o. 6.7., 6.9. en 6.11. genoemde vraagpunten. De rechtbank houdt partijen nu reeds voor dat zij de mogelijkheid van nader grondonderzoek door een deskundige open laat. Ook over de wenselijkheid hiervan kunnen partijen zich uitlaten.
6.13.
De eindbeslissing zal vooreerst worden aangehouden.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
draagt partijen op om zich op
vrijdag 21 februari 2025bij akte nader uit te laten over de hiervoor opgeworpen vraagpunten;
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439

Voetnoten

1.Bladzijde 15 van de brochure.