ECLI:NL:RBNNE:2025:331

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196433 / HA RK 24/60
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de herverkaveling Franekeradeel-Harlingen en de bezwaren van verzoeker tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen

In deze zaak heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 januari 2025 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een verzoek van [verzoeker] inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) die is opgesteld door Gedeputeerde Staten van Fryslân. De procedure betreft een herverkaveling in het gebied Franekeradeel-Harlingen, waarbij [verzoeker] bezwaren heeft ingediend tegen de vastgestelde ruilwaarde en de indeling in verkavelingsklasse. De rechtbank heeft de processtukken en de mondelinge behandeling van 29 november 2024 in overweging genomen, waarbij [verzoeker] en vertegenwoordigers van Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herverkaveling onder de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) valt, die per 1 januari 2024 is ingetrokken, maar dat de bepalingen van de Wilg van toepassing blijven op deze procedure omdat het ontwerpbesluit voor de LGR vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. De rechtbank heeft de bezwaren van [verzoeker] tegen de indeling in verkavelingsklasse 4 en de ruilwaarde van de percelen besproken. De rechtbank concludeert dat de indeling in klasse 4 gerechtvaardigd is, maar dat er twijfels zijn over de ruilwaarde op basis van de bodemgegevens. De rechtbank heeft partijen opgedragen om zich nader uit te laten over verschillende vraagpunten en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196433/ HA RK 24/60
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
[verzoeker],
te [woonplaats] ;
verzoeker inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoeker zal in het hierna volgende [verzoeker] worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – als Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [verzoeker] ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift van [verzoeker] van 20 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op
21 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 29 november 2024 is [verzoeker] verschenen. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens de Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. J. Heinen, heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift van de Hervormde Gemeente Ried-Schingen (hierna: de Hervormde Gemeente), erfverpachter van [verzoeker] , bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/17/196425/HA RK 24-55. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] exploiteert een agrarisch bedrijf. Hij heeft 19.63.15 ha eigendomsgrond ingebracht en 20.54.28 ha eigendomsgrond toegedeeld gekregen. Daarnaast heeft hij gronden in erfpacht van de Hervormde Gemeente. Het gaat daarbij om 13.18.15 ha die is ingebracht en in het ruilplan. Dezelfde oppervlakte is ook weer aan de Hervormde Gemeente toegedeeld.
3.2.
De totale inbreng van beiden bestond uit de bedrijfskavel en twee veldkavels. De bedrijfskavel is gelegen onder Peins, direct ten noorden van rijksweg A31. De twee veldkavels zijn gelegen ten zuiden van de bedrijfskavel en de A31. De meest noordelijke van deze veldkavels, waar een onderdeel van het bezwaar betrekking op heeft, had een ‘liggende’ rechthoekige vorm en bestond uit drie percelen, kadastraal bekend Ried F 375 (groot 0.89.55 ha), Ried F 376 (groot 1.44.10 ha) en Ried F 377 (groot 1.45,10 ha). Perceel Ried F 375 was bezien in de noord-zuid richting een betrekkelijk smal perceel en bestreek het gehele noordelijke deel van de kavel. Dit perceel was eigendom van [verzoeker] . De percelen Ried
F 376 en Ried F 375 hadden een min of meer vierkante vorm en vormden naast elkaar gelegen het midden en zuidelijke deel van de kavel en waren eigendom van de Hervormde Gemeente.
3.3.
In het ruilplan zijn alle veldkavels aan de bedrijfskavel toegevoegd. Het bedrijf van [verzoeker] is ingedeeld in verkavelingsklasse 4, zeer sterke verbetering.
[verzoeker] is op de LGR voor de post ‘Over- of onderbedeling’ onder een viertal R-nummers aangeslagen voor respectievelijk € 66.762,-, € 0,-, € 38.148,- en € -9.463,-.

4.De bezwaren

4.1.
Het bezwaar van [verzoeker] richt zich tegen de post ‘Verkaveling’ en tegen de door Gedeputeerde Staten gehanteerde ruilwaarde van de percelen die de noordelijke veldkavel vormden.
Volgens [verzoeker] is er geen sprake van zeer sterke verbetering in de verkavelingssituatie omdat de bedrijfskavel met maar 20% is vergroot. Volgens [verzoeker] dient om deze reden te worden ingedeeld in klasse 2, matige verbetering.
4.2.
Volgens [verzoeker] is de noordelijke veldkavel een aantal klassen te laag ingeschat omdat er waarschijnlijk gebruik is gemaakt van verouderde bodemgegevens. het is volgens [verzoeker] onduidelijk hoe Gedeputeerde Staten tot de klasse-indeling is gekomen. [verzoeker] heeft verwezen naar bodemonderzoek dat door veldwerkbureau Poelsema te Vollenhove in opdracht van de Hervormde Gemeente is verricht en waaruit blijkt dat de bouwvoorzwaarte anders is dan waarvan Gedeputeerde Staten uitgaat.
[verzoeker] stelt verder dat de ingebrachte percelen even hoog of zelfs hoger liggen dan de toegedeelde percelen en ook op dat punt klopt het uitgangspunt van Gedeputeerde Staten volgens hem niet. Ook is het [verzoeker] niet duidelijk hoe de bouwvoorzwaarte en de drooglegging zich in het kader van de ruilklasse-indeling tot elkaar verhouden.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. Voor wat betreft de verkavelingsklasse-indeling geldt volgens Gedeputeerde Staten dat er terecht in klasse 4 is ingedeeld omdat alle veldkavels in de bedrijfskavel zijn neergelegd, waarmee er sprake is van een algehele samenvoeging in de bedrijfskavel en daarmee is voldaan aan het criterium van klasse 4. De vergroting van de bedrijfskavel is volgens Gedeputeerde Staten 20,8% en is zodanig dat daarin geen reden is gelegen om niet over te gaan tot indeling in klasse 4.
5.2.
Voor wat betreft de ruiklasse-indeling stelt Gedeputeerde Staten dat zij naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker] nog nader veldonderzoek is verricht, maar dat dit geen reden heeft gegeven tot algehele verandering van haar standpunt. Zij is naar aanleiding van het rapport van Poelsema wel bereid om het in ruilklasse 4 ingedeelde deel van perceel Ried F 375 een klasse op te waarderen. Dat leidt op de LGR tot een door [verzoeker] te ontvangen bedrag van € 2.656,-. De analyses van Poelsma voor wat betreft de bouwvoorzwaarte op twee boorpunten in de zuidelijke percelen zijn omgekeerd aan waarvan Gedeputeerde Staten was uitgegaan, maar dat valt volgens haar tegen elkaar weg. Zij heeft er verder op gewezen dat de ondergrond uit zware klei bestaat en volgens haar klopt de profielkaart. Er moet volgens haar niet alleen worden gekeken naar de bouwvoorzwaarte. De samenstelling daarvan is het gevolg van later opgebrachte grond maar dat doet aan het bodemprofiel niet af.

6.De beoordeling van het bezwaar

De verkavelingsklasse
6.1.
Met betrekking tot het bezwaar tegen de verkaveling oordeelt de rechtbank als volgt. In dit geval is er sprake van een bedrijf waarvan de gronden deels in eigendom zijn bij de exploitant, [verzoeker] , en deels bij hem in erfpacht. Op grond van de definitie van het begrip ‘eigenaar’ in artikel 1, lid 1 onder h, Wilg wordt de erfpachter naast de bloot-eigenaar tevens als eigenaar van de erfpachtronden aangemerkt. De indeling in een verkavelingsklasse vindt plaats op basis van het gehele bedrijf aan de hand van een visuele vergelijking tussen de inbreng en de toedeling. De mate van wijziging tussen inbreng en toedeling is in artikel 3.2 van de Nadere regels aan de hand van een aantal subjectieve factoren beschreven en leidt tot indeling in een van de vijf in die bepaling genoemde klassen.
6.2.
Zoals hiervoor bij ‘de feiten’ al is aangegeven zijn alle veldkavels in de bedrijfskavel neergelegd en is er nu nog slechts sprake van één (bedrijfs)kavel. Deze situatie komt overeen met de mate van wijziging waarvoor klasse 4 geldt, namelijk algehele of nagenoeg algehele samenvoeging in de bedrijfskavel of kavel op afstand.
De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] zich met zijn verwijzing naar de volgens haar beperkte vergroting van de bedrijfskavel name baseert op ‘beperkte tot matige vergroting van de oppervlakte grond bij de gebouwen’, een mate van wijziging die is genoemd bij klasse 2.
6.3.
Omdat alle kavels in de bedrijfskavel zijn neergelegd is de rechtbank van oordeel dat indeling in klasse 4 in dit geval als uitgangspunt heeft te gelden, gelet op de hiervoor aangehaalde omschrijving van de mate van wijziging voor die klasse. Het is denkbaar dat er in een geval van algehele samenvoeging waarbij de bedrijfskavel slechts met een beperkte oppervlakte wordt vergroot van dit uitgangspunt wordt afgeweken, omdat in een dergelijk geval het verschil tussen inbreng en toedeling te gering zal zijn om alleen van algehele samenvoeging uit te gaan. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Gelet op de door partijen genoemde percentage en het beeld dat de bedrijfskaart van inbreng en toedeling oproept, is de bedrijfskavelvergroting zodanig dat indeling in klasse 4 de rechterlijke toets kan doorstaan. Dit punt van bezwaar slaagt daarom niet.
De ruilwaarde
6.4.
Volgens de ruilklassenkaart is perceel Ried F 375 voor ongeveer een vierde deel ingedeeld in ruilklasse 6 en voor het overige in ruiklasse 4. Het noordwestelijke deel van perceel Ried F 376 is ingedeeld in ruilklasse 6. De rest van dit perceel en perceel Ried F 377 zijn ingedeeld in klasse 4. Ter zitting is door Gedeputeerde Staten verklaard dat de ruiklassenkaart is gebaseerd op een bodemkaart uit 1967, maar volgens haar was deze kaart nog te gebruiken omdat bij kleigrond de zwaarte niet verandert.
6.5.
Het rapport van Poelsema van 24 juli 2024 bevat een omschrijving van het verrichte onderzoek en een tabel met een analyse naar lutum- en organische stof-gehalte op verschillende dieptes op basis van vijf boringen, waarvan twee (de boringen 4 en 5) in perceel Ried F 375. In een aanvullend stuk is daar nog een analyse van de bouwvoorzwaarte van boring 2 (in perceel Ried F 377) aan toegevoegd, die ontbrak in het rapport van 24 juli 2024.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Poelsema reden voor twijfel aan het standpunt van Gedeputeerde Staten geeft. De analyse van de bouwvoor van de boringen 1 en 2 door Poelsema leidt tot de kwalificatie ‘lichte zavel’ terwijl de bouwvoor volgens het rapport van veldonderzoek als humeuze, lichte klei is aangemerkt. Dit verschil vraagt om een nadere toelichting. Dit te meer nu de analyse door Gedeputeerde Staten is gedaan op basis van ervaring van de onderzoekers en niet via laboratoriumonderzoek, zoals door Poelsema is gedaan. De rechtbank oordeelt daarbij nu reeds dat de omstandigheid dat de bovenlaag van de percelen mogelijk later is aangebracht niet van belang is omdat het gaat om de bouwvoor zoals die er nu ligt.
6.7.
Gedeputeerde Staten heeft verder gesteld dat ook het bodemprofiel van belang is en dat dit profiel geen aanleiding geeft om de bodemkaart te herzien. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de brochure wettelijke herverkaveling van januari 2018 worden de gebruiksmogelijkheden en de geschiktheid van de grond uitgedrukt in een ruilwaarde. In dit herverkavelingsgebied zijn de zwaarte van de bouwvoor en de toekomstige drooglegging van belang voor de ruilwaarde. [1] De brochure vervolgt er mee dat voor de bepaling van de geschiktheid van de grond is gekeken naar de factoren bouwvoorzwaarte, bodemopbouw en kalkrijkdom van de kleigrond, alsmede dat de schatters hebben geoordeeld dat van alle bodemprofielkenmerken de zwaarte van de bouwvoor het meest bepalend is voor de gebruiksmogelijkheden.
6.8.
De rechtbank kan gelet op de nadruk die hierbij is gelegd op de bouwvoorzwaarte niet afleiden dat aan het bodemprofiel tot een meter onder het maaiveld die betekenis toekomt die Gedeputeerde Staten daaraan hecht. Ook dit vraagt om een nadere toelichting.
6.9.
De bevindingen van Poelsema ten aanzien van de bouwvoor bij de boringen 1 (en 2 na de nadere analyse) enerzijds en boring 3 anderzijds zijn tegengesteld aan waarvan Gedeputeerde Staten ten aanzien van die delen van de percelen is uitgegaan, maar volgens Gedeputeerde Staten valt dit tegen elkaar weg. De rechtbank volgt dit niet. Bij de bepaling van de ruiklasse mag worden verwacht dat van correcte (lutum)waarden wordt uitgegaan; het over en weer tegen elkaar wegstrepen van bodemkwalificaties past daarbij niet. Dit klemt in dit geval te meer nu het volgens de bodemkaart lager geklasseerde gedeelte van de percelen waarin de boringen 1 en 2 plaatsvonden aanmerkelijk groter is dan het gedeelte waarin boring 3 plaatsvond.
6.10.
[verzoeker] heeft met verwijzing naar de door hem overgelegde hoogtegegevens op basis van de AHN-viewer aangevoerd dat de hoogtegegevens van de inbrengpercelen waarvan Gedeputeerde Staten zijn uitgegaan niet kloppen. Het komt er op neer dat de inbrengpercelen, met name perceel Ried F 375, hoger liggen dan de toegedeelde percelen en volgens [verzoeker] gaat Gedeputeerde Staten van een tegengestelde situatie uit. Gedeputeerde Staten heeft hier slechts tegenin gebracht dat zij van de meest actuele hoogtekaart is uitgegaan, zonder dit verder te specificeren. Alhoewel de hoogte van de percelen slechts één factor is voor de bepaling van de drooglegging, vraagt ook dit aspect om nadere toelichting. Dit klemt te meer omdat ter zitting namens Gedeputeerde Staten is verklaard dat de drooglegging in het ‘blauwe’ deel op de ruilklassenkaart, die een aanzienlijk deel van de inbrengkavel bestrijkt, niet optimaal is. Gedeputeerde Staten zal daarbij tevens nader dienen te verklaren hoe zij de drooglegging in dit geval in de ruilklasse-indeling heeft verdisconteerd.
6.11.
De bouwvoorzwaarte en drooglegging resulteren in een onderverdeling van ruilwaarden in zeven geschiktheidsklassen, waaraan per klasse een waarde is gekoppeld die per klasse oploopt met € 5.000,-. Op de ruilklassenkaart komt dit tot uitdrukking door middel van verschillende kleuren. In de Uitgangspunten herverkaveling Franekeradeel-Harlingen van 25 januari 2018 en in de al genoemde brochure is niet vermeld op basis waarvan gronden in de specifieke ruilklassen zijn ingedeeld en de rechtbank heeft dit voor het overige ook niet kunnen afleiden. Ook dit vraagt om nadere toelichting.
6.12.
Partijen zullen zich uit moeten laten over de in r.o. 6.6., 6.8., 6.10. en 6.11. genoemde vraagpunten. De rechtbank houdt partijen nu reeds voor dat zij de mogelijkheid van nader grondonderzoek door een deskundige open laat. Ook over de wenselijkheid hiervan kunnen partijen zich uitlaten.
6.13.
De eindbeslissing zal vooreerst worden aangehouden.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
draagt partijen op om zich op
vrijdag 21 februari 2025bij akte nader uit te laten over de hiervoor opgeworpen vraagpunten;
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439

Voetnoten

1.Bladzijde 15 van de brochure.