ECLI:NL:RBNNE:2025:327

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196748 / HA RK 24-67
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • T.P. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de vereffening van een ontbonden besloten vennootschap na schade door instorting van een bedrijfshal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 januari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de heropening van de vereffening van een ontbonden besloten vennootschap. De verzoekster, een besloten vennootschap, heeft verzocht om de heropening van de vereffening van de verweerster, eveneens een besloten vennootschap, die in 2022 is ontbonden. De aanleiding voor het verzoek is een schadeclaim van de verzoekster naar aanleiding van de instorting van een van haar bedrijfshallen in februari 2021, die volgens de verzoekster het gevolg was van nalatigheid van de verweerster in haar rol als constructeur. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog een bankrekening met een saldo van ongeveer € 21.000,00 op naam van de verweerster bestaat, wat een potentiële bate vormt voor de vereffening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schuldeiser is en dat er een belang is bij de heropening van de vereffening. De rechtbank heeft de vereffening heropend en mr. I.J. Woltman benoemd als vereffenaar. Tevens is bepaald dat de kosten van de vereffenaar uit de boedel van de verweerster moeten worden voldaan. De verzoekster heeft geen proceskostenveroordeling gekregen, omdat de aard van de procedure dit niet rechtvaardigt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/196748 / HA RK 24-67
Beschikking van 8 januari 2025
op het verzoek ingediend door
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. S.A.G. de Vries te Heerenveen,
tot heropening van de vereffening ex artikel 2:23c lid 1 BW van de (ontbonden)
besloten vennootschap:
[verweerster],
laatstelijk statutair gevestigd in de gemeente Skarsterlân te Sint Nicolaasga, laatstelijk kantoorhoudende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. H.B. de Regt te Alkmaar,
en waarbij door de rechtbank als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de besloten vennootschap
[belanghebbende 1],
gevestigd te Lemmer,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te Lemmer,
beiden vertegenwoordigd door mr. H.B. de Regt te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met 13 bijlagen, ingekomen ter griffie op 25 september 2024
  • de oproepbrieven verzonden door de griffie op 4 november 2024
  • de brief van 14 november 2024 namens [verweerster] en de belanghebbenden
  • het verweerschrift met 7 bijlagen, ontvangen ter griffie op 26 november 2024
  • de aanvullende brief van 26 november 2024 van verweerster met bijlage 8
  • de akte overleggen bijlagen (bijlage 14 en 15) van 26 november 2024 namens [verzoekster]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 27 november 2024
  • de ter zitting door mr. De Vries overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] heeft in 1998, 2004 en 2016 opslagloodsen laten bouwen aan de [verweerster] . Het aldus ontstane gebouwencomplex bestaat uit verschillende hallen die afzonderlijk zijn geconstrueerd en elk een eigen dak en fundering hebben.
2.2.
[verweerster] is in 2013 opgericht. [verweerster] is voor constructieve advisering betrokken geweest bij de realisatie van de bedrijfshal in 2016 (bedrijfshal 5).
2.3.
Medio 2018 heeft [verzoekster] aan [verweerster] de opdracht verstrekt om een draagkrachtberekening te maken van de in 1998 en 2004 gebouwde opslagcomplexen. Dit in verband met de voorgenomen plaatsing van zonnepanelen. Op 18 september 2019 heeft [verweerster] haar rapport met berekeningen uitgebracht. [verweerster] concludeerde dat 'de zonnepanelen toepasbaar zijn met een maximale massa van 15 kg/m2 verdeeld over het gehele dakvlak.'
2.4.
In november 2019 zijn zonnepanelen op de opslaghallen geplaatst.
2.5.
Op 16 februari 2021 is een dak van één van de bedrijfshallen (bedrijfshal 1) ingestort.
2.6.
De schadeoorzaak is in opdracht van Allianz Nederland Schadeverzekering (de opstalverzekeraar van [verzoekster] ) door DGI Dak en Ingenieurs B.V. te Raamsdonkveer (DGI) onderzocht. DGI heeft op 7 april 2021 een rapport uitgebracht waarin zij concludeerde - kort samengevat - dat het dak van bedrijfshal 1 is ingestort door sneeuwophoping bij de later aangebouwde en hoger gelegen bedrijfshal 5 en/of smeltwater, en dat het dakvlak niet voldeed aan de constructieve eisen met betrekking tot sneeuwbelasting.
2.7.
De schade als gevolg van de instorting bedroeg € 470.000,--. Allianz heeft hiervan de helft, te weten een bedrag van € 235.000,--, aan [verzoekster] uitgekeerd.
2.8.
Op 3 september 2021 heeft Crawford & Company (Nederland) B.V. in opdracht van Nationale Nederlanden (de schadeverzekeraar van [verweerster] ) een rapport uitgebracht over de instorting van het dak in verband met een potentiële claim.
2.9.
[verzoekster] heeft per email van 9 september 2021 aan de assurantietussenpersoon van [verweerster] de contactgegevens van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster] opgevraagd. Op 10 september 2021 zijn door deze tussenpersoon de contactgegevens van Nationale Nederlanden verstrekt.
2.10.
Op 17 september 2021 heeft Nationale Nederlanden per email aan [verzoekster] onder meer bericht:
"Hierbij komen wij bij u terug op de schade in verband met de instorting van uw hal.
Op dit moment kunnen wij en/of de heer Romkes nog geen antwoord geven op de door u gestelde vragen. Wel hebben wij een aantal andere punten en/of opmerkingen over het ontstaan van de schade.
(…)"
2.11.
Op 15 maart 2022 is [constructeur] , de constructeur van [verweerster] , overleden.
2.12.
[belanghebbende 1] (belanghebbende sub 1) heeft in hoedanigheid van enig aandeelhouder van [verweerster] op 9 november 2022 besloten tot ontbinding van [verweerster] .
2.13.
Op 16 november 2022 is in het handelsregister geregistreerd dat [verweerster] met ingang van 15 november 2022 is opgehouden te bestaan. [belanghebbende 2] (belanghebbende sub 2 en een zoon van [constructeur] ) staat in het handelsregister geregistreerd als de bewaarder van de boeken en bescheiden van [verweerster] .
2.14.
[verzoekster] heeft per email van 5 juli 2023 Nationale Nederlanden verzocht over te gaan tot uitkering van de door haar geleden (resterende) schade.
2.15.
Nationale Nederlanden heeft hier op 25 juli 2023 per email afwijzend op gereageerd:
"Uit onze informatie is inmiddels gebleken dat onze verzekerde, [verweerster] niet meer bestaat en dat zijn polis inmiddels is beëindigd.
Wij kunnen in deze zaak de belangen van deze B.V. dan ook niet behartigen.
Om die reden blijkt er voor ons geen (aanvulling rechtbank
) rol weggelegd in deze zaak en zullen wij inhoudelijk niet op uw aansprakelijkstelling ingaan.
(…)"
Op 11 augustus 2023 heeft Nationale Nederlanden per email aan [verzoekster] bericht:
"Bedankt door de e-mail van 2 augustus 2023. U geeft aan dat de schade al eerder bij ons bekend was en dat wij daarom zouden moeten overgaan tot vergoeding van de schade.
Allereerst wijs ik u erop dat u geen rechtstreeks vorderingsrecht heeft op deze aansprakelijkheidsverzekering. U kunt uw claim dan ook niet zo direct bij ons neerleggen. Daarnaast vertegenwoordigen wij als verzekeraar de belangen van onze verzekerde, als hij een beroep doet op zijn verzekering. Op dit moment bestaat onze verzekerde niet meer, dus kunnen wij hem ook niet meer vertegenwoordigen. Wij hebben geen mogelijkheid om deze zaak verder te behandelen en zullen dit dan ook niet doen.
(…)"
2.16.
Bij beschikking van de rechtbank van 15 januari 2024 is op grond van artikel 2:23c lid 1 BW de vereffening van [verweerster] heropend met benoeming van [belanghebbende 1] tot vereffenaar. Dit omdat er een bankrekening bij de Rabobank - met een saldo van ongeveer € 21.000,00 - nog op naam van [verweerster] bestond. Deze vereffening is inmiddels - volgens het handelsregister met ingang van 1 juni 2024 - afgewikkeld.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van artikel 2:23c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vereffening van [verweerster] heropent, met benoeming van een
vereffenaar door de rechtbank te bepalen;
II. [verweerster] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek tot heropening van de vereffening - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek van DGI volgt dat [verweerster] heeft nagelaten om constructieve wijzigingen van de bestaande hallen door te voeren, althans dat [verweerster] heeft nagelaten om [verzoekster] hierover te adviseren en dat dientengevolge op 21 februari 2021 het dak van bedrijfshal 1 door overbelasting van sneeuw daadwerkelijk is bezweken. [verzoekster] houdt [verweerster] aansprakelijk voor de resterende schade van
€ 235.000,--. Nationale Nederlanden weigert de schade te vergoeden aanvoerend dat [verzoekster] geen rechtstreeks vorderingsrecht op haar heeft en zij [verweerster] ook niet kan vertegenwoordigen omdat [verweerster] is opgehouden te bestaan en Nationale Nederlanden geen aanspraak heeft ontvangen van [verweerster] . [verzoekster] heeft daarom recht op en belang bij heropening van de vereffening van [verweerster] . Daarna kan [verzoekster] alsnog haar vordering in of buiten rechte instellen bij Nationale Nederlanden dan wel bij [verweerster] .
3.3.
[verweerster] voert verweer tegen de heropening van de vereffening. [verweerster] betwist dat zij door [verzoekster] rechtsgeldig aansprakelijk is gesteld voor de door [verzoekster] gestelde schade. Dit maakt dat [verzoekster] , aldus [verweerster] , geen schuldeiser is en geen rechtsvordering heeft. Daarnaast heeft [verzoekster] volgens [verweerster] geen belang bij haar verzoek, omdat [verweerster] geen baten heeft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf

4.1.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat zij gelet op het bepaalde in artikel 995 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, nu [verweerster] laatstelijk statutair gevestigd was in de gemeente Skarsterlân te Sint Nicolaasga.
4.2.
[verzoekster] heeft ter zitting geprotesteerd tegen het feit dat het verweerschrift één dag voor de zitting is ingediend. [verzoekster] acht een en ander in strijd met de goede procesorde en acht zich, gezien de geringe voorbereidingstijd om op het verweer te reageren, in haar belangen geschaad.
4.3.
Voor zover [verzoekster] beoogt dat de rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing laat, passeert de rechtbank dat verzoek. Op grond van artikel 282 lid 1 Rv kan iedere belanghebbende
tot de aanvangvan de mondelinge behandeling een verweerschrift indienen, of indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling. De rechtbank acht het indienen van een verweerschrift een dag voor de zitting in beginsel dan ook niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Gebleken is verder dat [verzoekster] en haar advocaat kennis hebben genomen van het verweerschrift en dat de advocaat in reactie daarop nog een zeer uitgebreide pleitnota heeft kunnen opstellen. De rechtbank ziet dan ook geen reden het verweerschrift buiten beschouwing te laten.
Het verzoek tot heropening vereffening
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 2:23c lid 1 BW is bepaald dat indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen en zo nodig een vereffenaar kan benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, maar uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.
4.5.
Voor toewijzing van het verzoek tot heropening van de vereffening is voldoende dat de gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om toewijzing van het verzoek te rechtvaardigen. De rechter dient met terughoudendheid te toetsen of aan dit vereiste is voldaan [1] . Het verzoek zal dus niet al te snel mogen worden afgewezen. Afwijzing van het verzoek kan immers onder omstandigheden tot gevolg hebben dat verzoekster de door haar gepretendeerde rechten niet meer daadwerkelijk geldend kan maken. Daar komt bij dat het begrip "bate" ruim uitgelegd dient te worden en dat het ook een potentiële bate kan omvatten [2] . Indien er in het geheel geen (potentiële) baten zijn, zal het verzoek echter worden afgewezen omdat er in dat geval geen belang bij heropening is. Het ontbreken van enig (potentiële) bate zal echter niet te snel mogen worden aangenomen.
4.6.
[verzoekster] dient gelet op het voorgaande summierlijk aannemelijk te maken dat zij schuldeiser is althans gerechtigd tot het saldo en dat er een (potentiële) bate is. De rechtbank is - marginaal toetsend - van oordeel dat [verzoekster] hierin is geslaagd. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat Nationale Nederlanden zich in de overgelegde correspondentie in beginsel terecht op het standpunt stelt dat [verzoekster] als schadelijdende partij geen eigen rechtstreekse vordering tot schadevergoeding heeft jegens haar als AVB-verzekeraar. Wel is het de vraag of Nationale Nederlanden zich in het licht van haar maatschappelijke zorgplicht achter het niet meer bestaan van haar verzekerde mag verschuilen, maar die vraag ligt niet voor en het antwoord is voor [verzoekster] in het kader van het verzoek om heropening van de vereffening niet van belang nu dit erop is gericht dat [verweerster] na herleving haar verzekeraar aanspreekt voor de vordering die [verzoekster] stelt op [verweerster] te hebben.
4.8.
Namens belanghebbenden en [verweerster] is uitgebreid inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [verzoekster] . Dit verweer miskent in de eerste plaats dat [verweerster] gedurende het tijdvak dat zij niet bestaat, niet in staat is zich te verweren. Dit is immers de achterliggende gedachte van de verlengingsgrond ten aanzien van de verjaring van rechtsvorderingen van of tegenrechtspersonen als bedoeld in art. 2:23c lid 2 BW. De rechtbank vat het verweer dan ook op als uitsluitend gevoerd door of namens belanghebbenden.
In de tweede plaats miskent het verweer van belanghebbenden, dat de rechter met grote terughoudendheid dient te toetsen of de gestelde vordering voldoende aannemelijk is. [verzoekster] heeft haar vordering met onderzoek door DGI onderbouwd. Dat [verzoekster] een vordering heeft op [verweerster] is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt. Met het verweer dat [verzoekster] geen formele aansprakelijkstelling heeft doen uitgaan, miskennen belanghebbenden dat [verzoekster] dat na heropening van de vereffening – voor zover al nodig – nog kan doen.
4.9.
Belanghebbenden voeren ook aan dat er geen bate is. De verzekeringspenningen zijn echter wel degelijk aan te merken als een potentiële bate. Indien [verweerster] herleeft zal het mogelijk komen tot uitkering door Nationale Nederlanden aan [verweerster] , waaruit de resterende schade van [verzoekster] kan worden vergoed.
4.10.
Het verzoek om de vereffening te heropenen zal dan ook worden toegewezen.
Benoeming vereffenaar
4.11.
De rechtbank zal tevens een vereffenaar benoemen. Volgens de hoofdregel van artikel 2:23 lid 1 BW worden bestuurders vereffenaar. Nu bestuurders - zonder overigens een duidelijk belang te stellen - zich verzetten tegen de heropening ziet de rechtbank aanleiding om een onafhankelijke derde als vereffenaar te benoemen. De rechtbank is voornemens mr. I.J. Woltman, advocaat te Leeuwarden ten kantore van Van der Sluis, Van der Zee & Kalmijn advocaten, tot vereffenaar benoemen. Mr. Woltman heeft zich daartoe bereid verklaard en heeft verklaard vrij te staan.
4.12.
De vereffenaar die door de rechter is benoemd heeft ingevolge artikel 2:23 lid 2 BW recht op beloning die hem toekomt. De kosten van de vereffenaar dienen te worden voldaan uit de boedel van [verweerster] . De rechtbank overweegt daarbij dat bij gebreke van een verdere wettelijke regeling, voor bepaling van die kosten aansluiting moet worden gezocht bij wel in de wet geregelde overeenkomstige gevallen, zoals de beloning van een curator in een faillissement die wordt berekend conform de Recofarichtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling.
4.13.
De vereffenaar dient zoals bepaald in artikel 2:23 lid 4 BW ervoor zorg te dragen dat zijn optreden als vereffenaar wordt ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Proceskosten
4.14.
De aard van de procedure brengt met zich dat een proceskostenveroordeling achterwege dient te blijven. Het verzoek om [verweerster] in de kosten van het geschil te veroordelen, zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
heropent de vereffening van het vermogen van de besloten vennootschap [verweerster] , laatstelijk statutair gevestigd in de gemeente Skarsterlân te Sint Nicolaasga,
5.2.
benoemt tot vereffenaar:
mr. I.J. Woltman,
advocaat bij Van der Sluis, Van der Zee & Kalmijn advocaten,
kantoorhoudende te Leeuwarden aan de Willemskade 7 te (8911 AW) Leeuwarden,
5.3.
bepaalt dat (de raadsman van) [verzoekster] het procesdossier binnen vier weken na heden in afschrift aan de vereffenaar dient te doen toekomen,
5.4.
bepaalt dat de vereffenaar ervoor zorg dient te dragen dat zijn optreden als vereffenaar wordt ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Kophandel,
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [3]

Voetnoten

1.HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366 en HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727
2.HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2480
3.type: 362