ECLI:NL:RBNNE:2025:3252

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
LEE 25/1464
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor mantelzorgwoning in Ooststellingwerf

Op 12 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de maatschap [naam maatschap] en haar maten, vertegenwoordigd door ing. L. Polinder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Witteveen en mr. P.J. Daling. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijke mantelzorgwoning op de locatie [adres]. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat op 31 maart 2025 de vergunning heeft verleend voor de bouw van de mantelzorgwoning voor de duur van 10 jaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat de verzoekers een spoedeisend belang hebben aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de mantelzorgwoning niet in strijd is met het omgevingsplan. De voorzieningenrechter schorst het besluit van 31 maart 2025 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar van verzoekers. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.814,- en het griffierecht van € 385,- aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1464

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 mei 2025 in de zaak tussen

de maatschap [naam maatschap] en haar maten,

(gevestigd) te [vestigingsplaats] , verzoekers
(gemachtigde: ing. L. Polinder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, het college
(gemachtigden: mr. M.P.A. Witteveen en mr. P.J. Daling),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit Waskemeer, vergunninghouder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning door het college aan vergunninghouder voor het bouwen van een tijdelijke mantelzorgwoning voor de duur van 10 jaar op de locatie [adres] . Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.3.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De feiten en omstandigheden staan onder 3. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.
1.4.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Het college heeft met het primaire besluit van 31 maart 2025 aan vergunninghouder de omgevingsvergunning verleend. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.1.
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift. Verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , [naam] en [naam] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van het college en vergunninghouder en zijn echtgenote [naam]

Feiten en omstandigheden

3. Verzoekers hebben een veehouderij op de locatie [adres] De ouders van [naam] zijn eigenaar van en wonen op het naastgelegen perceel, [adres]
3.1.
Op zitting is besproken dat vergunninghouder de aanvraag heeft ingediend voor het bouwen van een tijdelijke mantelzorgwoning ten behoeve van zijn schoonouders. De mantelzorgwoning (unit) is inmiddels geleverd en geplaatst. Het is de bedoeling dat de (schoon-)ouders van vergunninghouder en zijn echtgenote in de mantelzorgwoning gaan wonen en dat vergunninghouder en zijn echtgenote verhuizen naar het hoofdgebouw op het betreffende perceel. Op die manier kunnen zij mantelzorg verlenen aan met name hun (schoon-)vader die verschillende gezondheidsproblemen heeft. Vergunninghouder en zijn echtgenote hebben inmiddels hun eigen woning verkocht en moeten op 23 mei 2025 die woning verlaten.
3.2.
De aanvraag is ingediend op 2 maart 2025. Dit betekent dat de omgevingsvergunning is verleend op grond van de Omgevingswet (Ow), die per 1 januari 2024 in werking is getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het Omgevingsplan gemeente Ooststellingwerf (omgevingsplan). Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan valt onder andere het tot 1 januari 2024 voor het perceel geldende bestemmingsplannen ‘Bestemmingsplan Buitengebied 2016’ en ‘Buitengebied, Veegplan 2018’.
3.3.
Aangevraagd is in eerste instantie een omgevingsvergunning voor het afwijken van regels in het omgevingsplan, omdat de mantelzorgwoning in eerste instantie was gesitueerd op het gedeelte van het perceel met een agrarische bestemming (de achterzijde van het perceel). Op 5 maart 2025 is de locatie van het bouwwerk gewijzigd door middel van een door een vergunninghouder ingediende gewijzigde situatietekening en is een aanvraag ingediend voor een omgevingsplanactiviteit bouwen.
De mantelzorgwoning is nu geplaatst op het gedeelte van het perceel dat bestemd is voor ‘wonen’ en ‘waarde-archeologie 5’. Het college heeft de vergunning op 31 maart 2025 verleend. Daarin is vermeld dat vergund is een bouwactiviteit (omgevingsplan). Op 2 april 2025 is het besluit gepubliceerd. In de eerste publicatie is vermeld dat vergund zijn de activiteiten ‘afwijken van regels in het omgevingsplan’ en ‘bouwactiviteit (omgevingsplan)’. Op 24 april 2025 is deze publicatie gerectificeerd en vermeld dat met het besluit van 31 maart 2025 is vergund de activiteit ‘bouwactiviteit (omgevingsplan)’.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om voorlopige voorziening. Hoewel is gebleken dat de mantelzorgwoning inmiddels is geplaatst, is deze (nog) niet in gebruik genomen. De voorzieningenrechter neemt op basis hiervan een spoedeisend belang aan.
Is sprake een omgevingsplanactiviteit die niet in strijd is met het omgevingsplan?
5. Verzoekers voeren aan dat het plaatsen van de mantelzorgwoning in strijd is met de regels van het omgevingsplan. Verzoekers stellen in dat verband onder meer dat uit het besluit en de bijbehorende stukken niet blijkt dat is voldaan aan het vereiste dat maximaal 150m² aan bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig mag zijn. Aanvullend stellen verzoekers dat sprake is van de plaatsing van een tweede woning. In bijlage 1 bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn definities opgenomen van ‘huisvesting in verband met mantelzorg’ en ‘mantelzorg’. Deze begrippen zijn van belang bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een mantelzorgwoning. Niet waarneembaar is dat behoefte bestaat aan intensieve zorg of ondersteuning in de zin van dat artikel. Het college moet verifiëren dat er noodzaak is voor intensieve zorg en waaruit die ondersteuning precies bestaat. Verzoekers zijn van mening dat sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en in dat kader sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies. Volgens verzoekers hangen de ontwikkelmogelijkheden van een veehouderij af van de ligging van geurgevoelige objecten in de omgeving van die veehouderij. Volgens verzoekers ligt het achterhuis van de bestaande woning op het perceel op ongeveer 45 meter van de gevel van de stallen, terwijl de mantelzorgwoning op ongeveer 30 meter afstand komt. Dit betekent dat verzoekers door de mantelzorgwoning meer beperkt worden in hun ontwikkelmogelijkheden en risico bestaat dat het college maatregelen moet opleggen aan verzoekers om geurhinder te verminderen. Alleen al omdat de woning gerealiseerd wordt binnen een afstand van 50 m van de geuremissiepunten van de veehouderij kan er volgens verzoekers onmogelijk sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
6. Het college voert in de eerste plaats aan dat het niet mogelijk is de mantelzorgwoning vergunningvrij te plaatsen, omdat er een openbaar fietspad ligt tussen [adres] en [adres] . Het bouwwerk ligt dan niet in het achtererfgebied. Dit betekent dat het geen vergunningsvrije activiteit is als bedoeld in artikel 22.27 van het omgevingsplan. Gelet hierop is een omgevingsvergunning nodig.
Op zitting heeft het college toegelicht dat hoewel het besluit en de publicatie vermelden dat een bouwactiviteit is vergund, bedoeld is een zogenoemde omgevingsplanactiviteit te vergunnen omdat het plaatsen van de mantelzorgwoning volgens het college niet in strijd is met het omgevingsplan. Dit is af te leiden uit de artikelen waarnaar is verwezen in het besluit. [1] Het college heeft dit in het verweerschrift ook toegelicht. Het college is, kort samengevat, van mening dat gelet op artikel 22.25 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan de mantelzorgwoning een bijbehorend bouwwerk is. Op grond van artikel 22.36 is het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor mantelzorg vergunningvrij volgens het college. De mantelzorgwoning is niet in strijd met de bouwregels in artikel 33.2 van het omgevingsplan. Van strijd met artikel 22.29 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan is daarom geen sprake. Dit betekent dat op grond van het limitatief-imperatief stelsel de vergunning niet geweigerd kan worden en er geen belangenafweging plaatsvindt. Het aspect ‘geur’ kan om die reden niet bij de besluitvorming betrokken worden.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat sinds de inwerkingtreding van de Ow de vergunning voor een bouwactiviteit is gesplitst in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (geregeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow) en een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit (geregeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow). De technische bouwactiviteit ziet op technische aspecten zoals voorheen geregeld in het Bouwbesluit 2012. In het kader van de omgevingsplanactiviteit wordt er getoetst aan de ruimtelijke bouwregels van het omgevingsplan.
7.1.
De aanvraag heeft alleen betrekking op de omgevingsplanactiviteit zoals geregeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Ow. In de bijlage bij artikel 1.1 van de Ow is een omgevingsplanactiviteit – voor zover hier van belang – gedefinieerd als een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan. In artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Ooststellingwerf is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. De beoordelingsregels voor het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur (artikel 5.18, eerste lid, van de Ow en artikel 5.21, eerste lid, van de Ow). Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, wordt op grond van artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
7.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een omgevingsplanactiviteit die niet in strijd is met het omgevingsplan. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
7.3.
Op dit moment bestaat het omgevingsplan op grond van artikel 22.1 van de Ow uit een ‘tijdelijk deel’. Naast de voorheen vastgestelde bestemmingsplannen wordt dit tijdelijke deel onder andere gevormd door omgevingsplanregels van rechtswege (de zogenoemde bruidsschat).
7.4.
Uit artikel 1, onder 22, van het omgevingsplan volgt dat onder een ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Volgens het college moet de mantelzorgwoning als zodanig worden aangemerkt en is daarom geen sprake van strijd met de bouwregels in artikel 33.2 van het omgevingsplan. Het college verwijst naar artikel 22.25 van het omgevingsplan waarin is bepaald dat huisvesting in verband met mantelzorg voor de toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3 wordt aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw. In dit geval is echter geen sprake van toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3. De mantelzorgwoning wordt immers niet in het achtererfgebied geplaatst en gelet daarop zijn de artikelen 22.27 en 22.36 van (het tijdelijk deel) van het omgevingsplan niet van toepassing. De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van een mantelzorgwoning (unit) die tijdelijk (voor de duur van 10 jaar) wordt geplaatst op het perceel en gebruikt gaat worden als woning. Nu in dit geval geen sprake is van de toepassing van de artikelen 22.27 en 22.36 van het omgevingsplan kan huisvesting in verband met mantelzorg bij de toepassing van artikel 33.2 niet worden aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw en als een bijbehorend bouwwerk. Het college heeft zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met de bouwregels in artikel 33.2 van het omgevingsplan en dat vergunning voor een omgevingsplanactiviteit om die reden kon worden verleend. Voor zover het college zich op het standpunt heeft willen stellen dat op grond van artikel 22.36, aanhef en onder c, van het omgevingsplan het gebruik van een bestaand bouwwerk als mantelzorgwoning is toegestaan overweegt de voorzieningenrechter dat in dit geval geen sprake is van een bestaand bouwwerk.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar van verzoekers.
9. Verzoekers krijgen een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van
€ 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Tot slot dient het college het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
 schorst het besluit van 31 maart 2025 tot zes weken na het besluit op bezwaar;
 bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekers moet vergoeden;
 veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
om de uitspraak te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Omgevingswet
Artikel 5.1. (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
[…]
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
[…]
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
[…]
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 5.18. (beoordelingsregels aanvraag artikel 5.1-activiteiten bij algemene maatregel van bestuur)
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.
2. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.
3. Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels.
Artikel 5.21. (artikel 5.18 beoordelingsregels aanvraag omgevingsplanactiviteit)
1. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,
b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:
1°. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,
2°. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.
3. De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek als bedoeld in laatstbedoeld lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.
4. Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.
Bijlage bij artikel 1.1. van deze wet.
A. Begrippen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders
bepaald, verstaan onder:
[…]
omgevingsplanactiviteit:activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder
omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder
omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
[…]
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.0a (beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit algemeen)
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Besluit bouwwerken leefomgeving
Bijlage I. bij artikel 1.1 van dit besluit (begrippen)
A. Begrippen: algemeen
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
[…]
huisvesting in verband met mantelzorg: huisvesting in of bij een woning van één huishouden van ten hoogste twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
[…]
mantelzorg:intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
[…]
Omgevingsplan gemeente Ooststellingwerf
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
[…]
22. bijbehorende bouwwerken:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
[…]
Artikel 22.25 Mantelzorg
Voor de toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3 wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.
Artikel 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan
onverminderd van toepassing
Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
a. een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. op de grond staand;
2°. gelegen in achtererfgebied;
3°. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
4°. niet hoger dan 5 m;
5°. de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag;
en
6°. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
b. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. op de grond staand;
2°. niet hoger dan 5 m; en
3°. de oppervlakte niet meer dan 70 m2;
c. een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak,
als wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan,
bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk
waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
2°. voorzien van een plat dak;
3°. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning
omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de
omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;
b. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
c. de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
1°. de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
2°. bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
a. het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
b. het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
Artikel 22.36 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in
overeenstemming met dit omgevingsplan
Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:
a. het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:
1°. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
i. 5 m;
ii. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het
hoofdgebouw; en
iii. het hoofdgebouw;
2°. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
i. als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
ii. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
3°. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:
i. bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
ii. bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2,
vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
iii. bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en
4°. uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:
i. een woonwagen;
ii. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de
omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of
iii. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
b. het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel 22.27, onder f; en
c. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Artikel 33 Wonen
33.1
Bestemmingsomschrijving
 De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met:
 een aan huis verbonden beroep;
 aan huis verbonden bedrijf;
 een bed & brochje;
 een theetuin;
met daaraan ondergeschikt:
b. bestaande kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
c. galerie en/of atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning – galerie’;
met de daarbij behorende:
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen;
g. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
h. groenvoorzieningen;
i. water;
j. tuinen, erven en terreinen.
Artikel 33.2 Bouwregels
[…]
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel is niet toegestaan;
een bijbehorend bouwwerk mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, dan wel op een afstand van niet minder dan 1 m tot de zijdelingse perceelgrens;
de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m;
4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal:
 125 m2 bij een erf met een oppervlakte kleiner dan 800 m2;
 150 m2 bij een erf met een oppervlakte kleiner dan 1.500 m2;
 200 m2 bij een erf met een oppervlakte van ten minste 1.500 m2;
5. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 30 m2;
6. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.
[…]

Voetnoten

1.Verwezen is in de voetnoot van het besluit naar artikel 5.1 lid 1 onder a Ow, artikel 5.18 Ow, artikel 5.21 Ow, artikel 8.0a Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 22.29 Omgevingsplan (Bruidsschat).