ECLI:NL:RBNNE:2025:318
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde voor handel in cocaïne
Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18-085608-24, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betreft een bedrag van 23.283,57 euro, dat door de veroordeelde is verkregen uit strafbare feiten, waaronder de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van deze strafbare feiten, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de bewijsvoering en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging. De verdediging heeft betoogd dat de pleegperiode van de strafbare feiten ingekort moet worden en dat bepaalde verklaringen uitgesloten moeten worden van het bewijs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende is om de vordering te onderbouwen.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport dat is opgesteld door de politie, waarin de netto opbrengst en de kosten zijn berekend. De rechtbank heeft de berekening overgenomen en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel 23.283,57 euro bedraagt. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 151 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.