ECLI:NL:RBNNE:2025:314

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
18-085608-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak mensenhandel en veroordeling tot gevangenisstraf voor handel en bezit van cocaïne, poging tot zware mishandeling en poging tot ontvoering

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van mensenhandel, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van criminele uitbuiting. Wel is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor de feiten van handel en bezit van cocaïne, poging tot zware mishandeling en poging tot ontvoering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn toenmalige vriendin, [slachtoffer], meerdere malen heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar te ontvoeren. De verdachte had [slachtoffer] met een auto klemgereden en haar vervolgens achterna gerend, waarbij hij haar meerdere keren heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij de drugshandel, waarbij hij samen met anderen cocaïne heeft verhandeld en in bezit had. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten, waaronder huiselijk geweld en drugshandel, wat leidt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.085608.24
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.232153.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 23 april 2024 in [adres] en/of [adres] en/of [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging (met zijn mededaders), althans alleen,
(A) een ander, te weten (mevrouw) [slachtoffer] , (telkens)
  • door dwang en/of geweld en/of ( een) andere feitelijkhe(i)d(en), en/of
  • door dreiging met geweld en/of ( een) andere feitelijkhe(i)d(en), en/of
  • door afpersing en/of fraude en/of misleiding, en/of
  • door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en/of
  • door misbruik van een kwetsbare positie, en/of
  • door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft,
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van (criminele) uitbuiting van die ander, (sub 1) en/of
- gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, (sub 4) en/of
(B)
- ( (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (criminele) uitbuiting van een ander, te weten (mevrouw) [slachtoffer] , (sub 6)
immers hebben/heeft of is hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
  • een (liefdes)relatie met die [slachtoffer] gehad en/of onderhouden, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] cocaïne en/of (andere) drugs (voor eigen gebruik door die [slachtoffer] ) gegeven en/of verstrekt, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] gescholden en/of geschreeuwd en/of boos en/of agressief op die [slachtoffer] gereageerd, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (dreigend) met een auto achterna gezeten en/of (dreigend) met een auto naar en/of op die [slachtoffer] (in)gereden, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, gedreigd om haar (met een mes) te steken en/of dood te maken en/of de woning van (naasten van) die [slachtoffer] in de fik te steken en/of te vernielen, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, (indien en/of zodra die [slachtoffer] niet deed wat verdachte van haar verlangde) die [slachtoffer] (anderszins) bedreigd, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, (indien en/of zodra die [slachtoffer] niet deed wat verdachte van haar verlangde) die [slachtoffer] vastgepakt en/of (weg)geduwd en/of (met hun of zijn vuisten) geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (zwaar) mishandeld, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] opgetild en/of meegenomen, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] van haar vrijheid beroofd en/of beroofd gehouden en/of een poging gedaan om die [slachtoffer] van haar vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] opdracht en/of instructies gegeven om cocaïne en/of andere (hard)drugs uit te koken en/of te versnijden en/of te verpakken en/of (anderszins) klaar te maken en/of te vervoeren en/of te verkopen, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, de door kopers voor die harddrugs betaalde en/of door die [slachtoffer] in ontvangst genomen gelden en/of van die [slachtoffer] afgepakt en/of ingenomen en/of door die [slachtoffer] laten afstaan, (zulks) terwijl die [slachtoffer] :
  • (zelf) drugs gebruikte en/of drugsverslaafd was, en/of
  • niet over eigen huisvesting beschikte, en/of
  • een beperkt sociaal netwerk had, en/of
  • bang en/of angstig voor verdachte en/of zijn mededaders was, en/of (aldus) terwijl die [slachtoffer] zich in een kwetsbare positie bevond en/of van verdachte afhankelijk was, waaraan die [slachtoffer] zich niet heeft kunnen onttrekken en waardoor die [slachtoffer] geen weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
2.
hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 23 april 2024 in [adres] en/of [adres] en/of [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging (met zijn mededaders), althans alleen, heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, meerdere hoeveelheden, althans een hoeveelheid, cocaïne, althans (van) een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (zijnde) één of meerdere middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2024 in [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, tezamen en in vereniging (met zijn mededaders), althans alleen, aanwezig heeft gehad, meerdere hoeveelheden (van 0,81 en/of 0,68 en/of 1,12 gram, (aldus) in totaal 2,61 gram), althans een hoeveelheid, cocaïne, althans (van) een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (zijnde) één of meerdere middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 13 oktober 2023 in [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (mevrouw) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht en/of met zijn vuisten) tegen haar hoofd en/of haar schouders en/of haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 oktober 2023 in [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, (mevrouw) [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte: meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht en/of met zijn vuisten) tegen haar hoofd en/of haar schouders en/of haar lichaam geslagen en/of gestompt;
5.
hij op of omstreeks 16 januari 2024 in [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, tezamen en in vereniging (met zijn mededaders), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om (mevrouw) [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, immers hebben of heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
  • een bivakmuts, althans een masker of (andere) gezichtsbedekking, op en/of voor het gezicht gehad, en/of
  • de autodeur, van de auto waarin die [slachtoffer] zich (op dat moment) bevond, van het slot gehaald en/of laten halen en/of de autodeur geopend en/of laten openen, en/of
  • (dreigend) tegen die [slachtoffer] gezegd: “jij gaat eruit” en/of “meekomen, meekomen”, althans
woorden van gelijke aard en strekking, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, een mes op en/of bij de keel, althans het lichaam, van die [slachtoffer] gehouden en/of met een mes stekende bewegingen naar die [slachtoffer] gemaakt en/of gedreigd die [slachtoffer] (neer) te steken, en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of geschopt, en/of
  • die [slachtoffer] , met kracht en/of (dreiging met) geweld, uit die auto getrokken en/of (anderszins) gehaald, en/of
  • die [slachtoffer] vastgepakt en/of opgetild en/of richting een andere auto (van verdachte, te weten een Audi) geduwd en/of getrokken en/of meegenomen, teneinde die [slachtoffer] in die andere auto te krijgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2024 in [adres] , in elk geval (op een of meerdere locaties) in Nederland, tezamen en in vereniging (met zijn mededaders), althans alleen, (mevrouw) [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers hebben (of heeft) hij, verdachte en/of zijn mededaders: meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of geschopt.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, ondanks dat de verdediging aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) niet heeft kunnen horen bij de rechter-commissaris. De verklaringen van [slachtoffer] vormen niet
sole or decisivehet bewijs van het ten laste gelegde en worden voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaringen van [slachtoffer] kunnen worden gebezigd tot het bewijs.
Met betrekking tot feit 1, mensenhandel, heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte gebruikt heeft gemaakt van de dwangmiddelen misleiding, dreiging met geweld, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Er is sprake van de strafverzwarende omstandigheden gebruik van geweld en een kwetsbare positie, zoals opgenomen in lid 3 van artikel 273f Sr. Van medeplegen dient verdachte te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 5 heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd, met uitzondering van het gebruik van een mes, nu hiervoor geen ondersteunend bewijs is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 3, 4 primair en 5 primair en subsidiair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [slachtoffer] dienen primair te worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging [slachtoffer] niet bij de rechter-commissaris heeft kunnen horen. Subsidiair dient bewijsuitsluiting te volgen omdat [slachtoffer] door de verhoorders is aangepraat dat zij slachtoffer van verdachte is en omdat de verhoorders [slachtoffer] woorden in de mond hebben gelegd. Meer subsidiair zijn de verklaringen van [slachtoffer] onbruikbaar omdat zij onbetrouwbaar zijn. [slachtoffer] heeft tegenstrijdige verklaringen
afgelegd en heeft zelf ook aangegeven dat ze heeft gelogen tijdens (eerdere) verhoren.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor criminele uitbuiting.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de pleegperiode dient te worden ingekort tot oktober 2023 tot en met 14 maart 2024.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de aangetroffen drugs toebehoorden aan [slachtoffer] en [naam] (hierna: [naam] ) en dat het huisje waarin de drugs zijn aangetroffen is gehuurd door [naam] .
Ten aanzien van feit 4 primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu niet bewezen kan worden dat verdachte op het hoofd heeft geslagen. Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel kan niet bewezen worden. De raadsman heeft zich gerefereerd met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, met uitzondering van het slaan tegen het hoofd.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van gebruik van een mes of van geweld. Bovendien heeft verdachte - toen bleek dat [slachtoffer] niet met hem mee wilde - zelf besloten om weg te gaan en haar achter te laten.
Oordeel van de rechtbank
De verklaringen van [slachtoffer]
De verdediging heeft in een vroeg stadium verzocht om [slachtoffer] als getuige te horen bij de rechter- commissaris. Dit verzoek is toegewezen. Vervolgens heeft de rechter-commissaris [slachtoffer] tot viermaal toe zonder succes opgeroepen voor een verhoor. Daarbij heeft de rechter-commissaris tevens een bevel tot medebrenging door de politie afgegeven. Dit heeft echter niet het gewenste resultaat gehad, omdat er geen woon- of verblijfplaats van [slachtoffer] bekend was en het de politie (waaronder de wijkagent) niet gelukt is om haar op te sporen.
De rechtbank concludeert dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [slachtoffer] als getuige te ondervragen. In het geval de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen moet de rechtbank beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. De volgende vragen zijn daarbij van belang:
Is er een goede reden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid? Zo ja:
Is de verklaring beslissend (sole or decisive) voor de bewezenverklaring? Zo ja:
Zijn er factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank overweegt als volgt. De reden dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend ten aanzien van [slachtoffer] is dat zij zich ondanks herhaalde oproepen niet heeft gemeld en dat de politie haar niet heeft kunnen vinden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een goede reden voor de beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging.
De rechtbank overweegt verder dat de verklaringen van [slachtoffer] niet het enige of beslissende (sole or decisive) bewijs in deze zaak vormen, maar gedeeltelijk steun vinden in andere bewijsmiddelen zoals hierna uitgewerkt onder de bewijsoverwegingen.
De rechtbank overweegt verder dat de verdediging op meerdere vlakken compensatie is geboden voor het feit dat zij [slachtoffer] niet heeft kunnen ondervragen, te weten door het mogen uitluisteren en letterlijk laten uitwerken van de verhoren van [slachtoffer] op 24 en 25 april 2024, alsmede door het horen van andere getuigen ( [getuige] en [getuige] ) bij de rechter-commissaris, die desgevraagd ook over de positie van [slachtoffer] hebben verklaard.
De rechtbank ziet in het niet hebben kunnen effectueren van het ondervragingsrecht aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] behoedzaam te gebruiken en alleen voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, te bezigen voor het bewijs. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit niet resulteert in een schending van artikel 6 EVRM. Het beroep van de raadsman op bewijsuitsluiting wegens schending van het recht op een eerlijk proces wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot (de wijze van) verhoren van [slachtoffer] constateert de rechtbank dat er verschil zit tussen de processen-verbaal van verhoor van 24 en 25 april 2024 en de letterlijke uitwerking van die verhoren, maar dat dit niet zodanig afwijkt dat de inhoud ervan niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank heeft - zowel in de letterlijke uitwerking als in de processen-verbaal - gelezen dat de verhoorders meerdere malen aan [slachtoffer] duidelijk hebben gemaakt dat zij menen dat [slachtoffer] slachtoffer van verdachte is en daarom (mogelijk) niet strafbaar is voor de mogelijk door haar gepleegde strafbare feiten, waarvoor zij op dat moment werd gehoord als verdachte. Ook heeft de rechtbank gezien dat de verhoorders vrij sturende vragen hebben gesteld en opmerkingen hebben geplaatst die kennelijk als doel hadden om [slachtoffer] te laten inzien dan wel te verklaren dat zij bepaalde dingen deed onder druk van verdachte. De rechtbank constateert echter dat [slachtoffer] hiervan niet onder de indruk lijkt te zijn geweest. Zij blijft immers volhouden dat zij in haar eerdere verklaringen heeft gelogen, dat verdachte haar niet heeft misbruikt en dat ze weer met verdachte verder wil.
De rechtbank concludeert daarom dat niet is gebleken dat (de indringende werkwijze van) de verhoorders daadwerkelijk van invloed zijn (is) geweest op de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] .
Hoewel [slachtoffer] stelt dat zij heeft gelogen, haar verklaring heeft aangedikt en de aangifte van 17 januari 2024 wil intrekken, blijft zij op feitelijk niveau wel grotendeels bij haar eerdere belastende verklaringen. Zo heeft ze in de verhoren op 24 en 25 april 2024 wederom verklaard dat verdachte het niet accepteerde als ze bij hem wegging, dat ze dingen voor verdachte moest doen op het gebied van drugshandel en dat verdachte haar mishandelde. Over dit laatste zei ze echter - kort gezegd - dat het haar eigen schuld was en dat ze dit normaal vond. De rechtbank concludeert dan ook dat [slachtoffer] niet zozeer stelt dat het wezenlijk anders is gegaan dan zij eerder verklaarde, maar dat zij slechts heeft besloten het te accepteren of er in ieder geval geen aangifte van te doen. Dit moet ook worden gezien in het licht van haar (op dat moment) herstelde relatie met verdachte en het feit dat [slachtoffer] destijds zwanger van hem bleek te zijn. Dat er op onderdelen inconsistenties in de verklaringen zitten en dat [slachtoffer] niet alles precies meer weet, is in het licht van haar drugsverslaving ook voorstelbaar. In de kern acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] niet als onbetrouwbaar en ziet de rechtbank geen reden om de verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Wel zal de rechtbank - zoals eerder overwogen - behoedzaam omgaan met deze verklaringen en deze op onderdelen slechts bezigen tot het bewijs voor zover er steun voor is uit andere bron.
Feit 1: mensenhandel
Ten laste gelegd is de criminele uitbuiting van [slachtoffer] , in die zin dat verdachte haar met behulp van dwangmiddelen heeft gedwongen dan wel bewogen om illegale, drugshandelgerelateerde, activiteiten te verrichten. De rechtbank zal eerst het juridische kader van mensenhandel uiteenzetten, waarna zal worden beoordeeld of verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
- Juridisch kader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dit artikel staat in titel XVIII, de titel die ziet op de misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en vrijheid. De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de
keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die deel uitmaken van artikel 273f Sr.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. De rechtbank ziet deze elementen als communicerende vaten: een beperkt gewicht van de ene factor kan worden gecompenseerd door een groter gewicht van de andere factoren. In het geval van bijvoorbeeld prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.
Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant indien één van de in art 273f Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt.
Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie overweegt de rechtbank dat een kwetsbare positie onder andere het gevolg kan zijn van illegale binnenkomst of illegaal verblijf, ongedocumenteerde status, verslaving of een psychische of lichamelijke handicap. Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht overweegt de rechtbank dat dit veelal uit de omstandigheden kan worden afgeleid.
Voor een bewezenverklaring van (een van) de misbruik-dwangmiddelen is vereist dat een verdachte zich ook daadwerkelijk bewust was van de relevante feitelijke omstandigheden waaruit de kwetsbare positie of het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn.
- Vaststelling van de relevante feiten
Op grond van het dossier en het ter terechtzitting besprokene stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] gedurende de ten laste gelegde periode een (turbulente) liefdesrelatie hadden en gedurende een deel van tijd samenwoonden in diverse vakantiehuisjes. Verdachte handelde in drugs (zie ook hierna onder feit 2), voornamelijk cocaïne. Uit verschillende verklaringen, waaronder die van verdachte zelf, volgt dat [slachtoffer] gedurende de relatie met verdachte in ieder geval in enige mate een bijdrage heeft geleverd aan zijn drugshandel.
Dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte dit wist, staat wel vast. Verdachte betitelde [slachtoffer] als kwetsbaar persoon, en wist - kort gezegd - dat ze niemand had, geen veilige plek had om naar toe te gaan en dat zij drugsverslaafd was (geweest). Verdachte verklaarde ook dat hij beter wist wat goed voor [slachtoffer] was dan zij zelf, en dat hij haar daarom soms ook meenam als ze op een volgens hem ongeschikte plek of met ongeschikte personen was, ervan uitgaand dat [slachtoffer] zelf later wel in zou zien dat dat het beste voor haar was. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [naam] , de bevindingen van de politie en - ten aanzien van feit 4, waarover hieronder meer - de verklaring van verdachte leidt de rechtbank voorts af dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld.
De rechtbank constateert dan ook dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde, dat verdachte overwicht op haar had en geweld gebruikte ten opzichte van haar. Van (potentiële) dwangmiddelen is naar
het oordeel van de rechtbank dan ook sprake.
- Beoordeling van criminele uitbuiting
De rechtbank beoordeelt of [slachtoffer] bijdrage aan de drugshandel van verdachte dient te worden aangemerkt als criminele uitbuiting aan de hand van drie factoren, te weten de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit (1), de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt (2) en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald (3), waarbij zij zoals gezegd uitgaat van communicerende vaten.
Ad 1) Vaststaat dat [slachtoffer] een bijdrage heeft geleverd aan drugshandel, en dus een criminele activiteit. Ten aanzien van de duur stelt verdachte dat dit maar zeer beperkt was; het ging voornamelijk om de laatste maanden voor zijn aanhouding in april 2024 en zag vrijwel alleen op het aannemen van de telefoon voor bestellingen en het afleveren van drugs met de auto. [slachtoffer] heeft zelf niet verklaard hoe vaak ze drugshandel-gerelateerde activiteiten voor verdachte verrichtte. Dat diverse getuigen verdachte en [slachtoffer] samen zagen als ze drugs van verdachte kochten, weegt de rechtbank niet mee, nu verdachte en [slachtoffer] nu eenmaal een relatie hadden en veel samen waren.
Ad 2) Dat sprake is van serieuze beperkingen voor [slachtoffer] acht de rechtbank evident, alleen al gelet op de eerder genoemde dwangmiddelen, het feit dat verdachte [slachtoffer] mishandelde en haar meende ergens vandaan te kunnen halen wanneer hij dat nodig vond (zie onder meer feiten 4 en 5).
Ad 3) Het economisch voordeel dat verdachte heeft genoten dankzij [slachtoffer] bijdrage aan zijn drugshandel is moeilijk vast te stellen. Enerzijds omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen (ad 1) hoe groot de bijdrage van [slachtoffer] aan de drugshandel precies was, maar ook omdat niet duidelijk is wat de bijdrage van [slachtoffer] verdachte financieel precies opleverde. Hoewel uit het dossier volgt dat de afnemers telkens betaalden aan verdachte, was verdachte ook degene die de drugs telkens had ingekocht en dus kosten had gemaakt. Ook is het zo dat verdachte en [slachtoffer] (deels) samenwoonden, en volgens verdachte ook samen leefden van de opbrengsten van de drugshandel. Ook hierom kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel geld van de drugshandel ten goede kwam aan verdachte (alleen) en hoeveel [slachtoffer] hiervan (indirect) meeprofiteerde.
Deze factoren afwegend en optellend kan de rechtbank niet stellen dat sprake is van uitbuiting. Hoewel [slachtoffer] beperkingen ervoer door verdachte, leggen (de onduidelijkheid over) de duur van de door haar verrichte activiteiten en het economisch voordeel daarvan voor de verdachte naar het oordeel van de rechtbank te weinig gewicht in de schaal om te kunnen spreken van criminele uitbuiting.
Feit 2: Handel in cocaïne
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2024, opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024014634 d.d. 9 september 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2024, opgenomen op pagina 379 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 april 2024, opgenomen op pagina 613 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2024, opgenomen op pagina 370 van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 juli 2024, opgenomen op pagina 699 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de raadsman heeft bepleit dat de pleegperiode dient te worden ingekort tot een periode van oktober 2023 tot en met 14 maart 2024. De rechtbank gaat hier niet in mee. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij een tijdje heeft vastgezeten en dat hij zich daarna tot op de dag van zijn aanhouding, te weten 23 april 2024, nog bezighield met dealen (bewijsmiddel 5). Nu verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie in juni 2023 is vrijgekomen en uit berichtenverkeer tussen [naam] en verdachte (bewijsmiddel 4) volgt dat verdachte in april 2024 inderdaad nog handelde, ziet de rechtbank geen aanleiding om de ten laste gelegde periode van 1 juli 2023 tot en met 23 april 2024, in te korten.
Feit 3: Bezit van cocaïne
Uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken af.
Op 23 april 2024 verbleven verdachte, [slachtoffer] en [naam] (hierna: [naam] ) samen in een vakantiehuisje op het recreatiepark genaamd [naam] in [adres] .12
Tijdens de doorzoeking van dit huisje werden diverse zakjes met (brokjes) witte substantie aangetroffen.3 Deze substanties zijn onderzocht door het NFI en bleken telkens cocaïne te bevatten.456
De verdediging heeft betoogd dat voor dit feit vrijspraak dient te volgen, omdat de aangetroffen cocaïne van [slachtoffer] en [naam] zouden zijn en niet van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van hem, [naam] en [slachtoffer] waren en dat hij bezig was dit te verdelen in zakjes.7
Feit 4: Poging tot zware mishandeling
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2023 opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Afgelopen donderdag op vrijdag nacht ben ik wederom door [verdachte] mishandeld. Op een gegeven moment waren we in [adres] en kregen we dus weer ruzie. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] uit de auto stapte en in mijn richting kwam rennen. Ik zag en voelde vervolgens dat [verdachte] mij meerdere keren met kracht op mijn hoofd sloeg. Ik kan me herinneren dat ik ook nog even knock-out ben geweest. De klappen die [verdachte] mij gaf kwamen allemaal op mijn hoofd en schouders en deden veel pijn. Ik ben bezocht door een GGD arts en deze vermoedt dat ik een hersenschudding heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2023, opgenomen op pagina 107 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Ik heb videobeelden bekeken waar onderin beeld de tekst "Middenhaag" staat vermeld. De videobeelden beginnen op 13-10-2023 te 01.59.54 uur. Op een gegeven moment verschijnen de koplampen van een voertuig in beeld. Het voertuig slaat af en verdwijnt uit beeld. Vrijwel direct hierna komt uit dezelfde richting nog een voertuig rijden. Hierna is te zien dat in eerste instantie een persoon uit de richting van het voertuig rent. Vervolgens komt uit dezelfde richting nog een persoon. Deze persoon rent achter de eerstgenoemde persoon aan. Als beide personen stilstaan is te zien dat de tweede persoon met zijn rechterhand cq vuist de eerste persoon slaat. De slaande beweging gaat in de richting van het hoofd van de eerste persoon. De eerste persoon wankelt en komt half zittend op de grond terecht. Op de beelden is verder te zien dat de slaande persoon minimaal 10 keer op het lichaam van de eerste persoon slaat. Dat doet hij telkens met zijn rechterhand cq vuist. Deze slagen vinden ook plaats als de geslagen persoon door de slagen op de grond komt te liggen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 mei 2024, opgenomen op pagina 679 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben 1,5 jr geleden opgepakt voor een mishandeling. Dus de beelden die jullie hebben waarop te zien is dat ik zo met [slachtoffer] omga.
Opmerking verbalisant: Wij hebben camerabeelden van dit incident en wat [slachtoffer] vertelde is bijna precies zo te zien op de beelden. Terwijl zij op de grond ligt, krijgt zij een flink aantal klappen op haar hoofd. We laten je dit filmpje zien.
V: Wat vind je ervan als je dit zo ziet?
A: Wel heftig, ik wist niet dat ik zover ging.
4. De waarneming van de rechtbank:
Vanaf minuut 1:00 is te zien dat een persoon met kracht met de rechterhand een vuistslag tegen het hoofd van een tweede persoon geeft, waarna de tweede persoon op de grond terechtkomt. Hierna slaat de persoon nog zon tien keer op het lichaam van de tweede persoon. Als de tweede persoon omhoog probeert te komen, geeft de eerste persoon nogmaals een krachtige vuistslag tegen het hoofd, waarna de tweede persoon weer neergaat.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat de kans op zwaar letsel aanmerkelijk te achten is, indien daartegen met aanzienlijke kracht geweld wordt uitgeoefend. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard en dat hij dus voorwaardelijk opzet had op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5: Poging tot ontvoering
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 16 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 16 januari 2024 in [adres] geprobeerd om [slachtoffer] mee te nemen. Ik had een list bedacht. [naam] , [getuige] en ik zaten in het complot. [naam] bleef in de auto, [getuige] en ik stond buiten de auto. [getuige] had een bivakmuts op, althans hij droeg gezichtsbedekking. Ik heb [slachtoffer] aan haar arm getrokken. Ik heb indringend tegen haar gesproken en onder andere gezegd dat ze mee moest
komen. Ze wilde niet met ons mee, ze was geschrokken en begreep niet wat er aan de hand was. Ze schreeuwde alleen maar, de situatie was heel heftig.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2024 opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik had afgesproken met [naam] . [naam] kwam met de auto. Ik stapte bij [naam] in. Nadat [naam] de auto keerde op de achterste rotonde van de Boerschaplaan werden wij klemgereden door een auto, een [type auto]. [verdachte] zat in de [type auto]. [verdachte] stond ineens naast mij aan de autodeur te trekken. Ik heb de deur nog op slot gedrukt maar [naam] heeft de auto weer los gedaan en [verdachte] zag kans de auto open te doen. Vervolgens voel ik en zie ik dat [verdachte] op mij springt in de auto. Ik voelde dat hij mij sloeg. Ik voelde dat hij met zijn vuisten op mij in sloeg. Hij raakte mij op mijn hoofd op mijn benen en mijn armen. Hij probeerde mij uit de auto te trekken. Hij probeerde mij tegen mijn wil in de [type auto] te zetten dit deed hij samen [getuige] . [getuige] heeft mij ook geslagen en meegeholpen om mij op te tillen om in de Audi te zetten. Ik heb mij zo heftig verzet hier tegen dat dit niet gelukt is. Er kwamen omwonenden naar buiten. Hierdoor zag ik kans om weg te komen en stopten [verdachte] en [getuige] om mij in de Audi te zetten.
Dus terwijl [verdachte] samen met [getuige] mij in de Audi probeerde te zetten heb ik geschreeuwd en gegild en tegen gestribbeld. Hierdoor werden omwonenden gewaarschuwd die de politie hebben gebeld. Ze wilden mij meenemen en ik ben gaan gillen en schreeuwen en omwonenden hebben de politie gebeld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 september 2024, opgenomen op pagina 944 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik hoorde op een gegeven moment heel veel geschreeuw. Nou gebeurt dat wel vaker, alleen er was een doordringende toon in. Een angsttoon. Ik zag een auto staan en wat verderop zag ik wat mensen. Ik ben direct naar buiten gerend. Ik zag twee mannen die een meisje vast hadden en haar alle kanten op probeerden te wurmen, te trekken, te schoppen. Ze probeerden haar in de auto te trekken. De deur was al open. Het lukte niet. Toen hebben ze haar losgelaten. Ze hebben nog wat bedreigingen geroepen, maar die weet ik niet precies meer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2024, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 16 januari 2024 kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres]
, aldaar zou een vrouw door twee mannen de auto in worden getrokken. Ter plaatse werden wij door meerdere buurtbewoners aangesproken dat er zojuist een man een vrouw in een auto heeft wilde trekken. Een van de buurtbewoners vertelde dat hij twee mannen met een bivakmuts had gezien en dat een van hen de vrouw in de auto probeerde te trekken.
De buurtbewoners vertelden dat de vrouw in de woning was gegaan aan de [adres] . Ik zag toen de voor mij bekende [slachtoffer] naar de achterdeur komen. Ik stelde haar de vraag of zij degene was die de auto in was getrokken. Ik hoorde haar zeggen: Ja [verdachte] weer, hij wilde mij weer meenemen. Zij vertelde ons dat [verdachte] haar in de auto wilde trekken en meenemen. [slachtoffer] vertelde dat zij met iemand had afgesproken buiten de woning. Echter bleek dat het [verdachte] was die haar aan het opwachten was samen met een klant van hem. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat zij zich uiteindelijk wist los te maken en terug de woning in te gaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2024, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 20 februari 2024 omstreeks werd er gesproken met de bewoner van de [adres] te [adres] en zij gaf aan dat er beelden waren met geluid van de poging tot ontvoering.
Deze beelden werden door mij bekeken en beluisterd. Er is een gedeelte van de straat te zien, waar twee autos staan geparkeerd. Op de achtergrond is duidelijk het gegil van een vrouw te horen. Tussendoor hoor
je een mannenstem. Hij zegt: “jij gaat eruit”(fonetisch). Vervolgens schreeuwt de vrouw: “ help me". De man zegt: “natuurlijk niet”( fonetisch). De vrouw blijft schreeuwen van: “ hellup, hellup, hellup, hellup".
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is met de verdediging en officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een mes.
Het verweer, inhoudend dat verdachte geen opzet had om [slachtoffer] tegen haar wil mee te nemen, verwerpt de rechtbank. Dit valt niet te rijmen met het gebruik van geweld waar zowel [slachtoffer] als buurtbewoners over hebben verklaard en met het feit dat verdachte iemand had meegenomen, [getuige] , die gezichtsbedekking droeg. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het voorval niet anders worden gezien dan als poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en is het opzet van verdachte hier ook op gericht geweest. Dat deze poging door verdachte is afgebroken, is naar het oordeel van de rechtbank enkel te wijten aan het forse verzet van [slachtoffer] en de aanwezigheid van buurtbewoners.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot ontvoering dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2023 tot en met 23 april 2024 in [adres] en [adres] en [adres] , meerdere malen, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, heeft bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, meerdere hoeveelheden cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3.
hij op 23 april 2024 in [adres] , tezamen en in vereniging met zijn mededaders, aanwezig heeft gehad, meerdere hoeveelheden van 0,81 en 0,68 en 1,12 gram, aldus in totaal 2,61 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
4. primair
hij op 13 oktober 2023 in [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen die [slachtoffer] met kracht met zijn vuist tegen haar hoofd en haar schouders heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. primair
hij op 16 januari 2024 in [adres] , tezamen en in vereniging met zijn mededaders, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, immers hebben, verdachte en/of zijn mededaders:
  • gezichtsbedekking voor het gezicht gehad, en
  • de autodeur van de auto waarin die [slachtoffer] zich op dat moment bevond, van het slot gehaald en de autodeur geopend, en
  • dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd: “jij gaat eruit” en “meekomen”, en
  • meerdere malen die [slachtoffer] geslagen en geschopt, en
  • die [slachtoffer] uit die auto getrokken en
  • die [slachtoffer] vastgepakt en richting een andere auto, te weten een Audi, getrokken en meegenomen, teneinde die [slachtoffer] in die andere auto te krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
4. primair Poging tot zware mishandeling.
5. primair Medeplegen van een poging tot het opzettelijk wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroven.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3, 4 primair en 5 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis (ruim zeven maanden) overstijgt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en onder meer het reclasseringsrapport d.d. 30 december 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin, [slachtoffer] , fors mishandeld (poging tot zware mishandeling) door haar meerdere malen te slaan, waaronder met kracht tegen het hoofd. Verdachte had [slachtoffer] eerst klemgereden met de auto, is haar vervolgens achterna gerend toen zij voor hem vluchtte en heeft uiteindelijk hard op haar in geslagen. Ook toen [slachtoffer] al weerloos op de grond lag, ging verdachte door met slaan.
Enkele maanden later heeft verdachte samen met twee anderen geprobeerd om [slachtoffer] te ontvoeren, omdat zij op een plek was waarvan hij meende dat zij beter niet kon zijn. Verdachte heeft een ander [slachtoffer] naar in een auto laten lokken, om vervolgens met geweld te proberen om haar mee te nemen in een andere auto. Meerdere omwonenden waren hiervan getuige en zijn hier erg van geschrokken.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer] . Hoe wisselvallig de relatie ook was, verdachte had als partner bij uitstek degene moeten zijn bij wie [slachtoffer] zich veilig voelde. De rechtbank vindt het schrijnend dat
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze meent dat verdachte haar slaat omdat hij van haar houdt.
Daarnaast heeft verdachte samen met anderen cocaïne in het bezit gehad en gedurende een periode van negen maanden gedeald.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Verdachte heeft notabene zelf ook aangegeven dat hij van dichtbij heeft gezien wat drugsgebruik met zijn ex-vriendin [slachtoffer] deed. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd door cocaïne te verkopen.
Uit de landelijk oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) volgt dat het uitganspunt voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden een gevangenisstraf van twaalf maanden bedraagt. Het uitganspunt voor zware mishandeling (zonder gebruik van een wapen) is drie maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk. Hoewel het in dit geval is gebleven bij een poging, ziet de rechtbank aanleiding om toch drie maanden gevangenisstraf voor de mishandeling te rekenen. De rechtbank weegt hierbij mee dat het gaat om huiselijk geweld, dat aan het feit een achtervolging voorafging en dat verdachte bleef slaan toen het slachtoffer al weerloos op de grond lag. Ook is verdachte enkele maanden voor het voorval nog veroordeeld wegens mishandeling (huiselijk geweld) en is dus sprake van recidive.
Voor wederrechtelijk vrijheidsberoving bestaan geen oriëntatiepunten. Voor bezit van een kleine hoeveelheid cocaïne (feit 3) kan een geldboete worden opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen agenda moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drugs, drugsgerelateerde goederen, telefoons en documenten, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten keukenartikelen, vloei en een beautycase vatbaar voor verbeurdverklaring nu feit 2 is begaan met behulp van deze goederen begaan en deze -
volgens de verklaring van [slachtoffer] - toebehoren aan verdachte.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 26 maart 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 april 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 januari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft primair verzocht tot afwijzing, in de eerste plaats vanwege de bepleite vrijspraken en in de tweede plaats omdat er geen sprake is van een nieuw strafbaar feit gelet op de verdenking onder feit
2. In de derde plaats heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte in onderhavige zaak al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten - ook nadat deze werd geschorst, wegens het onverwachts omzetten van een niet uitgevoerde taakstraf. (Meer) subsidiair heeft de raadsman verzocht tot omzetting van de opgelegde gevangenisstraf naar een taakstraf.
Nu veroordeelde het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman geen aanleiding om af te zien van tenuitvoerlegging of om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 63, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen goederen:

- PL0100-2024106559-G 1711820 Keukenartikel
- PL0100-2024106559-Gl711814 Keukenartikel (plastic keukenbakje met daarin diverse lege gripzakjes,
wit)
- PL0100-2024106559-GI 711808 Beautycase
- PL0100-2024106559-GI 711811 Weegschaal
- PL0100-2024106559-GI 711823 Vloei

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen:

- PL0100-2024106559-G1679338 GSM (Apple)
- PL0100-2024106559- G1711818 GSM (Samsung)
  • PL0100-2024106559-GI 711826 Verdovende middelen
  • PL0100-2024014634-G1692802 Documenten (twee schriften met harde kaft, zwart)
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven agenda (PL0100-2024014634-1692803).
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.232153.23:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 26 maart 2024, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en
mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2025.
Mrs. Dölle en Kooistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2024, opgenomen
op pagina 227 e.v. van voornoemd dossier.
2 De door verdachte ter zitting van 16 januari 2025 afgelegde verklaring.
3 Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2024, opgenomen
op pagina 258 e.v. van voornoemd dossier.
4 De kennisgevingen van inbeslagname, opgenomen op p.956 e.v. van voornoemd dossier.
5 Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 28 mei 2024, opgenomen op pagina 603 e.v. van
voornoemd dossier.
6 De rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7 mei, opgenomen op p.609 e.v. van
voornoemd dossier.
7 Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 april 2024, opgenomen op
pagina 649 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.