ECLI:NL:RBNNE:2025:3050

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
18-384202-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot seksueel binnendringen, veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 24 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging tot seksueel binnendringen van een minderjarige en subsidiair van het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk geprobeerd had om met zijn penis de vagina van het slachtoffer binnen te dringen. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, een meisje van twaalf jaar, niet had verklaard dat er sprake was van een poging tot penetratie. De verdachte had ontkend dat hij deze poging had gedaan.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, het plegen van ontuchtige handelingen, wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 1 en 2 februari 2024 seksuele handelingen had verricht met het slachtoffer in het mannentoilet van de school. De verdachte had de broek en onderbroek van het slachtoffer uitgetrokken, zijn penis tegen haar vagina gehouden en had in haar onderbroek ge ejaculeerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gelijkwaardige relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, gezien het leeftijdsverschil van meer dan vier jaar. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat hij zich gedurende de proeftijd moest houden aan bepaalde voorwaarden, waaronder het volgen van onderwijs en het melden bij de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.384202.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (in/)op of omstreeks 1 en/of 2 februari 2024 te Hoogeveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2011, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , (- zakelijk weergegeven -) zijn, verdachtes, penis in/tegen de onderbroek en/of bij en/of tegen de vagina (en/of anus) en/of het onderlichaam van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of in/tegen de onderbroek en/of bij en/of tegen de vagina (en/of anus) en/of het onderlichaam van die [slachtoffer] (deels) heeft geëjaculeerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij (in/)op of omstreeks 1 en/of 2 februari 2024 te Hoogeveen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (- zakelijk weergegeven -) het uittrekken van de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en/of het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in/tegen de onderbroek en/of bij en/of tegen de vagina (en/of anus) en/of het onderlichaam van die [slachtoffer] en/of het (deels) ejaculeren in/tegen de onderbroek en/of bij en/of tegen de vagina (en/of anus) en/of het onderlichaam van die [slachtoffer] en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] ;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest een poging tot het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook heeft zij zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de seksuele handelingen heeft verricht tegen de wil van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en dat sprake is geweest van ontuchtige handelingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd seksueel binnen te dringen in het lichaam van [slachtoffer] , zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact tussen twee minderjarigen met een gering leeftijdsverschil, waardoor geen sprake is geweest van ontuchtige handelingen. Verdachte dient daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op basis van de hierna opgenomen bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] . Terwijl zij in het mannentoilet stonden hebben zij elkaar gezoend, aangeraakt, geknuffeld en heeft verdachte met zijn penis de ontblote vagina van [slachtoffer] aangeraakt. [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zij niet weet of de penis van verdachte ook in haar vagina is geweest. Zij heeft alleen verklaard dat verdachte met zijn penis heen- en weergaande beweging heeft gemaakt in de buurt van haar vagina. Dat verdachte ook geprobeerd heeft met zijn penis in de vagina te komen heeft zij niet verklaard. Verdachte zelf heeft ontkend dat hij heeft geprobeerd om met zijn penis de vagina van [slachtoffer] binnen te dringen.
Nu [slachtoffer] niet heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd om met zijn penis bij haar binnen te dringen en hiervoor in het dossier ook geen aanwijzingen aanwezig zijn, is de rechtbank van oordeel dat voor de ten laste gelegde poging tot het seksueel binnendringen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 juli 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben twee keer met [slachtoffer] in het toilet van de school geweest. Dit waren twee afzonderlijke dagen. We hebben toen gezoend, elkaar aangeraakt en geknuffeld. Haar broek en onderbroek waren naar beneden. Ik ben klaargekomen en de sperma is op haar onderbroek terechtgekomen. Mijn penis is ook tegen haar vagina aangekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden
d.d. 6 februari 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 25 november 2024, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Informatief gesprek met [moeder] .
Slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2011. Moeder vertelde:
De reden dat ik hier op het politiebureau ben is dat mijn kind vertelde dat ze meerdere malen seksueel misbruikt is in de heren/mannen wc op school.
Zij vertelde mij dat ze op school door een jongen is meegenomen de jongens wc in. Toen ze in het wc hokje stonden heeft hij de deur op slot gedaan. Haar broek en onderbroek werden naar beneden getrokken. Hij deed ook alles naar beneden. De jongen had ook haar bloesje omhoog en open gedaan en haar BH opzij geschoven. Hij had meerdere malen haar borsten betast. Het was zeker twee keer gebeurd. De twee keer die ze weet is donderdag 1 februari 2024 en vrijdag 2 februari 2024.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van uitwerking studioverhoor [slachtoffer] d.d. 19 februari 2024, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik ben op een donderdag en een vrijdag met [verdachte] het mannentoilet van de school ingegaan. [verdachte] heeft zijn broek en onderbroek omlaag gedaan en ook die van mij. Ik zag dat zijn piemel rechtdoor stond. We stonden tegenover elkaar met de gezichten naar elkaar toe. Hij bewoog met zijn piemel heen en weer. Ik voelde zijn piemel bij mijn plassertje. Dit is op beide dagen gebeurd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2024, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
Op dinsdag 12 maart 2024 waren wij, verbalisanten, op locatie op de [school] in Hoogeveen. Dit met het doel om de mentor van verdachte [verdachte] , zijnde [getuige] , als getuige te gaan horen.
[getuige] verklaarde ons desgevraagd, dat zij even geleden door een conciërge werd gewezen op het feit dat hij op de camera's voor in het gebouw had gezien, dat [verdachte] en [slachtoffer] met elkaar hadden gezoend.
Een dag of twee dagen na het incident, had [getuige] gesproken met [verdachte] . [getuige] zei tegen [verdachte] dat zij nog maar twaalf of dertien jaar oud was, waarop [verdachte] zich verontschuldigde met "sorry, sorry" en hij gaf aan dat hij dat niet wist. [getuige] had hem gewezen op het feit dat hij nu nog minderjarig is, maar dat hij goed moest opletten met wat hij deed. [verdachte] bedankte haar en zei nogmaals dat hij dacht dat ze ouder was. Ze spraken af dat [slachtoffer] en hij geen contact meer met elkaar zouden hebben. Twee weken nadat zij [verdachte] had aangesproken, meldden zich de ouders van [slachtoffer] . Toen kwam [getuige] erachter dat er iets zou zijn gebeurd op het toilet.

Bewijsoverweging

Vaststaande feiten
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 1 en 2 februari 2024 in Hoogeveen op het mannentoilet seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer] bestaande uit het uittrekken van de broek en onderbroek van [slachtoffer] , het bij de vagina houden van de penis van verdachte, het ejaculeren in de onderbroek van [slachtoffer] en het betasten van haar borsten.
Door de verdediging is niet betwist dat de hiervoor omschreven handelingen hebben plaatsgevonden, maar het ontuchtige karakter van deze handelingen is wel betwist. Zo is door de raadsvrouw betoogd dat sprake is geweest van een gelijkwaardige situatie tussen twee minderjarigen met een gering leeftijdsverschil terwijl de seksuele handelingen op wederzijdse vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. Verdachte zou bovendien niet op de hoogte zijn geweest van de leeftijd van [slachtoffer] en had zich daar ook niet bewust van kunnen zijn.
Juridisch kader
De vraag die beantwoord moet worden is of deze seksuele handelingen als ontuchtige handelingen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is en dat opzet of schuld daaromtrent niet is vereist. De bescherming van het slachtoffer staat hierbij centraal. Bij de vraag of de gepleegde seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal- ethische norm speelt de leeftijd wel een rol. Het ontuchtige karakter kan immers ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Daarbij moet er sprake zijn van een zeker gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Voor het oordeel of een seksuele handeling wel of niet ontuchtig is, is niet van belang of de jeugdige het initiatief tot de seksuele handeling heeft genomen of heeft ingestemd met het verrichten van de seksuele handeling.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 1 februari 2024 zeventien jaar oud is geworden en dat [slachtoffer] op dat moment twaalf jaar en ruim acht maanden oud was. Dat betekent een leeftijdsverschil van ruim vier jaar en drie maanden. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit is de rechtbank van oordeel dat daarmee geen sprake is van een gering leeftijdsverschil. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de levens- en ontwikkelingsfase die jongeren over het algemeen in deze periode van hun leven doormaken. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte op het moment van de ten laste gelegde gedragingen op de hoogte was van dit niet-geringe leeftijdsverschil. Zo blijkt uit de verklaring van de mentor van verdachte dat zij een gesprek heeft gevoerd met verdachte waarin zij hem heeft verteld dat [slachtoffer] nog maar 12 of 13 jaar oud was en dat hij moest opletten met wat hij deed. Verdachte heeft zich op dat moment ook bewust getoond van de ongepastheid van het contact. Dit gesprek heeft volgens de mentor plaatsgevonden twee weken voordat de moeder van [slachtoffer] op 5 februari 2024 melding heeft gemaakt van het seksuele misbruik bij school en de politie.
Dat het gesprek tussen verdachte en zijn mentor pas zou hebben plaatsgehad nadat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, zoals door de raadsvrouw is betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op 5 februari 2025, de dag van de melding, zijn namelijk diverse kledingstukken van [slachtoffer] in beslag genomen, waarna deze zijn onderzocht. In de onderbroek van [slachtoffer] zijn daarbij op verschillende plekken spermasporen aangetroffen die afkomstig blijken te zijn van verdachte. De rechtbank ziet hierin de bevestiging dat de ten laste gelegde gedragingen kort daarvoor moeten hebben plaatsgevonden, terwijl het gesprek dat verdachte met zijn mentor heeft gehad volgens de mentor in ieder geval twee weken daarvoor zou hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is gezien de jeugdige leeftijd van [slachtoffer] , het verschil in levensjaren met verdachte en het feit dat verdachte op de momenten van het seksueel contact op de hoogte was van haar leeftijd, van oordeel dat geen sprake is geweest van een gelijkwaardige affectieve relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Zoals hiervoor al is aangegeven, is het niet relevant of [slachtoffer] zelf (ook) initiatief zou hebben genomen tot de seksuele handelingen of dat zij daarmee heeft ingestemd. Artikel 247 (oud) Sr is juist bedoeld om jeugdigen te beschermen, ook als verleidingen vanuit henzelf uitgaan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het onderhavige geval het niet-geringe leeftijdsverschil en het feit dat verdachte kort daarvoor gewaarschuwd is voor de ongepastheid van hun onderlinge contact, bepalend is om het handelen van verdachte als onaanvaardbaar en strafrechtelijk verwijtbaar te beschouwen. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 en 2 februari 2024 te Hoogeveen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het uittrekken van de broek en onderbroek van die [slachtoffer] , het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de onderbroek en tegen de vagina van die [slachtoffer] , het ejaculeren in de onderbroek van die [slachtoffer] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring verzocht om rekening te houden met de gevolgen van het opleggen van een (on)voorwaardelijke jeugddetentie voor de asielprocedure van verdachte. Zij heeft gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming van 3 juli 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 mei 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op twee achtereenvolgende dagen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds twaalfjarig meisje. Meisjes van die leeftijd bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en om hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming. Het is daarnaast algemeen bekend dat de nadelige psychische gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken vaak ernstig en langdurig kunnen zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat de waarschuwing over de ongepastheid van het contact tussen hem en het slachtoffer hem er niet van heeft weerhouden over te gaan tot het plegen van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen en dat hij slechts beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Uit het over verdachte opgemaakte uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Hoewel door de Raad enige beschermende factoren worden gezien, zijn er ook zorgen over verdachte en wordt de vraag gesteld of verdachte voldoende inzicht heeft in de grenzen en risicofactoren op seksueel gebied. Uit het advies van de Raad volgt verder dat de indruk ontstaat dat verdachte er alleen voor staat, zeker nu hij meerderjarig is geworden. Bij een bewezenverklaring adviseert de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Daarbij acht de Raad het aangewezen dat verdachte volgens het lesrooster onderwijs volgt en meewerkt aan diagnostiek en behandeling, waarbij seksualiteit expliciet een aandachtspunt is.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als vertrekpunt. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor overtreding van artikel 247 Sr ten aanzien van ontuchtige handelingen met een minderjarig onder de zestien jaar, een taakstraf voor de duur van 120 uren, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie. De rechtbank zal, mede gelet op het betoog van de raadsvrouw van verdachte, niet overgaan tot het opleggen van een jeugddetentie, ook niet in voorwaardelijke zin. Gelet op het beperkte herhalingsgevaar en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld acht de rechtbank diagnostiek en behandeling niet aangewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat sprake is van seksuele scheefgroei bij verdachte die gecorrigeerd zou moeten worden middels ambulante behandeling.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren,
waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht het daarbij van belang dat verdachte gedurende de proeftijd volgens het lesrooster les blijft volgen en dat hij begeleiding krijgt van de jeugdreclassering van het Leger des Heils.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 380,16 ter vergoeding van materiële schade en 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat deze daarom niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Door de benadeelde partij is vergoeding van materiële schade gevorderd bestaande uit reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor behandelingen bij een psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd, nu slechts wordt verwezen naar de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding. Onderbouwing voor de gevolgde behandeling bij de psycholoog ontbreekt in zijn geheel. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de hoogte van de schade alsnog aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd en kan naar het oordeel ook niet worden aangenomen uitsluitend op basis van de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de gehele vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Stichting Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Van Swietenlaan 23 te Groningen, en dat hij zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs volgt en/of een andere dagbesteding heeft.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. F. Sieders en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2025.