ECLI:NL:RBNNE:2025:293

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
18.200290.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met taakstraf en schadevergoeding

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 18 februari 2024 te Emmen, waar de verdachte het slachtoffer, een vrouw, onverhoeds heeft meegetrokken en haar vagina heeft betast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor zowel materiële als immateriële schade, werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die stelde dat niet alle onderdelen van de aanklacht bewezen konden worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, evenals op het telefoongesprek tussen de verdachte en het slachtoffer na het voorval, waarin de verdachte zijn excuses aanbood. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de opgelegde taakstraf passend gezien de ernst van het feit. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding toegewezen van in totaal 1.093,39 euro, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/200290-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 januari 2025 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1994 te [geboorte plaats] (Suriname), wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Emmen, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] meegetrokken/geduwd naar, en/of geduwd tegen een muur en (vervolgens) op onverhoedse wijze zijn hand en/of vinger(s) in haar broek gebracht en haar vagina
(over haar onderbroek) betast en/of tegen haar vagina gedrukt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het onderdeel dat verdachte aangeefster zou hebben meegetrokken en vervolgens tegen een muur heeft geduwd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster op een aantal punten niet strookt met hetgeen verdachte in zijn verklaring naar voren heeft gebracht. Ook heeft de raadsman betoogd dat verdachte aangeefster over haar ondergoed heeft betast en daarom niet bewezen kan worden dat dit onder haar ondergoed zou zijn geweest. De verklaring van aangeefster strookt namelijk niet met de bevindingen van het NFI naar aanleiding van de DNA-bemonstering die heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van mannelijk DNA in het bemonsterende ondergoed.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
​De door verdachte ter zitting van 16 januari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb aangeefster op 18 februari 2024 in de nacht vastgepakt en meegenomen. Er waren niet eerder seksuele handelingen tussen ons voorgevallen. Het klopt dat ik mijn hand in haar broek heb gedraaid richting haar buik en schaamlippen. Mijn hand zat tot mijn knokkels in haar broek en ik drukte met de binnenkant van mijn hand tegen haar vagina aan. Ik heb de volgende dag ook nog met aangeefster gebeld. Het klopt dat ik toen niks heb gezegd over dat zij mij bij mijn ballen zou hebben gepakt en het een reactie zou zijn geweest op haar actie.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland onderzoek Colombia/NNRBC24056 d.d. 13 mei 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: Emmen Pleegdatum: 18 februari 2024
We zijn met het grootste gedeelte van de mensen naar de [adres] gegaan. Wij verzamelden ons weer aan de voorkant. Ik stond daar met een vriendin [naam] . Ik stond te wachten op de rest en toen kwam [verdachte] ook aanfietsen. Toen stond hij schuin naast ons. Ik stond toen eigenlijk voor het eerst die avond met [verdachte] te praten. Toen trok [verdachte] mij ineens mee aan de arm, een beetje op een agressieve manier. Hij trok mij mee naar de linkerkant, vlakbij een houten hek. Daar heeft hij mij ook gelijk met mijn rug tegen de muur gedrukt. Tussen dat drukken van mij tegen de muur aan voelde ik dat hij met zijn hand in mijn broek en meteen ook mijn onderbroek in ging, via de voorkant. Hij deed dit doelbewust, hij zoende niet en zat aan mijn weten ook niet aan mijn borsten of andere lichaamsdelen. Hij ging zo ineens met een hand in mijn broek en hij begon mij gelijk te vingeren. Er was geen enkele afstemming met mij. Voor mijn gevoel ging dit allemaal best wel snel, vrijwel gelijk nadat hij zijn hand in mijn broek deed, heb ik direct en duidelijk verstaanbaar gezegd van "stop" en heb dit wel 5 keer gezegd. Ik weet niet waar het vandaan kwam, maar ik heb hem toen van me afgeduwd en weggeduwd richting het hek en zei weer "stop", met het wegduwen ging zijn hand ook uit mijn broek en we liepen toen allebei weg, zonder dat er iets gezegd werd.
V: Je zei dat hij direct zijn rechterhand in je broek deed, wat deed die hand precies?
A: Die hand ging direct in mijn broek en onderbroek. De vorige keer vroegen jullie ook hoeveel vingers ik voelde. Ik weet niet precies hoeveel, maar wel meerdere vingers. Die gingen niet naar mijn clitoris maar over en tussen mijn schaamlippen door.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2024, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant] :
Op 14 maart heb ik bestanden ontvangen van aangeefster [slachtoffer] .
Bij deze bestanden was ook een geluidsfragment meegezonden. Dit fragment betreft een opgenomen telefoongesprek tussen aangeefster [slachtoffer] en de verdachte [verdachte] . Het betreft een telefoongesprek welke start op 18 februari 2024 om 17:43 uur.
I = [verdachte] E = [slachtoffer]
I: Hé, kom meteen met de deur in huis, je hebt helemaal gelijk meid. E: Ja.
I: Als ik heel eerlijk moet zijn, we waren wat aan het kloten, zo van: ga je de uitdaging aan huh huh wat is dit.. Dat was een beetje mijn veronderstelling, echt Sorry [slachtoffer] , dit bedoelde ik echt niet zo, sorry. E: Ik vatte dat totaal niet zo op. Naar mijn mening heb ik totaal geen aanleiding gegeven dat er zoiets was, ik wist niet eens waarom jij me überhaupt meetrok, ik denk, nou die, weet ik veel, hij moet iets vertellen of zo, weet ik veel wat.
I: Dat was echt totaal mis, dat was echt totaal niet zo bedoeld. Met alle respect. Ik zie je nog steeds als de [slachtoffer] ... ik voel nog steeds megaveel, ook gisteravond. Ben je nu boos, teleurgesteld? Het was echt niet zo bedoeld om jou te vernederen.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 maart 2024, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verbalisant] :
V: Kun je ons eens alles vertellen wat je weet waarvan [slachtoffer] aangifte heeft gedaan?
A: Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer] een beetje naar een steegje duwde. Toen zag ik [slachtoffer] en [verdachte] weer uit dat steegje komen. Ik zag dat [slachtoffer] uit haar doen was.
V: Wat heeft [verdachte] precies bij [slachtoffer] gedaan volgens haar?
A: Dat hij haar ongewenst heeft aangeraakt en in haar broek ging met zijn hand. Ongewenste dingen deed.
V: Hoe noemde [slachtoffer] hetgeen [verdachte] bij haar zou hebben gedaan?
A: We kwamen thuis bij haar. Ze was erg overstuur. “ [verdachte] heeft in mijn broek gezeten met zijn hand. ”lk zei: He? Ik dacht dat jullie het leuk hadden met zijn tweeën”? Nee, nee. Dat was volgens [slachtoffer] totaal niet het geval.
V: [slachtoffer] verklaarde ons dat jij moet hebben gezien dat [verdachte] haar meetrok. Vertel ons eens precies wat je hebt gezien?
A: Hij duwde haar een bepaalde kant op. Naar een nisje bij [adres] . Het was wat stribbelend van [slachtoffer] . Ik denk dat ik op een afstand van 5 meter van hun stond. Ik kon net genoeg zien dat ze er stonden en dat [slachtoffer] zon beetje weggemoffeld werd.
V: Wat zag je toen [slachtoffer] weer bij jou kwam?
A: Op het eerste moment merkte ik dat ze een beetje van hem af wilde komen. Het leek dat ze tijdens dit gebeuren een beetje is bevroren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank neemt de verklaring van [slachtoffer] tot uitgangspunt bij de bewezenverklaring, nu deze verklaring steun vindt in de getuigenverklaring van [naam] [verbalisant] (hierna: [verbalisant] ), de vriendin van aangeefster. [verbalisant] heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] naar een steegje duwde en dat zij wat stribbelde. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] werd weggemoffeld. Toen [verbalisant] zag dat [slachtoffer] en verdachte uit het steegje kwamen zag zij dat [slachtoffer] uit haar doen was en merkte zij dat [slachtoffer] van verdachte af wilde komen. [verbalisant] hoorde vervolgens vrijwel direct na het incident van [slachtoffer] wat er gebeurd was en zag dat zij erg overstuur was.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door het telefoongesprek tussen hem en [slachtoffer] op 18 februari 2024. In het telefoongesprek biedt verdachte vrijwel meteen zijn excuses aan voor zijn handelen. Bovendien verklaart hij in het telefoongesprek er niets over dat [slachtoffer] hem bij zijn ballen zou hebben gepakt of dat zijn handelen een reactie op haar actie zou zijn geweest, zoals hij bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard. Ook [verbalisant] heeft niets verklaard over een dergelijke actie van aangeefster, terwijl zij op korte afstand stond. Ook heeft verdachte verklaard dat hij enkel over het ondergoed haar vagina heeft betast. Zoals gezegd zal de rechtbank echter uitgaan van de lezing van [slachtoffer] die op meerdere belangrijke punten wordt ondersteund door ander bewijs. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om op dit punt de verklaring van [slachtoffer] niet te volgen, ook al heeft DNA- onderzoek aan de binnenzijde van haar ondergoed geen mannelijke DNA-sporen aangetoond. Dat laatste betekent immers niet dat wat [slachtoffer] verklaard heeft, niet is gebeurd, alleen dat daar niet (aantoonbaar) sporen van zijn achtergelaten.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand, waarbij hij haar heeft meegetrokken en haar vagina heeft betast, zoals onder de bewezenverklaring is gespecificeerd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2024 te Emmen, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte die [slachtoffer] meegetrokken en geduwd tegen een muur en vervolgens op onverhoedse wijze zijn hand en vingers in haar broek gebracht en haar vagina betast en tegen haar vagina gedrukt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de hoogte van een eventueel op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn blanco strafblad. Hij heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf niet passend is. De raadsman acht een taakstraf voor de duur van 100 uren waarvan een deel voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere
voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 11 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft onverhoeds en zonder enige afstemming en interactie aangeefster meegetrokken naar een zijstraat, tegen een muur geduwd, zijn hand in haar broek en onderbroek gebracht en haar vagina betast. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele behoefte en zich niet bekommerd over de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster heeft het feit een negatieve impact op haar gehad.
De persoon van verdachte
De reclassering heeft in haar rapport van 11 oktober 2024 - kort samengevat - het volgende vermeld. De reclassering ziet geen signalen van problemen met herhaaldelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben, huurt een woning en heeft een baan. De reclassering vermeldt dat er enige indicaties zijn voor het aanbieden van een forensische behandeling gericht op een combinatie van psychische klachten en alcoholgebruik, maar dat een behandeling niet noodzakelijk is om seksuele recidive te voorkomen nu verdachte in de kern geen problemen lijkt te hebben met zelfcontrole en seksuele grenzen. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op geweld en daarmee letsel als laag in. De kans op seksuele recidive wordt ingeschat als matig-laag. De reclassering adviseert om aan verdachte een straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De straf
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, al of niet met begeleiding door de reclassering middels bijzondere voorwaarden, niet noodzakelijk om recidive te voorkomen en heeft besloten deze niet aan verdachte op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 970,36 ter vergoeding van materiële schade en 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade die ziet op tegemoetkoming voor het verlies van verlofuren, kan worden toegewezen. Het deel van de vordering ten aanzien van de materiële schade dat ziet op vergoeding van de kosten voor de kleding, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Verder kan de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade worden toegewezen. De vordering dient te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade die ziet op tegemoetkoming voor het verlies van verlofuren, kan worden toegewezen, al dan niet met gebruikmaking van de schattingsbevoegdheid van de rechtbank. Het deel van de vordering ten aanzien van de materiële schade dat ziet op vergoeding van de kosten voor de kleding, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu dit geen vermogensschade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op tegemoetkoming voor het verlies van verlofuren en vergoeding van de pantalon, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024.
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de materiële schade die ziet op vergoeding van de kosten voor de kleding, met uitzondering van de pantalon, onvoldoende blijkt dat sprake is van een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van deze schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht is, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106 lid 1 BW recht op immateriële schadevergoeding. De gevorderde schadevergoeding van 750,00, acht de rechtbank billijk en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 1.093,39 (zegge: duizend drieënnegentig euro en negenendertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer]ten aanzien van het materiële deel voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van 1.093,39 (zegge: duizend drieënnegentig euro en negenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 343,39 aan materiële schade en 750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
20 dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. M.T.M. Hennevelt, rechters, bijgestaan door mr. D. Flanderijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2025.