ECLI:NL:RBNNE:2025:2892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
18-323644-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op de kermis in Sint Annaparochie met meerdere slachtoffers

Op 12 mei 2024 vond er een confrontatie plaats tussen twee groepen jongeren op de kermis in Sint Annaparochie, die escaleerde in geweld. Verdachte heeft een jongen uit de groep van aangevers geslagen, maar het bewijs voor medeplegen van poging tot doodslag of zware mishandeling is niet geleverd. De rechtbank spreekt verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar acht openlijke geweldpleging wel bewezen. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de slachtoffers. De rechtbank overweegt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en houdt rekening met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de aanloop naar het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-323644-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) heeft geschopt en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, gemeente Waadhoeke openlijk, te weten, op/aan/bij de Statenweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , door (- zakelijk weergegeven -)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/snijden en/of met een (fiets)ketting(slot) op en/of tegen het hoofd te slaan en/of tegen het hoofd (en/of (elders) tegen het lichaam) te schoppen en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het been/de knie en/of (elders) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en/of
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de rug, dan wel het lichaam (door de kleding (jas en/of poloshirt) heen), van die [slachtoffer 4] te steken/snijden
en/of
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en/of naar de grond te brengen en/of (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zelf heeft gestoken met een mes. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangevers.
Feit 2
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van feit 2, gelet op de aangiftes, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers bekend dat hij heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Er is geen sprake van medeplegen, want een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op de dood van aangevers.
Feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 2, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte één van de aangevers heeft geslagen. Evenmin blijkt hieruit dat verdachte door te slaan een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank1
Feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er op 12 mei 2024 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen twee groepen jongeren op de kermis in Sint Annaparochie. Buiten het kermisterrein is deze confrontatie geëscaleerd en ontaard in geweld. Personen uit de ene groep hebben met messen gestoken, geschopt en geslagen waardoor vijf personen uit de andere groep (ernstig) gewond zijn geraakt. Dat dit geweld heeft plaatsgevonden staat niet ter discussie. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich aan dit gepleegde geweld schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat verdachte een vuistslag heeft uitgedeeld aan een jongen uit de groep van de aangevers. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte de aangevers heeft gestoken, geschopt of (met een kettingslot) heeft geslagen. Noch is komen vast te staan dat verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het letsel dat door zijn medeverdachten is toegebracht. Uit het dossier leidt de rechtbank evenmin af dat verdachte en diens medeverdachten naar de kermis zijn gegaan met het vooropgezette plan om aangevers (dodelijk) letsel toe te brengen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het gepleegde geweld met het oog op het toebrengen van zwaar of potentieel dodelijk letsel in zijn geheel niet is komen vast te staan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Feit 2
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1]2, [slachtoffer 2]3, [slachtoffer 3]4, [slachtoffer 4]5 en [slachtoffer 5]6, de verklaring van getuige [naam]7 en de bekennende verklaring van verdachte8 blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.
Overwegingen
Anders dan door de verdediging is bepleit, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de bekennende verklaring van verdachte ziet op het geweld dat is toegebracht aan de groep van aangevers. Verdachte heeft immers verklaard dat hij met vrienden naar de kermis is gegaan, alwaar zij door de groep van aangevers zijn geprovoceerd. Op het moment dat de situatie tussen de twee groepen escaleerde heeft verdachte vervolgens geweld gebruikt door een jongen uit die groep tegen de borst te slaan met zijn vuist.
Voor een bewezenverklaring voor openlijke geweldpleging geldt dat sprake moet zijn van een eigen gedraging die een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het als groep gepleegde geweld.
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd door te slaan. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2
hij op 12 mei 2024 te St.-Annaparochie, openlijk, te weten op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , door - zakelijk weergegeven -
met een mes, in de rug van die [slachtoffer 1] te steken en
met een mes in het been van die [slachtoffer 2] te steken en met een (fiets)ketting(slot) tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen en
met een mes in de knie van die [slachtoffer 3] te steken/snijden en
met een mes in de richting van de rug, door de kleding (jas en/of poloshirt) heen, van die [slachtoffer 4] te steken en
die [slachtoffer 5] onderuit te schoppen en meermalen tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw bepleit te volstaan met oplegging van een taakstraf, gelet op de rol van aangevers in de aanloop naar het geweld en de beperkte rol van verdachte hierbij. Ook heeft de raadsvrouw bepleit rekening te houden met de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 12 mei 2024 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Na een eerdere ruzie die dag tussen twee groepen jongeren op de kermis vond er s avonds buiten het kermisterrein wederom een confrontatie plaats. Deze confrontatie is geëscaleerd en ontaard in geweld. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt door een jongen uit de groep van de aangevers met een vuist op de borst te slaan.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte zijn vrienden heeft overtuigd om na de eerdere ruzie van die dag terug te gaan naar de kermis om verhaal te halen. Door zijn besluit om terug te keren naar de kermis is de situatie uiteindelijk geëscaleerd en is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende lange tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van de gebeurtenis kunnen ondervinden. Hetgeen zonder meer voorstelbaar is, maar ook blijkt uit de onderbouwing van de schadeverzoeken. Ook in het algemeen maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van 20 mei 2025 waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 16 juni 2025, opgesteld door reclasseringswerker [naam] . Hieruit volgt dat het niet is gelukt om in contact te komen met verdachte, waardoor de risicos niet ingeschat konden worden en een advies over interventies en/of toezicht is uitgebleven.
LOVS oriëntatiepunten
Naast de omstandigheden de persoon van verdachte betreffende heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS). De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor openlijk geweld tegen personen met lichamelijk letsel tot gevolg uit van een taakstraf van 150 uren.
Conclusie
Mede gelet op diens rol in de aanloop naar de confrontatie is de rechtbank, alles afwegende, van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis voldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke staf op te leggen.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. ​
[slachtoffer 1] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 5.385,00, bestaande uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 15.995,77, bestaande uit 3.495,77 aan materiële schade en 12.500,00 aan immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.000,00, bestaande uit immateriële schade;
2. [ [slachtoffer 5] (feiten 1 en 2) tot een bedrag van 1.483,33, bestaande uit 833,33 aan materiële schade en 650,00 aan immateriële schade;
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de vordering te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Met vaststelling van de hoofdelijke aansprakelijkheid en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . De hoofdelijke aansprakelijkheid telkens vast te stellen met daarbij de oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is bepleit dat alle vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat de veroorzaakte schade niet aan verdachte is toe te rekenen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit alle vorderingen ernstig te matigen, vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partijen in de aanloop naar het geweld. Daarnaast heeft zij per vordering het volgende gesteld.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw bepleit de gevorderde immateriële schade te matigen, omdat het bedrag erg afwijkt van de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw bepleit de materiële posten verlies van arbeidsvermogen en beschadigde kleding en accessoires niet mee te nemen. Ook is bepleit om de gevorderde immateriële schade te matigen, nu deze erg afwijkt van de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de raadsvrouw bepleit de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat de schade niet aan verdachte is toe te rekenen nu de schade niet het gevolg is van door de verdachte zelf gepleegde geweldshandelingen, gaat de rechtbank daarin niet mee. Ingevolge artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kunnen personen die tot een groep behoren hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade die op onrechtmatige wijze is toegebracht door één van de personen uit de betreffende groep, indien de kans op de toegebrachte schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband en deze gedragingen aan hen kunnen worden toegerekend. Niet vereist is dus dat een groepslid zelf de schade moet hebben toegebracht. De rechtbank concludeert dat verdachte door zijn deelname aan het groepsgeweld, in civielrechtelijke zin hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelde partijen geleden schade. De rechtbank zal bepalen dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partijen, wordt ook verworpen. Van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partijen in die zin dat de schade mede aan henzelf kan worden toegerekend, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Wat er ook zij van het handelen van de slachtoffers, zij hoefden niet bedacht te zijn op het door de verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld waarbij is gestoken met messen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de hierna toe te wijzen bedragen te matigen.
Vordering [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 1] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen met een resterend litteken tot gevolg. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het gevorderde schadebedrag billijk. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 5.385,00 zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat het verlies aan verdienvermogen onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij in de hypothetische situatie zonder het geweldsfeit al eerder een vast contract zou hebben gekregen bij zijn huidige werkgever en welke invloed dat zou hebben gehad op de fiscale situatie van aangever. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek daarnaar het strafproces tegen verdachte onevenredig zou belasten en daarom zal deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de beschadigde kleding en accessoires is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat hieraan schade is ontstaan als gevolg van de slagaderlijke bloeding door het steekletsel. Deze post is echter niet onderbouwd door middel van aankoopbonnen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de kleding en accessoires op 250,00 en wijst deze post voor het overige af.
De overige materiële posten zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] ook deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Het subtotaal aan toegewezen materiële schade bedraagt daarmee 943,12.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 2] oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad en zeer ernstig letsel heeft opgelopen, te weten een slagaderlijke bloeding, een bloeding in zijn hoofd en mogelijk zenuwletsel. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade daarom op 7.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Het totaalbedrag van 8.443,12 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering van 1.000,00, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024.
Vordering [slachtoffer 5]
Ten aanzien van de materiële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Immers, niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij het opgegeven en overeengekomen bedrag aan gemiste inkomsten daadwerkelijk aan zijn medevennoot heeft betaald. Deze post zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 5] oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De hoogte van de immateriële schade is niet door de verdediging betwist. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toe.
Het totaalbedrag van 650,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt telkens vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte telkens tot het hiervoor genoemde bedrag hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank ook telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.385,00 (zegge: vijfduizend driehonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 385,00 aan materiële schade en 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 61 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] , feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de post verlies aan verdienvermogen niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 8.443,12 (zegge: achtduizend vierhonderddrieënveertig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 943,12 aan materiële schade en 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 77 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5] , feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 5] te betalen:
  • het bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat te betalen een bedrag van 650,00 (zegge: zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 13 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. M. Linde, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2025.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Eenheid Noord-Nederland, met het proces-verbaal nummer [nummer] (genaamd [naam] ), doorgenummerd 1 tot en met 460, met losse aanvullingen.
2 Paginas 276, 277 en 278.
3 Paginas 260, 261 en 262.
4 Paginas 273, 274 en 275.
5 Paginas 288 tot en met 292.
6 Paginas 302 tot en met 306.
7 Pagina 356.
8 Pagina 255 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2025.