ECLI:NL:RBNNE:2025:2854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
18.350013.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in een begeleid wonen complex

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2024 brand heeft gesticht in haar kamer in een begeleid wonen complex in de gemeente Noardeast-Fryslân. De verdachte, geboren in 1985, stak met een sigaret een kussen in brand, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. K. Wielenga, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. I.M. Schaafsma. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, ondanks de ernstige gevolgen van de brand. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan opzettelijke brandstichting, maar sprak haar vrij van de beschuldiging van levensgevaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 574 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en reclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.350013.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I.M. Schaafsma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 november 2024 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Noardeast-Fryslân, in een pand gevestigd aan of bij de [adres] (nummer [nummer] , alwaar een locatie is gevestigd van begeleid wonen van [instelling] ),
opzettelijk brand heeft gesticht, door in de door haar bewoonde kamer ( [nummer] ) in dat pand, met een sigaret een kussen in brand te steken, in elk geval een brandend, althans gloeiend, voorwerp in aanraking te brengen met een kussen, althans (een) brandbare goed(eren), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandba(a)r(e) stof(fen)/goed(eren), ten gevolge waarvan dat kussen en/of de vloer(bedekking) en/of een plint en/of een gordijn in die kamer geheel en/of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de overige inventaris van die kamer ( [nummer] ) en/of de inventaris van die overige in dat pand gevestigde kamers en/of dat pand aan de [adres] (nummer [nummer] ), en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de overige bewoners van dat pand aan de [adres] (nummer [nummer] ) en/of het personeel en/of de bezoekers van dat pand aan de [adres] (nummer [nummer] ),
te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Zij heeft daarbij aangevoerd dat verdachte direct na de brand heeft gezegd dat zij de brand had aangestoken en dat ze haar sigaret in een kussen had gedaan en dat, als ze terug zou moeten, de brand de volgende keer groter zou worden. Door de brandstichting is niet alleen gevaar te duchten geweest voor goederen, maar ook voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel.
De redenering van de forensisch onderzoeker, die alleen gemeen gevaar voor goederen heeft aangenomen, is onjuist en de gehanteerde maatstaf is te strikt volgens de officier van justitie. De vraag die gesteld had moeten worden is of het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Dat was het geval. De brand was in een appartementencomplex en rond 21:30 uur, een tijdstip waarop doorgaans veel mensen thuis zijn.
Verder betrof het een oud pand, met veel houten balken en gipswanden. Het is, volgens de officier van justitie, een feit van algemene bekendheid dat deze materialen gemakkelijk ontvlambaar zijn. Ook was het pand verbonden met een heel blok van gebouwen. Wanneer de brand niet zo snel geblust was, waren de vlammen nog verder omhoog gegaan en was er wel degelijk sprake gevaar te duchten voor -in elk geval- de medebewoners, zoals ook door de politie is beschreven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat gelet op de inhoud van het dossier verdachte de brand moet hebben gesticht. Er is sprake geweest voor gevaar voor goederen, maar niet voor personen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de bevindingen en de goed onderbouwde conclusie in het forensisch onderzoek, opgesteld door een deskundige. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om bij twijfel over dat onderzoek een contra-expertise te laten verrichten, maar dat is niet gebeurd. De door de officier van justitie gehanteerde argumenten zijn onvoldoende. De raadsman verzoekt daarom verdachte vrij te spreken van het tweede gedachtestreepje.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 november 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 15 november 2024, inhoudend als verklaring van [naam] :
A: Ik ben de teammanager van [naam] van volwassenen.
V: Wat weet u over hetgeen er 2 november is gebeurd bij de locatie van het begeleid wonen op de [adres] ?
A: Vanuit de bereikbaarheidsdienst ben ik gebeld zaterdagavond. Er was brand geweest en alle bewoners waren naar buiten geweest en konden toen alweer naar binnen. De deelnemer waarover het gaat, zou haar kussen in brand hebben gestoken en op de verwarming hebben gelegd waardoor het gordijn in brand was gegaan. Daarna is ze met haar spullen het pand uitgelopen. Door andere deelnemers is dit gezien, dat ze allerlei tassen bij zich had en weg wilde gaan en dat het een bewuste actie van haar zou zijn geweest. Ze had kennelijk opzettelijk brand gesticht en was van plan om zonder iemand te waarschuwen weg te gaan. Ik heb begrepen dat andere deelnemers de brand hebben geblust.
Wij zitten op nummer [nummer] met appartementen boven en onder een kantoor. Er zijn 9 appartementen, 8 boven het kantoor, in het pand. Achter het pand, los zit nog een studio. Die hoort er wel bij, maar zit niet aan het pand vast. De 8 appartementen in dat pand die hebben wel degelijk gevaar gelopen door deze actie.
V: De deelnemer waar het hierover gaat, die hebben wij nog niet bij naam genoemd. Hoe heet deze? A: [verdachte] van [geboortedatum] 1985.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlage d.d. 3 november 2024, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 2 november 2024 omstreeks 21.51 uur kwamen wij ter plaatse op de [adres] ter hoogte van nummer [nummer] in [plaats] . Wij zagen dat er op straat 6 personen stonden en dat er rook uit het betroffen gebouw kwam. Wij werden gelijk aangesproken door een bewoner ( [naam] , bewoner van [nummer] ). Wij hoorden dat [naam] zei: "je moet haar hebben (wijzend naar de bewoonster van [nummer] ). Wij hoorden dat [naam] zei dat zij haar kamer in de brand had gestoken. Wij zagen later dat zij en de bewoonster van kamer [nummer] dezelfde persoon was. Namelijk de latere verdachte: [verdachte] , [geboortedatum] -1985, [adres] .
Wij hoorden dat [verdachte] spontaan verklaarde: "ik heb mijn sigaret in het kussen gedaan en als ik terug moet dan wordt de brand groter de volgende keer!". Wij zagen dat [verdachte] zwaar onder invloed was van in elk geval alcohol. Wij roken namelijk de voor ons ambtshalve bekende geur van het inwendig gebruik van alcohol. Wij zagen ook dat [verdachte] uiterlijke kenmerken vertoonde, namelijk spreken met een dubbele tong, onvast ter been, onsamenhangend verhaal en ongecontroleerde bewegingen. Wij zagen ook dat [verdachte] zwaar aan het hoesten was en zei dat ze veel rook had ingeademd. Wij riepen hierop een ambulance op om [verdachte] lichamelijk te laten controleren.
Ondertussen waren wij bij 3 bewoners van [nummer] . Wij hoorden dat [verdachte] de hele dag al verward gedrag vertoonde, het klonk alsof ze de hele tijd aan het verbouwen was. Dat zij rook en vuur uit de kamer [nummer] zagen komen en dat hierop de bewoonster van [nummer] , die tumult had gehoord, een brandblusser had gepakt en het vuur had uitgemaakt.
Wij stonden op de gang van [nummer] en konden vanuit hier verschillende hoeken van de kamer zien. Wij zagen dat het een kamer betrof van ongeveer 5 meter bij 6 meter. Wij zagen dat de kamer een oplopend dak had en ongeveer 4 meter hoog was tot 6 meter hoog in de nok. Wij zagen dat, gezien vanaf buiten naar binnen kijkende, de keuken rechts zat, recht voor ons een radiator zat en links de deur naar de
badkamer zat. Wij zagen dat er duidelijke brandsporen waren op de radiator recht voor ons. Wij zagen dat deze zwart geblakerd was en dat het brandspoor van onder de vloer, via de muur omhoog was gelopen tot het plafond aan toe en dat zelfs op het plafond al zwarte resten zaten. Wij zagen dat de brand hevig was geweest en dat hoorden dat deze geblust was door de bewoonster van [nummer] . Wij wisten zeker dat zonder
deze ingreep, de brand zeer hevig was geweest en vermoedelijk het houten plafond en de gipsplaten gemakkelijk had weggegeten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning met fotobijlage
d.d. 4 november 2025, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [verbalisant 3] :
Aanvang onderzoek
Op 3 november 2024 kwam ik, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] .
Omschrijving onderzoekslocatie
Betreft een uit stenen opgetrokken pand. In dit pand bevinden zich meerdere afzonderlijke appartementen. Dit betreft een begeleid wonen complex van [instelling] . In het pand bevinden zich tenminste 8 woonunits verdeeld over twee verdiepingen.
Het appartement van de verdachte betrof [nummer] en bevond zich op de 2e verdieping.
Bevindingen
Het appartement bestond uit één grote ruimte met daarin een keuken, het slaap- en woongedeelte en met een aparte ruimte die als badkamer diende. Ik zag dat bij het rechterraam het linker gordijn op de grond lag.
Ik zag dat op de vloer naast het raam een brandhaard was geweest en dat er nog wat brandresten lagen. Ik zag dat in de brandresten restanten zaten van een rits. Deze restanten zouden kunnen passen bij een (sier) kussen. Naast de brandresten lag een filter van een filtersigaret. Door mij werd het op de grond liggend gordijn teruggehangen. Ik zag dat de (linker)onderzijde van het gordijn door het vuur was aangetast. De stof leek als het ware gesmolten te zijn. Ik weet uit ervaring dat dat dit brandbeeld ontstaat als gordijnen geïmpregneerd zijn. Zeer waarschijnlijk betreffen dit dus zogenaamde brandwerende en geïmpregneerde gordijnen gezien deze versmelting. Door het proces ontstaat echter wel veel rook.
Boven in de woonruimte, vlak bij de brandhaard hing een brandmelder. Ik zag dat er verder niet veel brandbare stoffen in de directe omgeving van de brandbaar aanwezig waren. Wel zag ik dat de plint aan de onderzijde al enigszins was aangetast door het vuur. Als zich dit verder had ontwikkeld, was het mogelijk dat het vuur, de aan de rechterzijde staande tafel zou bereiken waardoor de brand zich zou kunnen uitbreiden.
Brand bevorderende middelen
Er werd geen indicatie voor de aanwezigheid van dergelijke middelen aangetoond. Dit impliceert niet dat dergelijke stoffen niet aanwezig waren c.q. waren gebruikt in het geval van een opzettelijke brandstichting. Brand bevorderende middelen kunnen volledig deelnemen aan verbrandingsprocessen.
Gezien de plaats van ontstaan van de brand is een technische oorzaak uitgesloten.
Gevaarzetting.
Er was schade ontstaan aan het object (opstal) en de zich daarin bevindende goederen (rook, roet en waterschade).
In onderhavige casus was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Gezien het feit dat
  • er geen brandbare stof in de directe omgeving van de brandhaard bevond
  • de gordijnen waren geïmpregneerd
  • een werkende brandmelder aanwezig was
  • de in het pand aanwezige personen mobiel waren
is het juridische aspect het te duchten van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander in deze casus niet aanwezig.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2024, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 3 november 2024 was ik tezamen met [verbalisant 3] , brigadier van politie werkzaam bij Team Forensische opsporing, bij de woning van verdachte [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1985, aan de [adres] .
Ik zag dat één van de gordijnen voor het raam waar vlak bij de brand was geweest, nog voor het raam hing. Het andere gordijn lag op de grond en was zichtbaar aangetast door het vuur. De stof leek als het ware gesmolten te zijn. [verbalisant 3] gaf aan dat de gordijnen vermoedelijk geïmpregneerd waren, zogenaamde brandwerende gordijnen gezien deze versmelting.
De verdachte had in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat ze de brand zelf aan had gestoken door een brandende sigaret in een kussen te doen. Ik hoorde dat [verbalisant 3] aan gaf dat gezien de aard van de overblijfselen van de brandhaard waarin ook een rits zichtbaar was, het heel goed mogelijk was dat dit een kussen was geweest. Tevens was bij de overblijfselen een sigarettenpeuk zichtbaar.
Daarnaast zag ik dat vlakbij daar waar de brand was ontstaan, op het plafond een brandmelder hing.
Ik hoorde dat [verbalisant 3] aan gaf dat qua gevaarzetting er niet veel brandbare stoffen in de buurt van de brand waren geweest.
De gordijnen waren vermoedelijk geïmpregneerd waardoor er geen vlammen waren ontstaan en de stof gesmolten was, hetgeen waarschijnlijk wel veel rook had veroorzaakt. De rookontwikkeling was mogelijk gevaarlijker geweest dan het vuur zelf. Wel was volgens [verbalisant 3] te zien dat op de vloer de plint al wel iets was aangetast door het vuur. Als dit verder was gegaan, had dit mogelijk de houten tafel die iets verderop in de hoek stond, bereikt. [verbalisant 3] kon mij verder aangeven dat er geen brandversnellende middelen waren gebruikt en dat gezien de plaats waar de brand was geweest een technische oorzaak was uitgesloten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 november 2024, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Zojuist is er een brand geweest in de woning van mijn buurvrouw van [nummer] . Net na 21:30 uur, hoorde ik allemaal tumult op de gang. Ik hoorde Jelmer, de buurjongen van [nummer] , roepen dat er brand was. Samen hebben we vervolgens de brandblusser van de muur gehaald. Ik kwam bij de woning van [nummer] , en ik zag flinke vlammen, tegen de achterzijde van de kamer, voor de ramen. Ik denk dat de vlammen ongeveer anderhalve meter breed waren, de vlammen waren niet heel hoog, ik denk zo'n 30 cm. Ik heb vervolgens de brandblusser op de vlammen gericht, en heb de brand zo goed als ik kon geblust.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2024, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik hoorde ineens het brandalarm afgaan. Ik bleef eerst wachten omdat dat alarm wel vaker afgaat omdat iemand staat te koken of te roken. Meestal is die dan na 10 seconden klaar maar dit alarm ging langer door. Dus ik deed de deur open, liep de gang op en schreeuwde naar beneden: 'Wat is er aan de hand?! Kort daarna viel de deur van mijn [nationaliteit] overbuurvrouw open. Ik zag een kussen in de brand op haar kamer en die [nationaliteit] buurvrouw was nergens te bekennen. Het kussen lag in het midden van haar kamer bij een muur, bij de gordijnen.
Op een gegeven moment liep ik naar buiten en liepen er een paar achter mij aan. Ik keek naar links en zag die [nationaliteit] overbuurvrouw staan en ik zag dat zij lachte. Ik hoorde haar lachend zeggen: 'Ik
heb het aangestoken.'

Bewijsoverweging

Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, zoals ten laste is gelegd, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn te vinden om vast te kunnen stellen dat er in dit concrete geval levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is geweest. De rechtbank weegt daarbij in overwegende mate mee dat de forensisch onderzoeker [verbalisant 3] heeft geconcludeerd dat geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander aanwezig is als ook dat hij heeft aangegeven op grond van welke feiten hij tot deze conclusie is gekomen. Hoewel [verbalisant 3] bij verbalisant [verbalisant 4] (p. 69 e.v.) heeft aangegeven dat de stof van de vermoedelijk geïmpregneerde gordijnen was gesmolten, hetgeen waarschijnlijk veel rook had veroorzaakt en dat die rookontwikkeling mogelijk gevaarlijker was geweest dan het vuur zelf, zijn er echter geen metingen verricht. Daarnaast is de constatering van [verbalisant 3] dat op de vloer de plint iets was aangetast door het vuur, ook niet verder geconcretiseerd. De rechtbank zal verdachte daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 2 november 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, in een pand gevestigd aan de [adres] (nummer [nummer] , alwaar een locatie is gevestigd van begeleid wonen van [instelling] ), opzettelijk brand heeft gesticht, door in de door haar bewoonde kamer ( [nummer] ) in dat pand, met een sigaret een kussen in brand te steken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de overige inventaris van die kamer ( [nummer] ) en/of de inventaris van die overige in dat pand gevestigde kamers en/of dat pand aan de [adres] (nummer [nummer] ), te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 574 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij oplegging van de algemene en bijzondere voorwaarden gevorderd zoals door de reclassering van het Leger des Heils zijn geadviseerd. Tot slot heeft de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 150 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportage van 14 maart 2025, de rapportages van de reclassering Leger des Heils en het mailbericht van 19 juni 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in de avond van 2 november 2024 brand gesticht in de door haar bewoonde kamer van een appartementencomplex. Zij heeft, terwijl ze onder invloed was, een brandende sigaret in een kussen gestopt. Daarbij is schade ontstaan. Door kordaat optreden van een andere bewoner is de schade beperkt gebleven. De rechtbank neemt verdachte haar handelen kwalijk. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit en veroorzaakt niet alleen materiële schade maar leidt ook tot gevaar en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de justitiële documentatie van 2 juni 2025 blijkt dat verdachte niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het door de GZ-psycholoog, drs. M.A. Schoenmaker, opgemaakte rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, een lichte stoornis in het gebruik van amfetamineachtigen en van een (andere) gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Een neurocognitieve stoornis kan niet worden uitgesloten. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze stoornissen. De psycholoog heeft niet aangegeven in welke mate het tenlastegelegde aan verdachte toe te rekenen is. Wel heeft de psycholoog aangegeven dat het niet volledig aan verdachte toegerekend kan worden, maar het volledig
niet toerekenen is ook niet van toepassing.
De rechtbank is op grond van voornoemde rapportage van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, wat in strafmatigende zin wordt meegewogen. Ook de officier van justitie heeft hiermee bij haar strafeis rekening gehouden.
Uit de psychologische rapportage komt verder naar voren dat de kans op recidive met de juiste zorg en begeleiding wordt ingeschat als laag tot matig. Zonder zorg en begeleiding wordt de kans op recidive ingeschat als matig tot hoog. Er zijn beschermende factoren in de vorm van verdachte haar empathie, haar meelevendheid en haar vriendelijkheid. Mede daardoor kan ze ook te hoog ingeschat worden.
Verdachte is gemotiveerd voor begeleiding en voor een klinische behandeling. De psycholoog adviseert een in aanvang klinische opname van ongeveer een half jaar met aansluitend een beschermd of begeleid wonen en een ambulante forensische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis inmiddels is opgenomen bij [instelling] in [plaats] . Ze zit nu in de observatiefase van 12 weken waarin diverse zaken zoals risicotaxatie en startdiagnostiek worden opgestart. Verdachte is erg gemotiveerd om dit traject te laten slagen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten.
Hoewel de rechtbank anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest, acht de rechtbank alles afwegende, de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van 574 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan strafbare feiten. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geformuleerd in haar adviesrapport.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 574 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 365 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde meewerkt aan haar opname in [instelling] in [plaats] . De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door een zorgverlener, nog nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
6. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
7. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. H.P. Eckert en
mr. S.R. Huisman, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2025.
Mrs. Maring en Huisman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.