ECLI:NL:RBNNE:2025:2835

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
18/352304-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken inzake ontploffing en brandstichting met explosieven

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting met explosieven. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S.G. Broekstra. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich in augustus en juni 2024 in Winschoten hebben voorgedaan, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, waarbij de eendaadse samenloop van de delicten werd vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek, en oordeelde dat deze factoren de strafbaarheid in verminderde mate beïnvloedden. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder immateriële en materiële schade, en werd een vordering van een instelling niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/352304-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juli 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en/of schutting en/of de in de nabijheid gelegen pand(en) en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de
voorgenoemde woning en/of naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (meer specifiek vijf stuks Dum Dum 5g, althans (professioneel) vuurwerk), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door in/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en/of de in de nabijheid gelegen pand(en) te duchten was;
4
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (een combinatie van vuurwerk en/of brandstof), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte de feiten erkent.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2024, opgenomen op pagina 82 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer [nummer] d.d. 22 mei 2025, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning d.d. 25 augustus 2024, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
Ten aanzien van feit 3 en 4:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2024, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer [nummer] d.d. 27 mei 2025, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict d.d. 5 augustus 2024, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 alsmede de feiten 3 en 4 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door op een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, met open vuur in aanraking te brengen en aan te steken en tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en schutting en de in de nabijheid gelegen panden en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de
voorgenoemde woning en naastgelegen woningen aanwezige personen en personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
2
hij op 24 augustus 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (meer specifiek vijf stuks Dum Dum 5g, althans (professioneel) vuurwerk), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
3
hij op 24 juni 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door bij een pand, gelegen aan de [adres] , een stuk (professioneel) vuurwerk, althans een explosief, tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de voorgenoemde woning en de in de nabijheid gelegen panden te duchten was;
4
hij op 24 juni 2024 te Winschoten, gemeente Oldambt, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (een combinatie van vuurwerk en brandstof), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en de eendaadse samenloop van
3. opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij verzoekt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gelet hierop het gevorderde aantal maanden gevangenisstraf te matigen. De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van maximaal 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische Pro Justitia
onderzoeksrapportage d.d. 28 februari 2025, opgemaakt door R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog alsmede het reclasseringsrapport d.d. 23 mei 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, in een geval samen met een ander, verantwoordelijk voor brandstichting en het teweegbrengen van een tweetal ontploffingen bij verschillende woningen in Winschoten. Dit heeft schade aan de betreffende woningen als gevolg gehad en op 24 augustus 2024 ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar. Dat niemand hierbij is omgekomen of zwaar gewond is geraakt, is niet te danken aan de handelwijze van verdachte. De rechtbank merkt op dat het teweegbrengen van ontploffingen als deze relatief veel voorkomt en kennelijk wordt ingezet om onderlinge conflicten in het criminele milieu te beslechten. Verdachte heeft dit gedaan, omdat hem geld en verdovende middelen in het vooruitzicht waren gesteld. Bij dergelijke acties lijkt dan in het geheel geen rekening te worden gehouden met goederen en levens van anderen en evenmin met de angst- en veiligheidsgevoelens van buurtbewoners en die in de samenleving. Door te handelen als bewezenverklaard heeft verdachte, zonder zich te bekommeren over andermans veiligheid, leven en goed, bijgedragen aan het creëren van die angstgevoelens en aan het aantasten van de veiligheid.
Uit de psychologische onderzoeksrapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een matig verstandelijk handicap en een ernstige stoornis in cocaïnegebruik die in vroegtijdige remissie is in de detentieomgeving. Tevens is mogelijk sprake van een stoornis in cannabisgebruik en alcoholgebruik en van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was van voornoemde problematiek sprake en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de (gemotiveerde) conclusies van de psycholoog over. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten werd het (psychisch) functioneren van verdachte beïnvloed en beperkt door de bij hem aanwezige stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat een aanzienlijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van de delicten door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden. De rechtbank zal een groot deel van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en ook de oplegging van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, aangezien behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank acht het noodzakelijk om met het oog op het verder terugdringen van het recidivegevaar aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld
in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte, het ingeschatte recidiverisico en de langdurige behandeling die verdachte nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht het van belang dat er voor verdachte een vangnet is zodat verdachte, ook zonder dat het vonnis onherroepelijk is, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de op grond van art. 14c Sr gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Oplegging van de maatregel wordt geadviseerd in het reclasseringsadvies van 23 mei 2025. Gelet op de reeds beschreven problematiek bij verdachte is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, de GVM op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na detentie, als dat tegen die tijd nodig blijkt, onder toezicht te stellen, waardoor het risico op herhaling kan worden geminimaliseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
In hoeverre en op welke wijze invulling aan deze GVM moet worden gegeven, is aan de officier van justitie die na ommekomst van de vrijheidsstraf een vordering tot tenuitvoerlegging van de GVM kan indienen bij de rechtbank.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van 2.120,79 ter vergoeding van materiële schade en 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van feit 3
4. [ [naam] , namens [instelling] , tot een bedrag van 5.656,78 ter vergoeding van materiële, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [instelling] niet- ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat deze, gelet op vergelijkbare zaken, dient te worden gematigd tot een bedrag van
3.000,00.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade, bestaande uit verlofuren van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het uurtarief onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of [naam] namens [instelling] bevoegd is deze vordering in te dienen, wat maakt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de gestelde immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Ten aanzien van deze schade ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij [instelling] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of [naam] , die de vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, bevoegd was dit namens [instelling] te doen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 47, 55, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet
heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt uiterlijk binnen één dag na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Leger des Heils [naam] op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat behandelen door Forensische Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde verblijft in instelling de [instelling] of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
dat de veroordeelde zich niet bevindt in de Gemeente Oldambt zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
dat de veroordeelde meewerkt aan controle om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
6.000,00(zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 65 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
6.000,00(zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 65 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 3]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van
8.120,79(zegge: achtduizendhonderdtwintig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.120,79 aan materiële schade en
6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3
Verklaart de vordering van
[instelling]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt dat [instelling] haar eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H.H. Kielman en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2025.