ECLI:NL:RBNNE:2025:283

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
18-007674-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen van een aanzienlijk bedrag van 204.844,58 euro door verdachte in de gemeente Pekela

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van in totaal € 204.844,58 over een periode van meer dan vijf jaar. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig in Pekela, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. F.H. Kappelhof, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021 een geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en financieel onderzoek, waaruit bleek dat de verdachte betrokken was bij drugshandel en vuurwerkhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende legale inkomsten had om het geldbedrag te verklaren en dat er een ernstig vermoeden bestond dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-007674-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21-005392-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021 te [adres] in de gemeente Pekela, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 204.844,58, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 204.844,58, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het voorwerp (het geldbedrag) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf en/of hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 september 2021 te [adres] in de gemeente Pekela en/of (elders) in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 204.844,58, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat het voorwerp (het geldbedrag) onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel feit 1 primair als subsidiair. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de pleegperiode te ruim is, omdat het onderzoek is gestart in 2021 en pas betrekking heeft op het jaar vanaf 2019. Daarnaast is er geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict zoals drugs- of vuurwerkhandel en staan de verklaringen van verdachte lijnrecht tegenover die van de getuigen. Tevens heeft het OM ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de in de woning van verdachte woonachtige [naam]
(de rechtbank begrijpt: [naam] ), nu juist zij in drugs kan hebben gehandeld in plaats van verdachte. De verklaringen van verdachte dat hij in autos heeft gehandeld en zuinig leeft zijn niet op voorhand ongeloofwaardig en het OM had hier meer onderzoek naar moeten doen. Bovendien kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de overboekingen een legale herkomst hebben; verdachte heeft immers veel geld teruggekregen uit leningen en ook hebben andere mensen zijn rekening gebruikt.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank het witwassen wel bewezen acht, alleen feit 1 subsidiair bewezen kan worden. Enkel de getuigen [getuige] , [getuige]
(de rechtbank begrijpt: [getuige] ), [getuige] en [getuige] hebben verklaard dat zij drugs hebben gekocht van verdachte. Dit is te summier om een gewoonte aan te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdenking d.d. 17 september 2021, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R021080 (onderzoek: POCAHONTAS) d.d. 15 november 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
[verdachte] komt al jaren bij het lokale basisteam Ommelanden Oost van de Eenheid Noord Nederland in beeld wegens signalen van betrokkenheid bij onder andere drugshandel en voor de handel en import van vuurwerk.
In september 2020 werd door leden van het basisteam Ommelanden Oost binnengetreden in de woning van [verdachte] . Dit naar aanleiding van een melding omtrent de aanwezigheid van wapens en munitie in de woning van [verdachte] .
Tijdens deze doorzoeking werden onder meer de volgende goederen aangetroffen:
+/- 15kg professioneel (illegaal) vuurwerk Wapens
30 gram netto aan softdrugs
versnijdingsmiddel voor harddrugs.
11.100 euro contant in kluis
Teneinde de verklaring van [verdachte] , omtrent de herkomst van deze 11.000 euro te verifiëren werden een iCOV Rapportage Vermogen en Inkomen alsmede bankrekeninggegevens van [verdachte] opgevraagd over de periode december 2018 tot september 2020.
Door leden van het basisteam Ommelanden Oost werd echter wel opgemerkt dat er op financieel gebied wel zeer veel verdachte transacties plaatsvonden. [verdachte] zou inkomsten genieten van een UWV- uitkering van ongeveer 12.000 euro per jaar, echter over de bevraagde periode zou [verdachte] voor een aanzienlijk bedrag van derden op zijn rekeningen gestort krijgen.
Opvallend is dat [verdachte] in 2019 en 2020 naast zijn uitkering ongeveer 85.000 euro ontvangt. Deze inkomsten zijn voornamelijk afkomstig van natuurlijke personen. Een reële tegenprestatie lijkt te ontbreken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022, opgenomen op p. 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Voor dit proces-verbaal is de onderzoeksperiode 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021. De banktransacties in deze periode zijn voorzien van een rubriek en een jaartal.
Hierdoor is het mogelijk de inkomsten en uitgaven te categoriseren.
In totaal is er een bedrag van derden ontvangen van: 200.223,63 euro In totaal is er een bedrag aan derden betaald van: 139.072,20 euro
Afzonderlijk is een analyse gemaakt van de derden die geld storten en de personen die geld ontvangen. Uit deze nadere analyse is gebleken dat een grote groep personen meer geld stort dan ze ontvangen. Het bedrag dat is ontvangen van personen die meer hebben gestort dan dat ze hebben ontvangen betreft 179.265,38 euro.
Ook is gebleken dat er veel afgeronde bedragen worden ontvangen. Hierbij is het uit de omschrijving niet duidelijk of de omschrijving daadwerkelijk betrekking heeft op de reden van het overmaken van geld, of dat de omschrijving verhullend is voor de daadwerkelijke ontvangst.
Er wordt onder de omschrijving “Jumbo” ruim 6100 euro ontvangen over 109 transacties, voornamelijk afgeronde bedragen.
Er wordt onder de omschrijving “peuken" ruim 4060 euro ontvangen over 215 transacties Mc Donald ruim 835 euro ontvangen, met een gemiddeld bedrag van 49 euro.
Er wordt onder de omschrijving “café” 1040 euro ontvangen over 21 transacties
Er wordt onder de omschrijving “bier" ruim 3000 euro ontvangen over 85 transacties. Veelal ronde bedragen tussen de 10 en de 50 euro.
In totaal zijn er 485 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 20 euro = 9.700 euro In totaal zijn er 278 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 30 euro = 8.340 euro In totaal zijn er 154 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 40 euro = 6.160 euro In totaal zijn er 504 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 50 euro = 25.200 euro In totaal zijn er 54 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 60 euro = 3.480 euro In totaal zijn er 63 ontvangsten van verschillende personen van een bedrag van 70 euro = 4.410 euro
De lijst met derden die geld ontvangen en/of storten is voorgelegd aan de wijkagenten van het Basisteam Ommelanden Oost. Hierop werd door de wijkagenten nader onderzoek gedaan. Na een eerste inventarisatie bleek dat er van de personen die geld overmaken naar [verdachte] er een groot aantal bij de politie bekend is wegens gebruik of betrokkenheid bij drugs, maar ook personen die in relatie staan tot vuurwerkhandel.
Een aantal van deze personen zal nader verhoord gaan worden omtrent de stortingen die ze hebben verricht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 januari 2022, opgenomen op pagina 256 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
V: We zijn gedurende een onderzoek gestuit op een groot aantal betalingen en dat samen ook nog om een behoorlijk groot bedrag gaat die van een rekening van jou worden betaald?
A: O dan is het mij al duidelijk dan weet ik waar het over gaat. Dat is geld dat ik [naam] heb betaald, maar de omschrijving dekt natuurlijk niet de lading.
V: Wie bedoel je met [naam] ? A: Dat is [verdachte] .
V: Wat heb je bij [verdachte] gekocht dan? A: Cocaïne, pillen, speed van alles wat.
V: De totalen wat er is door jou is overgemaakt via Tikkie op rekeningen van [verdachte] komen op 12.820 euro. Dit is al vanaf 2019. Klopt het dat jij dit hebt overgemaakt vanaf rekening [rekeningnummer] ?
A: Ja als dat het totaal bedrag is wat u hebt berekend klopt dat. Dit is inderdaad mijn rekening.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 januari 2022, opgenomen op pagina 268 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Uit onderzoek kon blijken dat betrokken [getuige] , nader te noemen betrokkene, een totaalbedrag van
18.219 euro had overgemaakt naar het rekeningnummer van verdachte [verdachte] . Wij, verbalisanten, hoorden dat betrokkene aangaf dat de bedragen die door hem zijn betaald aan verdachte veelal handel betrof. Op de vraag wat betrokkene met handel bedoelde hoorden wij, verbalisanten, dat betrokkene aangaf dat dit drugs en vuurwerk betrof die hij van de verdachte had afgenomen.
Op de vraag wat voor soort drugs betrokkene dan afnam van verdachte [verdachte] hoorden wij, verbalisanten, dat betrokkene aangaf dat dit onder andere speed, wiet en cocaïne betrof.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 januari 2022, opgenomen op pagina 280 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Betrokkene verklaarde dat hij zijn verdovende middelen, cocaïne, in 2020 en 2021 van [verdachte] kocht. Ook had hij wiet en stuff van [verdachte] afgenomen in de genoemde jaren. Betrokkene verklaarde ons, verbalisanten, dat de drugs die [verdachte] hem leverde een redelijke was, de kwaliteit schommelde wel eens wat maar de drugs deden hij ervan verwachtte.
Wij, verbalisanten, hoorden dat betrokkene aangaf dat hij wel wist dat [verdachte] in vuurwerk handelde, wie wist dit niet, volgens betrokkene.
Wij, verbalisanten, vroegen betrokkene of het gehele bedrag, 4518 euro, was overgemaakt voor de aankoop van drugs. Volgens betrokkene zou dit wel kunnen kloppen
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 8 november 2022, opgenomen op pagina 376 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het witwassen omvat het voorhanden hebben van 25.579,20 euro van contanten uit illegale bron.
Ook is 200.224 euro ontvangen van derden. Gesaldeerd per persoon is er door deze geld overmakende personen 179.265,38 euro meer overgemaakt dan van [verdachte] ontvangen. Een aantal personen die hierover bevraagd zijn, verklaren dat hun betalingen zijn geweest voor drugs en/of vuurwerk en oplichting en het geld onder een verhullende omschrijving te hebben overgemaakt.
Er kan sprake zijn van enkele ontvangsten uit legale bron. Hiervan is echter geen administratie bijgehouden, waardoor verificatie niet mogelijk. Hiervoor is dan sprake is van vermenging.
Verdachte heeft een controleerbaar en verifieerbare verklaring gegeven, alleen voor wat betreft [bedrijf]
Voorgaande betekent dat de verdachte een vermogen contant voorhanden heeft gehad van tenminste 26.714 euro. Hiervan is 1.134,80 euro contant ontvangen over de afgelopen jaren, dit na
inlevering van diverse metalen. Derhalve is onverklaarbaar aanwezig een bedrag van: 26.714 - 1134,80 = 25.579,20 euro
Blijft over een ontneming van behaald wederrechtelijk verkregen voordeel van 25.579,20 + 179.265,38 = 204.844,58 euro.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Pleegperiode
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de resultaten uit het proces-verbaal van verdenking het startpunt zijn geweest van de verdenkingen tegen verdachte. Deze resultaten over de periode december 2018 tot en met september 2021 uit dat onderzoek zijn aanleiding geweest voor een uitgebreid en allesomvattend financieel onderzoek over een langere periode, te weten januari 2016 tot en met 24 september 2021. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om een geringere pleegperiode aan te nemen, dan de tenlastegelegde.
Het (gewoonte)witwassen van 204.844,58
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank het volgende. Om in deze zaak tot een veroordeling voor witwassen te komen, moet bewezen worden dat verdachte wist dat het dat hij heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank stelt vast dat uit voornoemde bewijsmiddelen is gebleken dat aan verdachte, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021 door derden en gesaldeerd, in totaal 179.265,38 werd overgemaakt. Aan de andere kant heeft verdachte zelf 139.072,20 aan derden overgemaakt. Daarnaast heeft verdachte in voornoemde periode in totaal 25.579,20 (na aftrek van 1.134,80 van [bedrijf] ) aan contant geld in bezit gehad. Verdachte heeft de feitelijke zeggenschap over het geld gehad, het geld uitbesteed en dus gebruikt, alsook geld overgemaakt naar andere rekeningen. Verdachte heeft met andere woorden het geld verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsman in zoverre dat op basis van het dossier geen specifiek gronddelict is vast te stellen waaruit het geld afkomstig zou zijn. Desalniettemin geldt dat indien er geen concreet misdrijf valt aan te wijzen, onder omstandigheden wel bewezen kan worden dat geld van misdrijf afkomstig is. Er moet dan sprake zijn van een witwasvermoeden op basis van de feiten en omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen. Als dat vermoeden er is, is het aan verdachte om een verklaring te geven over de legale herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte daaraan voldoet, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek naar de herkomst van het geld te verrichten.
De rechtbank stelt vast dat het verdachte ontbreekt aan voldoende legale inkomsten om het geldbedrag te verklaren. Verdachte ontvangt immers alleen inkomen uit een UWV-uitkering. Daarnaast hebben de getuigen [getuige] , [getuige] en [getuige] verklaard dat zij elk voor grote bedragen drugs waaronder cocaïne, speed, pillen en wiet hebben gekocht van verdachte. Daarnaast geeft getuige [getuige] aan dat hij ook vuurwerk van verdachte heeft gekocht. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat aan verdachte forse hoeveelheden, kleine en afgeronde bedragen zijn overgemaakt. Dat de getuigenverklaringen lijnrecht tegenover de verklaringen staan van verdachte en dat er geen onderzoek is gedaan naar [naam] , maakt niet anders dan dat verdachte op de 1.134,80 van [bedrijf] na op geen enkel moment een concreet en verifieerbare verklaring heeft gegeven over waar het geld dan wel vandaan zou komen, waardoor het witwasvermoeden weerlegd zou kunnen worden. Daar komt bij dat juist hij door verschillende getuigen wordt aangewezen als drugs- en vuurwerkhandelaar. Dit wordt gestaafd door het aantreffen, tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte, van ongeveer 15 kilogram professioneel (illegaal) vuurwerk, 30 gram netto aan softdrugs, versnijdingsmiddel voor harddrugs en 11.100,00 contant in een kluis. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden en de hoogte van het geldbedrag vast dat er een ernstig vermoeden is dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de legale herkomst van het geldbedrag anders dan dat het geldbedrag voortkomt uit de verkoop van autos en uit de terugbetalingen van leningen. Deze verklaringen zijn op de 1.134,80 van [bedrijf] na niet concreet en niet verifieerbaar, waardoor de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021 het geldbedrag van 204.844,58 heeft witgewassen. Doordat verdachte deze praktijken gedurende een langere tijd door middel van vele transacties heeft uitgevoerd, kan ook het gewoontewitwassen bewezen worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 september 2021 te [adres] in de gemeente Pekela, een geldbedrag van 204.844,58 heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat het geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1
primair. van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de overschrijding van de redelijke termijn gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, nu de straf niet in verhouding staat tot de kortere pleegperiode en alleen feit 1 subsidiair bewezen kan worden, waarop een lagere strafbedreiging staat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 8 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van ruim vijf en een halfjaar schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal 204.844,58. Witwassen heeft verstrekkende gevolgen voor burgers en het (digitale) betalingsverkeer, doordat net zoals zich in de onderhavige zaak heeft voorgedaan illegaal verkregen geld in de reguliere economie wordt geïntroduceerd. Dergelijke activiteiten dragen bij aan hogere criminaliteit, economische schade en verlies van vertrouwen in het systeem, terwijl het tegelijkertijd ondermijning van de rechtsstaat en de samenleving als geheel versterkt.
Persoonlijke omstandigheden
Uit de justitiële documentatie van verdachte is gebleken dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Verdachte heeft bij de reclassering weinig tot geen openheid van zaken gegeven, waardoor zij oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte ook ter terechtzitting weinig openheid van zaken heeft gegeven, waardoor er thans bij de rechtbank nog steeds zorgen zijn omtrent zijn houding en gedrag.
LOVS oriëntatiepunten
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de 125.000,00 en 250.000,00.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf de inverzekeringstelling van verdachte op 25 januari 2022, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf
Gelet op al het voorgaande is in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde. Desalniettemin acht de rechtbank, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in artikel 63 Sr, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer aangewezen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk arrest van 29 januari 2020 van de economische kamer van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 juni 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 11 december 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden.
De rechtbank stelt vast dat de pleegperiode van het bewezenverklaarde onder feit 1 primair zich grotendeels heeft afgespeeld voor het gewezen arrest van 29 januari 2020, waardoor artikel 63 Sr van toepassing is. Daarnaast gaat het in deze zaak om een ouder feitencomplex. De rechtbank ziet om voornoemde redenen onvoldoende aanleiding voor toewijzing van de vordering en wijst de vordering daarom af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.005392-18

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2024.