ECLI:NL:RBNNE:2025:282

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
LEE 24/4975
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en connexiteitsvereiste in bestuursrechtelijke procedure

Op 13 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer LEE 24/4975, waarin een verzoek om een voorlopige voorziening werd behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door L.R.J. Folkers, had een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan het connexiteitsvereiste zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit vereiste houdt in dat het verzoek betrekking moet hebben op een besluit van het college waartegen bezwaar of beroep is ingesteld. De voorzieningenrechter stelde vast dat de brief van het college van 18 december 2024, waar het verzoek aan was gekoppeld, niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt. De brief bevatte enkel een mededeling dat er een onderzoek moest worden uitgevoerd voordat er op de aanvraag van de verzoeker kon worden beslist. Hierdoor was er geen sprake van een rechtsgevolg, wat essentieel is voor de kwalificatie als besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4975

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker, wettelijk vertegenwoordigd door [ouder]

(gemachtigde: L.R.J. Folkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is gehouden ambtshalve na te gaan of formele connexiteit aanwezig is. Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. In het onderhavige geval houdt formele connexiteit in dat het door verzoeker ingediende verzoek betrekking moet hebben op een aan hem gericht besluit van het college, waartegen hij bij het college bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld.
5. Verzoeker heeft in het verzoekschrift en in het latere schrijven van 29 december 2024 aangegeven dat de voorlopige voorziening is gekoppeld aan de brief van het college van 18 december 2024. Deze brief dient, aldus verzoeker, te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de brief van 18 december 2024 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.1.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, dat wil zeggen een handeling gericht op rechtsgevolg.
6.2.
Het college heeft in de brief van 18 december 2024 aangegeven dat het, voordat zij kunnen beslissen op de aanvraag van verzoeker, noodzakelijk is om een onderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van dit onderzoek zal een advies worden uitgebracht en zal worden bekeken en besproken hoe verder gehandeld dient te worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een dergelijke mededeling niet worden aangemerkt als het verrichten van een rechtshandeling, omdat hiermee geen rechtsgevolg in het leven wordt geroepen. Pas wanneer daadwerkelijk wordt beslist op de aanvraag van verzoeker is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen rechtsmiddelen openstaan.
7. Gelet op het bovenstaande voldoet het verzoekschrift naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het connexiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, aangezien het verzoekschrift niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter zal gelet op het bovenstaande het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.