ECLI:NL:RBNNE:2025:2724

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/304
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 4 juli 2025, wordt de beslissing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het bezwaarschrift van eiser niet inhoudelijk te behandelen, beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van 6 februari 2023, waarin verweerder aangaf dat er geen besluit was genomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het e-mailbericht geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, maar verband houdt met een privaatrechtelijke aangelegenheid. Hierdoor is het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Tijdens de zitting op 24 juni 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het e-mailbericht niet voldoet aan de criteria van een besluit zoals gedefinieerd in de Awb. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het uitstellen van de behandeling van het beroep, ondanks de aanhangige Woo-procedure van eiser. De rechtbank wijst erop dat de uitkomst van de Woo-procedure niet relevant is voor de beoordeling van het bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili ).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van verweerder om het bezwaarschrift van eiser niet inhoudelijk te behandelen.
1.1.
Op 6 februari 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan eiser. Op
17 maart 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit bericht. In het besluit op bezwaar van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het e-mailbericht geen besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] .
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft zijn gronden meerdere keren aangevuld en verweerder heeft hier telkens op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder heeft hieraan deelgenomen. Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In het bestreden besluit is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het bezwaar van eiser. De rechtbank beoordeelt alleen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een besluit in de zin van de Awb?
4. Eiser voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens hem lijkt het karakter van de mededeling in het e-mailbericht gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. Maar om dat goed te kunnen beoordelen heeft eiser stukken nodig die hij bij verweerder heeft opgevraagd in het kader van een Woo-procedure. Die procedure is (inmiddels) onder de rechter. Eiser stelt hij geen nadere gronden kan formuleren in het voorliggende beroep, zolang die Woo-procedure niet is afgerond. Hij vindt dat de behandeling van dit beroep daarom moeten worden uitgesteld. Ter onderbouwing verwijst eiser naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het e-mailbericht gaat over het niet vergoeden van een aantal declaraties van eiser in het kader van de privaatrechtelijke rechtsverhouding die tussen eiser en de Staat is ontstaan. Het e-mailbericht is daarom geen besluit in de zin van de Awb. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin sprake is van een soortgelijke situatie. Ook vindt verweerder dat er voor eiser geen beletsel bestaat om nadere gronden van beroep in te dienen. De uitkomst van de Woo-procedure van eiser is daarvoor niet relevant.
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden niet slagen. Op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, kan een beroep alleen worden ingesteld tegen een besluit, als dit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling, omdat het e-mailbericht van 6 februari 2023 niet is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. Uit de stukken en het e-mailbericht blijkt dat dit bericht verband houdt met een privaatrechtelijke aangelegenheid. Het betreft immers een reactie van verweerder op het inzenden van declaraties door eiser, op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst. Uit de vaststelling dat hier sprake is van een privaatrechtelijke rechtshandeling en dus geen publiekrechtelijke rechtshandeling, kan alleen de conclusie volgen dat het e-mailbericht van 6 februari 2023 geen besluit betreft in de zin van de Awb. Nu daartegen geen beroep open staat en geen bezwaar kan worden gemaakt, heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dat er ook een Woo-procedure aanhangig is bij deze rechtbank, doet niet af aan deze conclusie.
5.1.
De verwijzingen van eiser naar enkele uitspraken van de Afdeling treft, gelet op het voorgaande, geen doel. Bovendien gaat het in die uitspraken niet om vergelijkbare situaties.
5.2.
In beroep voert eiser ook aan dat verweerder dwangsommen is verschuldigd en verwijst hiervoor naar de Woo-procedure bij deze rechtbank. Aan verweerder is daarbij namelijk een rechterlijke dwangsom opgelegd. De Woo-procedure ligt hier echter niet voor en valt daarom buiten de omvang van dit geding.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van K.D. Bosklopper, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 1:3, eerste lid, van de (Awb: “Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”