ECLI:NL:RBNNE:2025:2575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
LEE 23/5381
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt in strijd met welstandsadvies

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt op een perceel in de gemeente Dantumadiel. Eiser, een omwonende, was het niet eens met de verleende vergunning en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de plaatsing van het gebouw was geregeld in het bestemmingsplan, waardoor het college van burgemeester en wethouders niet verplicht was om het welstandsadvies van de welstandscommissie te volgen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de welstandscommissie negatief had geoordeeld, het college de vergunning op goede gronden kon verlenen, omdat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen in de besluitvorming omtrent omgevingsvergunningen en de rol van welstandsadviezen daarin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/5381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

G [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M.C. van Hoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, het college
(gemachtigde: mr. D. Tilstra).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Poiesz Vastgoed B.V. uit Sneek, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A.A. Westers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Eiser is het niet eens met de verlening van de vergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning op goede gronden heeft verleend
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 6 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 7. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen: is in de besluitvorming van het juiste perceel uitgegaan en is het daarvoor geldende recht toegepast? Kon het college het besluit baseren op het geldende bestemmingsplan? Heeft het college zich bij de beoordeling van de welstand gebaseerd op een actueel advies en heeft het college kunnen beslissen dat het bouwplan in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand? Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een supermarkt op het perceel. Het college heeft deze vergunning met het besluit van 14 juli 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de vergunning gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.1.
De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Deze bepaling heeft een zogenoemd limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden. Er zijn vier weigeringsgronden. Als géén van deze weigeringsgronden aan de orde is, moet een omgevingsvergunning worden verleend.
Omvang geding
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in overeenstemming is met artikel 2.10, eerste lid, sub a, b en c, van de Wabo. De rechtbank zal daarom alleen beoordelen of het college de vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub d, van de Wabo.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
6.1.
Op het perceel is een supermarkt gevestigd. De wens is om deze supermarkt aan te passen aan de wensen van deze tijd, onder andere door meer parkeerplaatsen te realiseren. In het nieuwe ontwerp zal de supermarkt daarom een stuk naar achter verplaatst worden, zodat er vóór de winkel meer ruimte voor parkeerplaatsen ontstaat.
6.2.
Eiser woont op het naast de supermarkt gelegen perceel en is eigenaar van een weilandperceel, dat zich bevindt aan de andere kant van de nieuw te realiseren supermarkt.
6.3.
Op 1 november 2021 is het postzegelbestemmingsplan ‘ [adres] , [woonplaats] ’, vastgesteld, wat als doel had het bouwplan voor de nieuwe supermarkt ruimtelijk in te passen. Eiser heeft tegen dit bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Op 21 augustus 2024 heeft de Afdeling een tussenuitspraak gedaan, waarbij de gemeente in de gelegenheid is gesteld enkele motiveringsgebreken in het bestemmingsplan te herstellen.
6.4.
Op 14 april 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de supermarkt.
6.5.
Op 10 december 2024 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘ [adres] , [woonplaats] ’ (opnieuw) vastgesteld, waarbij ter uitvoering van de tussenuitspraak van de Afdeling een nadere motivering voor de geconstateerde gebreken is gegeven. De vaststelling hield geen inhoudelijke wijziging van het plan in. De Afdeling heeft nog geen einduitspraak gedaan over dit bestemmingsplan.
6.6.
Eiser heeft de Afdeling niet verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het bestemmingsplan ‘ [adres] [woonplaats] ’ (hierna: het bestemmingsplan) is derhalve in werking getreden.
6.7.
Het college heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan de welstandscommissie. In het advies van de welstandscommissie van 26 april 2022 staat onder andere:
“De plaatsing.
-
Evenals in de voorgaande voorstellen volgt het gebouw ook in het huidige voorstel de richting van de weg en niet de richting van het landschap. De kritiek uit voorgaande advisering blijft daarmee nog aan de orde. Echter is de hoekverdraaiing/positie inmiddels vastgelegd in het bestemmingsplan. Zie volledigheidshalve onze voorgaande advisering onder bovenstaand dossiernummer.”
Daarnaast adviseert de welstandscommissie het aantal en de plaatsing van de reclame-uitingen aan te passen, omdat deze in het bouwplan te nadrukkelijk aanwezig zijn.
6.8.
Op 11 mei 2022 heeft vergunninghouder een gewijzigd bouwplan overgelegd, waarin de voorgestelde wijzigingen van de welstandscommissie opgenomen zijn.
6.9.
Het college heeft een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend en heeft daarbij getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergunning verleend moet worden, omdat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening van de gemeente en het bouwplan ook in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Op grond van het welstandsadvies van 26 april 2022 en het naar aanleiding daarvan aangepaste bouwplan komt het college tot de conclusie dat het bouwplan eveneens voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
6.10.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. Dit bezwaar is ter advisering voorgelegd aan de Adviescommissie voor de bezwaarschriften (hierna: de bezwaarcommissie). De bezwaarcommissie heeft het college geadviseerd het bezwaar ontvankelijk te verklaren, maar het primaire besluit in stand te laten. Geen van de weigeringsgronden voor een omgevingsvergunning voor het bouwen doen zich voor. Daarbij merkt de bezwaarcommissie op dat de welstandscommissie zich – op grond van vaste rechtspraak – eigenlijk niet meer uit kon laten over de plaatsing van de supermarkt, nu dit geregeld is in het in werking getreden bestemmingsplan. Aan het andere kritiekpunt over de reclame-uitingen is tegemoet gekomen, waardoor er vanuit welstandsoogpunt geen belemmeringen meer waren.
6.11.
Het college heeft het advies van de bezwaarcommissie overgenomen onder verwijzing naar de motivering van dit advies en heeft het primaire besluit in stand gelaten.
Het perceel
7. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat in de procedure van het verkeerde perceel uitgegaan wordt. De nieuwe supermarkt zal niet gebouwd worden op het perceel [adres] , maar op het perceel daarachter. Volgens eiser is dit van belang, nu op het perceel erachter een ander bestemmingsplan gold, namelijk bestemmingsplan ‘Butengebiet Dantumadiel’. Op het perceel rustte een agrarische bestemming, waaruit blijkt dat het perceel niet bedoeld was om een supermarkt te bouwen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat voor de locatie, waar de nieuwe supermarkt gebouwd zal worden, het bestemmingsplan ‘ [adres] , [woonplaats] ’ geldt. Dit bestemmingsplan ziet op beide percelen: het perceel [adres] en het perceel daarachter. Uit de verbeelding bij het bestemmingsplan blijkt ook zonder meer waar de nieuwe supermarkt gerealiseerd zal worden. Tegen het bestemmingsplan loopt een beroepsprocedure. Het bestemmingsplan is echter wel in werking getreden en was ook reeds in werking getreden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank dient daarom bij de beoordeling van het geschil van dit bestemmingsplan uit te gaan. Op grond van het bestemmingsplan is ter plaatse detailhandel en dus ook een supermarkt toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen onduidelijkheid over de locatie van de supermarkt en het voor die locatie geldende recht. De rechtbank kan het betoog van eiser dan ook niet volgen.
Actualiteit bestemmingsplan
8. Eiser heeft ter zitting betoogd dat het bestemmingsplan al vier jaar oud is en daardoor niet meer voldoende actueel. Door het besluit te nemen op basis van dit bestemmingsplan heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3.1a van de Wabo.
8.1.
Artikel 3.1a van de Wabo stelt dat het college zich, bij het verlenen van een omgevingsvergunning, in ieder geval kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat eiser uitgaat van een onjuiste lezing van dit artikel. Het artikel ziet op feitelijke onderzoeksgegevens die zien op een specifieke, individuele situatie en waarop het college een besluit baseert. Het bestemmingsplan valt niet onder dit soort gegevens, want dit is een algemeen geldende regeling die regelt onder welke voorwaarden gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.
8.2.
Artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelde dat bestemmingsplannen na 10 jaar geactualiseerd moesten worden. Deze verplichting is echter vervallen per 1 juli 2018 met de Wet afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen. [1] Zoals de rechtbank hierboven heeft vastgesteld, is het bestemmingsplan in werking getreden en nog altijd geldend. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn betoog dat het college het besluit niet op het bestemmingsplan heeft mogen baseren.
Welstand
9. Eiser stelt dat het college in het bestreden besluit besloten heeft het welstandsadvies van Hûs en Hiem terzijde te schuiven. In het bestreden besluit wordt met name verwezen naar het welstandsadvies van 29 januari 2020, terwijl dit advies niet alleen al twee jaar oud was op het moment van vergunningverlening, maar ook van vóór de vaststelling van het bestemmingsplan is. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden in weerwil van het welstandsadvies. Op grond van artikel 3.1a van de Wabo en artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had het college een geactualiseerd welstandsadvies over moeten leggen. Nu ontbreekt de welstandsbeoordeling, waardoor het voor eiser onduidelijk blijft in hoeverre het bouwplan nog beantwoordt aan de redelijke eisen van welstand, zelfs als de plaatsing zoals geregeld in het bestemmingsplan gerespecteerd moet worden.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het bouwplan is meerdere malen voorgelegd aan de welstandscommissie, zowel in het voortraject als in het besluittraject. De toets in het besluittraject heeft uiteindelijk geleid tot het advies van 26 april 2022, op grond waarvan de omgevingsvergunning verleend is. Dit betreft een positief advies (voldoet-mits), mits wordt voldaan aan de daarin genoemde voorwaarden met betrekking tot de vlaggenmasten en de zuilen. Ten aanzien van de plaatsing van het gebouw worden geen voorwaarden gesteld. Dit is ook correct, want de positionering is reeds geregeld in het bestemmingsplan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het college naar een uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3860.
Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat de welstandscommissie zich weliswaar heeft uitgelaten over de plaatsing en de richting van het te bouwen bouwwerk, maar dat de welstandscommissie hiermee niet bedoeld heeft negatief te adviseren. De opmerking over de plaatsing uit het advies was een opmerking ten overvloede, zo geeft het college aan. Slechts het onderdeel over de reclame-uitingen was onderdeel van het uiteindelijke advies.
Het welstandsadvies van 29 januari 2020 is van vóór de vaststelling van het bestemmingsplan, maar heeft wel aanleiding gegeven om het landschappelijke inpassingsplan aan te passen.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 8 november 2023 voor de motivering verwijst naar het advies van de bezwaarcommissie. In dit advies verwijst de bezwaarcommissie naar het advies van de welstandscommissie van 26 april 2022 en komt tot de conclusie dat het bouwplan naar aanleiding van het welstandsadvies aangepast is om de kritiek van de welstandscommissie te ondervangen. Deze wijzigingen zijn op 11 mei 2022 overgelegd. Het college heeft beslist op de aanvraag met gewijzigde tekeningen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat het advies van 26 april 2022 ten grondslag is gelegd aan de besluitvorming. Dit welstandsadvies was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen twee jaar daarvoor uitgebracht. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom er sprake zou zijn van strijd met artikel 3.1a van de Wabo. De rechtbank kan, op grond van voorgaande, eisers stelling dat een welstandsbeoordeling ontbreekt evenmin volgen.
9.3.
De rechtbank overweegt daarnaast dat, zoals het college terecht stelt, de welstandscommissie zich in het welstandsadvies dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. [2] Dit uitgangspunt is ook onderkend door de welstandscommissie in het advies van 26 april 2022 door op te merken dat
‘de hoekverdraaiing/positie inmiddels vastgelegd is in het bestemmingsplan’.De rechtbank is van oordeel dat, nu de verbeelding bij het bestemmingsplan en het daarin ingetekende bouwvlak duidelijk aangeeft hoe het uiteindelijke bouwwerk gepositioneerd zal worden, het college niet meer de ruimte heeft om het bouwplan vanwege de positie in strijd met redelijke eisen van welstand te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat, zelfs als de welstandscommissie negatief had geoordeeld over de plaatsing van het bouwwerk, het college dit advies niet hoefde te volgen, maar de plaatsing zoals deze geregeld is in het bestemmingsplan kon aanhouden bij de beoordeling van de aanvraag.
9.4.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand en dat er geen grond was om de vergunning te weigeren. Het college heeft de vergunning dan ook terecht verleend.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.1a van de Wro.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1099.