ECLI:NL:RBNNE:2025:2378

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
C/18/243673 / KG ZA 25-52
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in kort geding betreffende onrechtmatige hinder door geplande uitbouw

In deze zaak, die op 2 juni 2025 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden vanwege een geplande uitbouw aan de achterzijde van hun woning. Eisers stellen dat deze uitbouw zal leiden tot onrechtmatige hinder, met name door een vermindering van de bezonning en daglichttoetreding in hun woning. De voorzieningenrechter heeft op basis van rapporten van deskundigen, waaronder Bezonningsingenieur en Schaduwsimulator, geconcludeerd dat de uitbouw inderdaad zal resulteren in een aanzienlijke afname van de bezonning op het raam aan de achterzijde van de woning van eisers. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien gedaagden van plan zijn om de uitbouw in mei 2025 te realiseren. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om gedaagden te verbieden de uitbouw te realiseren totdat er een onherroepelijke uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Dit verbod is verbonden aan een dwangsom van € 50.000,00. De vorderingen van gedaagden in reconventie zijn afgewezen, omdat de toewijzing van de vorderingen in conventie geen belang meer laat bestaan voor de vorderingen in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/243673 / KG ZA 25-52
Vonnis in kort geding van 2 juni 2025
in de zaak van

1.[eiseres],

en

2.[eiser],

beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers],
advocaat: mr. N. Hollander,
tegen

1.[gedaagde],

en

2.[gedaagde],

beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. M.E. Bentum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 4
- de naderhand overgelegde producties 5 t/m 8 aan de zijde van [eisers],
- de conclusie van eis in reconventie met producties.
1.2.
Op 19 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De spreekaantekeningen van mr. Hollander en mr. Bentum zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De beslissing in het kort

2.1.
De voorzieningenrechter komt in dit vonnis tot het voorlopig oordeel dat de door [gedaagden] geplande uitbouw aan de achterzijde van hun woning tot onrechtmatige hinder voor [eisers] zal leiden, die bestaat uit een vermindering van de bezonning op het raam aan de achterzijde en van de daglichttoetreding in de achterzijde van de woonkamer en de keuken. Na afweging tegen de belangen die door [gedaagden] worden aangedragen leidt dit er toe dat de voorzieningenrechter [gedaagden] zal verbieden om de uitbouw te realiseren totdat hierover een onherroepelijke uitspraak is verkregen van de bodemrechter. Aan dit verbod zal een dwangsom van € 50.000,00 worden verbonden.

3.De feiten

3.1.
[eisers] zijn woonachtig aan de [adres], naast [gedaagden] die woonachtig zijn aan de [adres]. De beide percelen vormen een twee-onder-één-kap woning.
3.2.
Aan de achterzijde van de woning staat op de erfgrens een schutting.
3.3.
[gedaagden] zijn voornemens om aan de achterzijde van de woning langs de schutting een aanbouw/uitbouw (hierna: de uitbouw) te plaatsen van 2,55m diep en 3 meter hoog. De werkzaamheden zullen volgens planning in mei 2025 aanvangen.
3.4.
[eisers] hebben de gevolgen van de uitbouw voor de bezonning en het daglicht in hun woning laten onderzoeken door ir. J. Tack van Bezonningsingenieur.nl (hierna: Bezonningsingenieur).
3.5.
Bezonningsingenieur heeft op 4 maart 2025 een rapport uitgebracht. Daarin heeft Bezonningsingenieur een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de geplande situatie op meerdere peildata aan de hand van drie methodes:
1. de zogenoemde “lichte TNO-norm” die uitgaat van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam en waarbij meerdere ramen in de woonkamer bij elkaar worden opgeteld;
Bezonningsingenieur concludeert dat de lichte TNO-norm ongeschikt is in deze situatie omdat met één vast meetpunt wordt gewerkt waarop op een aantal peildata ook in de bestaande situatie al geen bezonning plaatsvindt, terwijl elders op het raam wel veranderingen plaatsvinden na de uitbouw.
2) de “oppervlakte-methode”, waarbij het raam in vlakken wordt verdeeld waarop per vlak de bezonning wordt gemeten, waaruit een gemiddelde voor het hele raam wordt berekend;
Bezonningsingenieur constateert op basis van deze methode het volgende:
3) de daglichtfactor aan de hand van NEN-EN 17037:2018.
Bezonningsingenieur constateert op basis van deze methode het volgende:
3.6.
[gedaagden] heeft Schaduwsimulator.nl ingeschakeld om de gevolgen van de uitbouw voor de bezonning bij [eisers] te berekenen. Aan de hand van de lichte TNO-norm concludeert Schaduwsimulator in haar rapport van 29 april 2025 dat in de maanden april en augustus de bezonning op het meetpunt met 68,6% afneemt, en in mei en juli met 52,5%.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen in conventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. om op straffe van een dwangsom van € 250.000,00
primair: zolang over de rechtmatigheid van de door [gedaagden] beoogde aanbouw/uitbouw geen onherroepelijke uitspraak is verkregen in een bodemprocedure, [gedaagden] te verbieden om over te gaan tot de start en/of realisatie van een aanbouw/uitbouw op de locatie waarop [gedaagden] dat voornemens zijn te realiseren en zoals die locatie ook blijkt uit de tekening die als productie 2 aan de dagvaarding is gehecht,
subsidiair: zolang over de rechtmatigheid van de door [gedaagden] beoogde aanbouw/uitbouw geen onherroepelijke uitspraak is verkregen in een bodemprocedure, [gedaagden] te verbieden om over te gaan tot de start en/of realisatie van de door [gedaagden] beoogde aanbouw/uitbouw als in deze kort gedingprocedure aan de orde;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen in conventie, en vorderen in reconventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
primair: [gedaagden] te machtigen om 3 panelen van de gemeenschappelijke schutting die op de erfgrens tussen de erven van partijen staat (gezien vanaf de woning van partijen) te verwijderen gedurende de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de door [gedaagden] te realiseren uitbouw en deze panelen te herplaatsen zodra de aanbouw gerealiseerd is,
subsidiair: [eisers] te gelasten [gedaagden] en de door hen in te schakelen derden toegang te verschaffen tot het erf van [eisers] plaatselijk bekend [adres] om 3 panelen van de gemeenschappelijke schutting die op de erfgrens tussen de erven van partijen staat te verwijderen voorafgaand aan de verbouwingswerkzaamheden en te herplaatsen zodra de aanbouw is gerealiseerd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [eisers] niet aan de hoofdveroordeling voldoen tot een maximum van € 25.000,00 is verbeurd,
II. [eisers] in de proceskosten te veroordelen.
4.3.
[eisers] voeren verweer tegen de vorderingen in reconventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Toetsingskader kort geding
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Daarbij dienen tevens de belangen van partijen te worden afgewogen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
5.2.
[eisers] heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat [gedaagden] nog deze maand wil starten met de plaatsing van de uitbouw. Dit is door [gedaagden] niet betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee sprake van spoedeisend belang.
Onrechtmatige hinder
5.3.
[eisers] stellen dat na het realiseren van de uitbouw de bezonning op het raam aan de achterzijde van hun woonkamer substantieel tot excessief af zal nemen en dat de daglichtfactor in het achterste deel van de woonkamer en in de keuken niet langer zal voldoen aan de minimale aanbevelingswaarde uit NEN-EN 17037. De mate waarin door de uitbouw licht wordt onthouden is volgens [eisers] onrechtmatig. Daarnaast stellen [eisers] dat door de hoge muur van de uitbouw het uitzicht op de lucht vanuit hun verblijfsruimte voor een aanzienlijk deel wordt ontnomen.
5.4.
[gedaagden] betwisten dat er sprake is van een significante vermindering van bezonning, daglichttoetreding en zicht op lucht. Volgens [gedaagden] betreft de “oppervlakte-methode” die door Bezonningsingenieur is gehanteerd een zelfbedachte methode is die niet berust op wettelijke normen of wetenschappelijke onderbouwing. Ook betwisten [gedaagden] dat voldaan moet worden aan de NEN-EN 17037-normen. Volgens [gedaagden] zijn deze normen op dit moment nog niet geldend, moet nog worden uitgegaan van NEN 2057 en is door [eisers] niet gesteld dat aan NEN 2057 niet wordt voldaan. Volgens [gedaagden] moet van de TNO-norm worden uitgegaan nu deze het meeste houvast biedt, vaak wordt gehanteerd en wetenschappelijk is onderbouwd. [gedaagden] stelt dat aan de TNO-norm wordt voldaan omdat bij toetsing aan die norm zowel de ramen aan de voorzijde als die aan de achterzijde van de woonkamer worden meegenomen, waardoor ondanks de afname aan de achterzijde in zijn totaliteit aan de norm blijft worden voldaan.
5.5.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Van hinder is sprake als iemand wordt getroffen in het genot of gebruik van zijn eigendom. Niet alle hinder is echter onrechtmatig, daarvan is blijkens artikel 5:37 BW pas sprake als sprake is van hinder in een mate of op een wijze die onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Uit vaste rechtspraak volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
5.6.
Zoals door (de deskundigen van) beide partijen ook wordt onderkend, bestaan er geen duidelijke wettelijke normen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het wegnemen van licht bij anderen door het realiseren van een bouwwerk als onrechtmatig moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter zal zich dus een (voorlopig) oordeel moeten vormen op basis van de beschikbare informatie.
5.7.
De voorzieningenrechter beschouwt het rapport van Bezonningsingenieur als een voldoende degelijk onderbouwd rapport. Duidelijk is toegelicht wat Bezonningsingenieur heeft onderzocht en waar dit op is gebaseerd. Het rapport is gebaseerd op authentieke bronnen zoals informatie over de gemiddelde zonneschijnduur afkomstig van het KNMI en het Actueel Hoogtebestand Nederland en op de bouwtekening die afkomstig is van [gedaagden]. Dat de gebruikte “oppervlakte-methode” wellicht door de deskundige zelf is ontwikkeld maakt deze niet reeds om die reden onbruikbaar. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat Bezonningsingenieur mede heeft getoetst aan een NEN-norm die nog niet in werking is getreden. Ook al is een NEN-norm nog niet opgenomen in wet- en regelgeving, dat doet er niet aan af dat zo’n norm is gebaseerd op uitgangspunten die binnen een branche breed worden gedragen en dus van nut kan zijn om te kunnen beoordelen in hoeverre iets aanvaardbaar of onrechtmatig kan zijn.
5.8.
Op basis van het rapport van Bezonningsingenieur kan voorshands worden aangenomen dat met de geplande uitbouw de bezonning op het raam aan de achterzijde aanzienlijk vermindert. Die (voorlopige) conclusie wordt bovendien ondersteund door het rapport van Schaduwsimulator [1] . Ook Schaduwsimulator constateert een aanzienlijke afname van de bezonning op het raam aan de achterzijde in de maanden april, mei, juli en augustus. Dat vanwege de bezonning aan de voorzijde in zijn totaliteit (voor en achter samen) nog aan de TNO-norm wordt voldaan doet daaraan niet af omdat het gaat om een uitbouw aan de achterzijde en de gevolgen zich ook uitsluitend aan de achterzijde manifesteren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het hier gaat om de gevolgen van de uitbouw en niet om de vraag of wordt voldaan aan de TNO-norm als zodanig.
5.9.
Ten aanzien van de daglichttoetreding kan op basis van het rapport van Bezonningsingenieur voorshands worden aangenomen dat deze door de uitbouw weliswaar in beperkte mate afneemt, maar dat hierdoor niet meer aan de aanbevelingen uit NEN-EN 17037 wordt voldaan waar dat zonder uitbouw nog wel het geval was. Door [gedaagden] wordt niet iets concreets tegenover deze bevindingen gezet. Schaduwsimulator heeft hiernaar geen onderzoek verricht. Wel heeft zij verklaard dat dit getoetst moet worden aan de hand van NEN 2057, maar zij heeft niet aangegeven wat toetsing aan die norm concreet tot gevolg heeft.
5.10.
Het komt de voorzieningenrechter op basis van de beide rapporten aannemelijk voor dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat met de door [gedaagden] te realiseren uitbouw onrechtmatige hinder wordt toegebracht aan [eisers] doordat licht wordt ontnomen. De andere vorm van hinder die door [eisers] is aangevoerd, het ontnemen van uitzicht, kan verder onbesproken blijven. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat weliswaar door middel van foto’s wordt aangetoond dat het zicht op de lucht vermindert, maar dat niet wordt onderbouwd dat dit in een mate is die als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
Belangenafweging
5.11.
Met het voorlopig oordeel dat de uitbouw tot onrechtmatige hinder leidt, hebben [eisers] in beginsel een voldoende belang bij een voorziening die strekt tot een verbod om de uitbouw te realiseren. Wanneer de voorziening niet zou worden gegeven, zou dit ertoe leiden dat [gedaagden] de uitbouw op korte termijn gaan realiseren en zou een situatie ontstaan die praktisch onomkeerbaar is wanneer in een bodemzaak zou worden vastgesteld dat sprake is van onrechtmatige hinder.
5.12.
Door [gedaagden] is aangevoerd dat [eisers] geen belang hebben bij hun vordering omdat zij in de praktijk altijd hun luxaflex aan de achterzijde gesloten hebben en zodoende kennelijk geen belang hebben bij daglicht en uitzicht. Door [eisers] wordt verklaard dat zij de luxaflex aan de achterzijde sinds een aantal maanden dicht hebben omdat [gedaagden] met licht naar hun woning schijnen en foto’s maken. Zij voelen zich onveilig. Deze lezing wordt vervolgens door [gedaagden] betwist. De voorzieningenrechter zal dit belang bij de beoordeling buiten beschouwing laten omdat het waarheidsgehalte niet valt vast te stellen zonder nadere bewijslevering, waarvoor in dit kort geding geen plaats is.
5.13.
Door [gedaagden] is verder aangevoerd dat zij schade leiden wanneer de voorziening zou worden toegewezen, omdat zij de nieuwe keuken voor de uitbouw al hebben besteld en hun aanbetaling zullen verliezen en omdat zij waarschijnlijk een schadeclaim van de aannemer tegemoet kunnen zien. Hier gaat de voorzieningenrechter aan voorbij omdat uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt dat [eisers] voorafgaand aan het aangaan van de verplichtingen al bezwaren hadden geuit tegen de uitbouw maar dat [gedaagden] kennelijk voornemens waren de plannen toch ten uitvoer te brengen. Door verplichtingen aan te gaan vóórdat duidelijkheid bestaat over de gegrondheid van de bezwaren van [eisers] hebben [gedaagden] zelf het risico op schade in het leven geroepen.
5.14.
[gedaagden] betogen tot slot dat de gevraagde voorlopige voorziening bezwaarlijk is omdat een bouwstop die geldt totdat een onherroepelijke uitspraak is gedaan in de bodemprocedure in feite neerkomt op een definitief bouwverbod indien [eisers] vervolgens nooit de bodemprocedure starten. Aan dit bezwaar gaat de voorzieningenrechter aan voorbij omdat [gedaagden] ook zelf het initiatief voor een bodemprocedure kunnen nemen.
5.15.
Al met al is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [eisers] uit moet pakken.
Slotsom
5.16.
De primaire vordering in conventie zal worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de dwangsom uit het oogpunt van proportionaliteit zal matigen tot € 50.000,00.
5.17.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.760,47
5.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
5.19.
De toewijzing van de vordering in conventie brengt met zich dat bij toewijzing van het gevorderde in reconventie geen belang meer bestaat. Het gevorderde in reconventie zal om die reden worden afgewezen.
5.20.
Nu de beoordeling in reconventie zozeer samenhangt met de beoordeling in conventie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in reconventie.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [gedaagden], zolang over de rechtmatigheid van de door [gedaagden] beoogde aanbouw/uitbouw geen onherroepelijke uitspraak is verkregen in een bodemprocedure, om over te gaan tot de start en/of realisatie van een aanbouw/uitbouw op de locatie waarop [gedaagden] dat voornemens zijn te realiseren en zoals die locatie ook blijkt uit de tekening die als productie 2 bij de dagvaarding is gehecht,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 50.000,00 indien zij niet aan de onder nummer 6.1 genoemde hoofdveroordeling voldoen,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf vijftien dagen na aanschrijving van dit vonnis,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025.
524 / MvdH

Voetnoten

1.Dat overigens deels op dezelfde bronnen lijkt te zijn gebaseerd als het rapport van Bezonningsingenieur.